Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Ik heb lief.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Ik heb lief.”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik heb lief, want de Heere hoort mijne stem, mijne smeekingen. Psalm 116 : i.

Er staat: -nik heb lief" en niet, gelijk onze mindiepe Psalmberijming er van gemaakt heeft: j God heb ik lief."

Niet alsof de Psalmist hier niet de liefde voor zijn God op het oog had; maar het is zoo heel iets anders, of de nadruk valt op het minnen en liefhebben zelf, dan wel op het voorwerp, waarnaar mijn liefde zich uitstrekt.

Zoo sprak de Spreukendichter (17 : 17) reeds: Een vriend heeft ie-allen tijde /«> ƒ", zonder dat hij zegt wien. Zoo betuigde de Prediker te Jeruzalem: Er is een tijd om lief te hebben'\ zonder nader te verklaren, op wien die liefde doelt. Christus betuigt: ie veel liefheeft^ dien is veel vergeven. En zoo ook zegt de heilige apostel Paulus, in i Cor. 13, dat de liefde^ dat minnen^ dat liefhebben het zaligst, het uitnemendst en het duurzaamst is, zonder dat er óf bijzonderlijk van de liefde voor God óf wel voor den naaste sprake is.

Altegader uitspraken, waarin het liefhebben zelt, het minnen als zoodanig naar den voorgrond dringt, en waarin gedoeld wordt op die stemming der ziel, die opwaakt, als in Gods kind bij tijden het beeld doorschittert van Hem naar Wien we geschapen zijn, en van Wien de aiiostel uitroept, dat Hij niet maar zijn uitverkorenen liefheeft, maar de Liefde 'zelve en zelf de Liefde is.

Heel de Schrift door wordt dat liefhebben als zoodanig ons geteekend in het beeld der liefde, waarmee de bruidegom zijn bruid mint. Niet om deze hoogste liefde te bezoedelen, maar juist om de huwelijksliefde te heiligen. En dit is het mysterie dat ook het huwelijk op Christus en zijn gemeente ziet.

We blijven dus binnen de palen der Heilige Schrift, als we ook hier naar het beeld dier aardsche liefde verwijzen. En dit moet hier geschieden, omdat in de sfeer dier andere liefde, terstond verstaan wordt wat het zeggen wil, dat een jongeling verliefd is. Dan toch denkt ge zelfs niet aan het voorwerp van zijn liefde, maar spreekt enkel uit, dat hij in ongewone stemming verkeert; dat een dusver ongekende aandrang zich van zijn hart heeft meester gemaakt; en dat die aandrang der liefde voor het oogenblik alle andere gewaarwordingen in zijn hart terugdringt.

Dat merkt wie menschenkennis bezit, 'al weet hij volstrekt niet, zvie die liefde geldt.

Zelfs is dat tot op zekere hoogte onverschillig. Het is niet het voorwerp dezer liefde, maar het in de liefde als zoodanig verzonken zijn, dat zich in zijn ongewone stemming verraadt.

En het is nu in dien zin, dat ook de Psalmist hier van de heilige bruidegomsliefde zijner ziel spreekt.

Hij ervaart en ontwaart in zich een zalige aandoening van liefde die zijn ziel overmeestert.

Hij gevoelt zijn hart in één teedere, zijn ziel smeltende gewaarwording uitvloeien.

En het is aan die aandoening dat hij lucht geeft, door uit te roepen: ^/k heb lief."

Een zondig hart kan niet, in dien hoogsten, heiligsten zin, door liefde verrukt worden, en in het minnen en liefhebben, met heel de mystiek van het zielsleven, opgaan.

De zonde staat in haar wezen tegen het minnen en liefhebben in dien hoogen zin over.

Wie zóó ook maar één oogenblik liefheeft, is in dat zalig oogenblik de zonde te boven, en leeft en ademt op dat oogenblik niet uit zijn eigen zondig hart, maar uit den Geest der eeuwige Liefde, die in hem werkt.

Het zondig hart kan daarom wel in bruidsliefde dwepen, of liefhebben met vriendentrouw, of opvlammen in liefde voor zijn kroost, voor zijn volk en zijn vaderland, maar dit alles is het reine, het loutere, het hooge, het heilige liefhebben, het diepe minnen in zijn zuiverheid niet, waarvan liet apostolische hooglied in i Cor. 13 roemt, en waarover de Psalmist jubelt in Ps. 116. l

Het hoog en hemelsch genot dat in dit zalige z lisflubb-n schuilt, hebben we door de zonde van ons gestooten. Dat keert eerst weder als we s in de zalen van het eeuwige licht ingaan. En h slechts nu en dan verkwikt God de Heere zijn d uitverkorene kinderen door ze één enkel drup-k pelke van die volle, die warme, die onbezoedclJe en gansch echte liefde in de ziel te druppelen.

En dan trik en tintelt er iets ongekends en nog nimmer genotens door hun binnenste.

Dan doorstroomt hen eeuwige vreugde, een voor dit airdsche leven te rijke zaligheid.

Dan is het hun zoo vreemd, zoo raadselachrig, zoo wonderlijk aan het hart te moede.

Maar toch zoo onuitsprekelijk heerlijk.

En dan zingen ze, niet: iGod heb ik lief, " maar korter: s/fc heb lief" omdat het de liefde in haar hemelsche zuiverheid is, die heel hun innerlijk wezen aangreep.

