Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Billijk, ontstoken?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Billijk, ontstoken?

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

In de N. Sprokkelaar stond dezer dagen eene aankondiging van den gerevideerden Staten-Bijbel, geschreven door Dr. Gunning van Utrecht.

Over die aankondiging sta hier verder geen woord. Haar loyauteit is genoeg geteekend, zoo wè er op wijzen, hoe Dr. Gunning deze uitgave ook voor de Synodale kansels aanbeveelt.

Wat ons hier een vi'oord ontlokt is wat er verder onder die aankondiging stond, laat ons nu maar maa en paard noemen, van de hand van broeder Bentvelt.

Hij verweet namelijk aan Dr. Kuyper c. s., dat zij eerst de N. Sprokkelaar voor oud vuil in een hoek wierpen, en die later als ze haar voor hun Bijbeluitgave noodig hadden, wel weer wisten op te zoeken.

Korter gezegd, dat deze heeren karakterloos genoeg waren, om eerst dit weekblad te diffameeren, en dan er een gunst van te vragen.

Zelf voelde broeder Bentvelt wel, dat dit niet lief gezegd was, maar dit deed er niet toe, het moest er nu maar uit. Hij handelde ditmaal met voorbedachten rade. Hij deelt toch mede, dat hij Dr. Gunning de opneming van zijn recensie alleen had toegestaan, op voorwaarde dat hij er dit booze staartstukje onder zou zetten.

Doch hoor onzen broedei Bentvelt zelven:

Wanneer de pers der mannen A of B, met Heraut, Standaard en Bazuin aan 't hoofd, zich een enkelen keer zoover neerboog om den naam van De N. Sprokkelaar te noemen, dan geschiedde dat nooit dan met het »edele" doel, om hem van uit hare hoogte een weigemeenden schop te geven. In bijzonderheden hebben we daarop wel eens gewezen; dit thans opnieuw te doen is niet noodig. Waarom we er echter aan herinneren? Omdat onze vrienden het vreemd zullen vinden, bovenstaande recensie in ons blad te zien staan. En dit vreemde wordt nog vreemder, wanneer we er bij mededeelen, dat Dr. Gunning ons schreef: »Mij werd door de Heeren Kuyper. Bavinck en Rutgers hun nieuwe Bijbel toegezonden, met verzoek dien te willen recenseeren in De-N. Sprokkelaar" — Evenals aan ieder vriend van ons blad, doen we Dr. Gunning gaarne een genoegen; maar nu stonden we toch op het punt, om hem zijn verzoek tot opname van zijn recensie te weigeren; wat kon ons toch dringen, om ten pleiziere van de HH. Dr. Kuyper, Dr. Bavinck en Dr. Rutgers zooveel ruimte in ons blad af te staan? We voelden iets van verontwaardiging, dat men zoo'n «synodaal" blad, geredigeerd door een »synodale dog" toch nog wel wilde «gebruiken." — En dat we ten slotte deze recensie toch opnamen, was alleen om het curieuse van het geval en om, als het te pas zal komen, een bewijs te kunnen toonen van de inconsequentie van »Gereformeerde" mannen, die vandaag een blad een schop geven, alleen omdat het een beginsel vertegenwoordigt, dat hen in hun drijven weerstaat, en die morgen, om eene andere reden, er toch wel hun intrek in willen nemen.

De HH. Dr. Kuyper, Dr. Bavinck en Dr. Rutgers zullen met ons bijschrift genoegen moeten nemen; Dr. Gunning wist, dat we op deze voorwaarde zijne recensie opnamen. Het selfi'espect stelt ook zijne eischen.

We hebben echter geen plan om met deze dingen voort te gaan; we laten geen geschriften van de mannen A of B meer in ons blad door ande­ ren recenseeren.

Dat we hier nu de aandacht op vestigen, is niet om die Bijbeluitgave, maar overmits het ons toch zoo zondig en ongewenscht dunkt, dat in de kringen, waarvan broeder Bentvelt de tolk is, zulk een van God niet gewilde stemming des gemoeds voortduurt. Ging broeder Bentvelt van de meening uit, dat men alleen in ziju kerk zalig wordt, en dat derhalve allen die aan zijn kerk den rug toekeerden, daardoor gebleken zijn buiten genade te staan, dan zou het zich volkomen verklaren laten, dat hij geen enkelen broederband aan hen gevoelde, en nimmer de liefde van zijn hart naar hen voelde uitgaan. Maar zoo is zijn overtuiging niet. Hij gelooft en belijdt wel terdege dat, in weerwil van alle kerkelijk verschil, eenzelfde broederband in Christus allen saam verbindt, en als hij inleeft in de gemeenschap der heiligen, sluit hij heel wat meêloopers in zijn eigen kerk buiten, en heel wat broederen uit onze kerken binnen.