Zelfs is dat hooge, tef dere, hemelsche liefhebben zóó overweldigend en voor ons leven op deze zondige aarde zoo onnatuurlijk, dat zulk liefhebben te veel wordt, het hart overspant, en soms een gevoel wekt, alsof men van liefde sterven zou.

Nu komt zulk liefhebben alleen door de werking des Geestes in ons, maar toch ook de Geest werkt in verband met middelen.

Dat merkt ge ook aan den Psalmist wel. Hij zegt imjners: »Ik heb lief, wa«/ de Heere hoort mijne stetti., mijne smeekingen."

De bevinding der ziel gaat hierbij aldus toe, dat ze in hangen nood kwam, en beklemd werd, en strikken als des doods om zich voelde, en toen ja bad., maar eigenlijk in ongeloof, hoogstens in halfgeloof.

Ze bad nog, maar eigenlijk vertwijfelend aan verhooring.

Meer werktuiglijk, dan dat ze de vrucht harer bede en de vervulling harer smeekingen verwachtte.

En zie, nu komt die verhooring, die vervul ling toch.

Wonderbaar gebeurt wat ze wel afsmeekte, maar niet geloofde, dat gebeuren zou.

En nu overweldigt haar de zekerheid, dat toen zij bad. God in den hemel wel waarlijk geluisterd, gehoord en verhoord heeft. En in die bevinding voelt ze zich nu op eenmaal zóó rijk, zóó overgelukkig en zalig, dat ze in God een duizendwerf verbeurde liefde ontdekt, waarvan ze den gloed zoo zoet en zalig opvangt.

En die gloed, die vonk van de voor het eerst ontwakende, wezenlijke, in daad en uitkomst gebleken liefde van haar God, die is het die ook in haar zelve nu den gloed der eeuwige liefde ontsteekt.

En, het hart van die zalige liefde brandende, roept ze nu, eenzaam stil, dat alleen God het beluistert:

ilk héb lief want de Heere hoort mijne stem., mijne smeekingen"

Die verhooring behoeft daarom niet op een groot e zaak te slaan.

Integendeel, juist als ge in het kleine verhoord wordt, in een nietige zaak, maar die voor u persoonlijk op dat oogenblik aangrijpend was, overweldigt die aandoening u soms nog te sterker.

Dat God op het kleine let, en tot in het nietige bemoeiing met u heeft, is te verrassender, omdat het u een nóg machtiger liefde in uw God voor u ontdekt.

Soms is van den leeuw gezien, dat hij met den muil de hand lekte, die hem een splinter uit den klauw uittrok.

En toch meer nog dan door de verrassing van de uitredding in het schijnbaar kleine, wordt de ziel op die zalige aandoening voorbereid door den grondtoon der verootmoediging in de ziel.

Een kind dat niet geheel ontaard is, is nooit gevoeliger voor uw liefde, dan zoo het tegen u overtreden had en u verdriet deed, en dan toch een teeken uwer liefde ontving.

En zoo staan wij voor onzen God.

Gemeenlijk kennen we onze zonde voor den Heilige niet, of leven er over heen, en vinden er dan niets onnatuurlijks in, dat God de Heere ons zijn liefde toont.

Dan verrast en treft die liefde niet.,

Maar als het hart in zijn zelf beschaming wegzonk, en ge uw onwaardigheid-weer eens diep gevoeldet, en bij uzelven bekennen moest: sAls God mij zóó voor eeuwig van zich wierp, zou het nog niets dan recht zijn", dan rekent ge op niets en verwacht niets, en als het dan toch komt, dan overmant het u, en spreekt u van een liefde, waarvoor ge in uzelven bezwijkt.

Ge weet wat Jezus zelf zeide van die vrouw uit de stad, die een zondaresse was, en die toen hij bij Simon aanzat, niet wist wat ze doen zou, om te toonen hoe lief ze had.

Simon verstond dat niet. Hij was stomp voor zoo teedere aandoening. Maar Jezus doorzag die vrouw, Jezus zag het hoe de liefde haar hart vermeesterd had, en daarom sprak hij: sDien weinig vergeven wordt, die heeft weinig lief"., erx od)s. Jezus sprak daarbij van het liefhebhen op zich zelf.

Is dit nu niet gevaarlijk ?

Ligt hierin nu niet opgesloten, dat een braaf mensch tot dit liefhebben niet komt, en dat alleen mannen en vrouwen die diep vallen, tot de hoogte dier teedere liefde opklimmen ?

Op die vraag ant\yoorden we niet.

Jezus, niet ons woord, betuigde het alzoo, en hij is het die aan door genade brave mannen en vrouwen in het beeld van die zondaresse den gloed der echte liefde en het geheiranis van dien gloed geleerd heeft.

Maar wat we wel opmerken is dit: Zelfs de braafste onder u, mits ge uw zonde bij de lamp van Gods heiligheid beziet, zal waarlijk geen zonde te kort komen, om, ook al zondigdet ge nimmer ineer, als dood voor God in uw schuld te liggen, en in die zelfbeschaming de vonk der eeuwige liefde op te vangen.

Onder elkander, ja, in onze aardsche huishouding, dan spreken we van brave en van slechte menschen.

Maar voor God geldt heel andere maatstaf.

^Allen zijn zij afgeweken, samen zijn zij onnut geworden; er is niemand die goed doet; ook niet tot één toe."

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 september 1895

De Heraut | 4 Pagina's

„Ik heb lief.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 september 1895

De Heraut | 4 Pagina's