We gaan er vast op dat broeder Bentvelt dit volmondig zal toegeven.

Nu had de N. Sprokkelaar voor ons altoos iets aantrekkelijks in zooverre ze den moed had, hoe ze ook tegen ons fulmineerde, toch beslist tegen de aanranding van de Heilige Schrift door haar eigen geestverwanten op te komen.

Natuurlijk, ons was dit genoeg.

Met voor de Schrift op te komen zegt ge nog niets bepaalds. Dat doet de Roomsche, de Grieksche, de Luthersche, de Doopersche Christen evenzeer.

Het is geen genoegzaam belijnd standpunt, maar er lag toch zekere kracht tot verweer in.

Dit nu trok ons aan, en hoe ook de N. Sprokkelaar tegen ons te keer ging, om den WoQrde onzes Gods wille, bleef ze ons belangstelling inboezemen.

In dezen ijver voor het Woord hielden we namelijk broeder Bentvelt voor geheel oprecht en te goeder trouw, en we gelooven dit nog.

Ganschelijk vrij van de microbe van den Kuyper-haat is zijn ziel niet, maar als het om het Woord gaat, dan zal hij drang en moed in zich gevoelen, om Dr. Kuyper, als hij voor dat Woord strijdt, te verdedigen tegenover eigen geestverwanten die het ondermijnen.

Was het dan nu zoo onnatuurlijk, dat de revisoren van deze Bijbeluitgave bij zichzelven dachten: Anders is broeder Bentvelt niet voor ons te spreken, maar nu het den Bijbel geldt, mogen we hem niet passeeren. Hem nu voorbij te gaan, zou zijn gemis aan waardeering van de trouw, waarmee hij steeds voor de Schrift opkomt.

Van een boekverkoopers-speculatie was natuurlijk geen sprake. De verzoeken om aankondiging gingen ditmaal niet van den Uitgever, maar van de drie Revisoren persoonlijk uit.

Zij nu hebben bij de speculatie der uitgave geen het minste belang, en hun éénig doel was, om het gebruik der Heilige Schrift in wijder kring weer op voet van meerdere zuiverheid te brengen.

Uit dien hoofde zouden ze geacht hebben broeder Bentvelt onbillijk te bejegenen, indien ze zijn blad voorbij waren gegaan.

Dit deden ze dan ook niet.

Ze gaven hem de eere die hem toekomt.

En dit nu wordt hun op deze wijze vergolden.

Lag dit misschien aan mindere kieschheid in den vorm?

. Ook dat niet.

Wetende hoe licht geprikkeld deze onze broeder is, als hij zekeren naam maar hoort noemen, wendden toch de Revisoren zich niet rechtstreeks tot hem, maar tot Dr. Gunning van Utrecht, met beleefd verzoek een recensie te willen schrijven, en die aan broeder Bentvelt ter plaatsing te willen aanbieden.

De keuze van dezen tusschenpersoon lag voor de hand.

Immers Dr. Gunning had nog onlangs in de N Sprokkelaar stukken over de Heilige Schrift geplaatst, die blijde hope voor de toekomst gaven.

Die stukken had broeder Bentvelt gretig opgenomen.

Ze hadden zijn instemming.

Men wist dus dat Dr. Guiming bij hem een persona grata was, en dat de geest waarin Dr. Gunning schrijven zou, hem niet uit de hand kon vallen.

Mocht het dan nóg zijn, dat broeder Bentvelt, om wat reden dan ook, weigerde, dan behoefde hij ons persoonlijk die weigering niet te doen.

Alles ging dan buiten ons om, en alle onaangenaamheid bleef hem gespaard.

Men zou zoo zeggen, kiescher kon het al niet.

Dat we hierop nu wijzen, is waarlijk niet omdat we dezen broeder zijn boos staartstuk euvel duiden.

Wie in zelfkennis vooruitgaan mag, voelt steeds dieper dat er waarlijk geen reden is voor geraaktheid, en wie het zoet van het vergeven kent, laat zich de gelegenheid om den broeder te vergeven, niet licht ontgaan.

Maar de verhouding, de stemming des gemoeds, die hier uitkwam, scheen toch niet goed te zijn.

Het maakte op ons den indruk, dat hier de broederband van Christus niet tot zijn recht kwam.

En wijl nu te wachten staat, dat de kerkelijke verwijdering vooreerst nog aan zal houden, scheen het ons geen overbodig werk toe, in dit speciale geval eens te doen uitkomen, hoe men toch het leven vergiftigt en zijn eigen ziel schaadt, zoo men om wat ons jammer genoeg scheidt, zoo ganschelijk vergeten gaat het zeer vele dat ons saambindt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 september 1895

De Heraut | 4 Pagina's

Billijk, ontstoken?

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 september 1895

De Heraut | 4 Pagina's