Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Hare dienstmaagden het bescheuden deel."

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Hare dienstmaagden het bescheuden deel."

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

En zij staat op, aU het nog nacht is, en geeft haar huis spijze, en hare dienstmaagden het bescheiden deel. Spreuk 31:15.

Van hoe gewichtige beteekenis »de dienstmaagden, " in onze samenleving zijn, merkt ge nooit beter dan wanneer !> de huisvrouwen" onder elkander haar huislijk leven verhandelen.

Dan toch wordt er niet dan kortelijk over »den man", iets breeder over sde kinderen", maar verreweg het allerbreedst over de dienstmaagden verhandeld. En verhandeld, als een dienstbode pas kwam, met vaak ongeëvenredigden lof, maar spoedig daarna iu een toon, die tusschen klacht en verontwaardiging het midden houdt.

Dit nu is natuurlijk, en men doet aan onze huismoeders onrecht, zoo men haar dit als bewijs van lichtgeraaktheid nageeft.

De zaak is toch deze, dat de diepgaande worsteling die op alle terrein des levens tusschen de meer gegoeden en minder bedeelden onder ons geslacht, woelende is, door onze dienstmaagden tot in uw eigen huis wordt overgebracht, en u als huismoeder noodzaakt er persoonlijk meê in aanraking te komen.

Ook de man komt er wel meê in aanraking, maar altoos op zekeren afstand. In zijn fabriek, op zijn winkel, op zijn akker, maar niet zoo in zijn eigen huis, en juist daardoor slechts nu en dan, en niet van den morgen tot den avond.

Maar voor onze huismoeders staat het anders.

Zij omvangen haar dienstmaagden in haar eigen huis. Ze gaan met haar dienstboden op en neer. Ze moeten het gedoogen dat haar dienstmaagden zich in alles mengen. En bij elk verschil van zienswijze, bij elk verruim, bij elke overtreding, zijn zij het, die de zaak moeten beslechten en de orde moeten maintineeren. En zulks niet op een afstand, of door tusschenkomst van een meesterknecht, maar rechtstreeks, zdven in eigen persoon, van aangezicht tot aangezicht.

Die moeilijkheid, reeds groot, waar ze slechts céne dienstbode houden, wordt nog vergroot, waar ze ook met de jalousieën en kleine twisten van de dienstmaagden onderling in aanraking komen.

Nog pijnlijker wordt die moeilijkheid waar de kinderen des huizes groot werden, en zich ^lisrlei gezag over de dienstboden aanmatigen. En, het pijnlijkst van alles wordt, als de huisbeurs slechts karig gevuld is, en telkens en telkens de huispoederlijke zuinigheid tegenover de wel niet kwistige, maar toch vaak zorgelooze hand van haar dienstboden moet worden verdedigd.

Wat tal van vrome, trouwe huismoeders jarenlang bij die worsteling met haar dienstmaagden doorleefd hebben, en wat offers van rust, en eigen gemak, ja soms van eigen spijs, ze gebracht hebben, om maar de eere van haar huis op te houden, en toch de zonde van het schulden-maken van haar huis af te keeren, is Hem alleen bekend, die de pijnlijke verzuchtingen in haar hart beluisterd heeft.

De verhouding tusschen een huisvrouw en haar dienstboden, was daarom te over waard geweest, dat er én in de opvoeding én in de predikatie meer aandacht aan ware geschonken.

Vergeet toch niet, dat het juist deze dienstbetrekkingen zijn, die op het intiemst de twee thans worstelende standen der maatschappij met elkander in contact brengen.

Uit de lagere standen gaan de jongedochters het huis van den hoogeren stand binnen. Ze vinden daar een heel ander leven dan ze thuis gekend hebben; vaak een weelde waarvan ze vroeger geen begrip hadden. Ze komen onder menschen die gemeenlijk op een hoogeren trap van ontwikkeling staan. En nu zijn ze geroepen om deze lieden te dienen.

Bij dat dienen leeren ze diezelfde lieden, die ze vroeger alleen op straat zagen, nu ook in hun particuliere leven kennen, soms zeer van nabij; en ze ontwaren hoe met de hoogere ontwikkeling ook weer eigenaardige zonden gepaard gaan.

Daarbij hebben ze vaak scherpe oogen en geoefende ooren. Ze zien veel, en vangen veel met het oor op. Een nieuwe wereld gaat voor ze open, en thuis gekomen wordt haar allerlei over die nieuwe wereld gevraagd. En ze vertellen > uit huis" met zekere gretigheid, zoodat juist onze dienstboden een soort levende connexie vormen tusschen hen die dienstboden houden, en die andere gezinnen waaruit men »dienen gaat".

En ook spreekt het vanzelf, dat het gestadige verkeer tusschen shuisvrouwen" en «dienstboden" niet kan aanhouden, zonder dat er wederzijdsche invloed uitgaat. Of ge wilt of niet gij ondergaat altoos zekeren invloed van uw dienstboden, zij het ook al niet zoo sterk als zij van u.

Het is dan ook niet tegen te spreken, dat de goede verstandhouding tusschen de hoogere en lagere klassen der maatschappij door niets zoozeer kan bevorderd worden, als dcor een gelukkig verkeer, een verkeer naar Gods ordinantie, tusschen onze huismoeders en hare dienstboden. Maar ook dat er door weinig oorzaken zooveel gif tusschen stand en stand komt, als juist door den gespannen voet waarop zoo menige huisvrouw met haar dienstboden leeft.

Vergeet niet, dat die dienstboden straks huwen, de vrouw van den swerkman" en de moeder van jonge sgezellen", wordt, en dat het zoo alles scheelt, of die J vrouw" en moeder den opkomenden storm helpt keeren, of wel dat ze dien storm van drift en hartstocht aanblaast.

Ook in het werkmansgezin is de invloed van de vrouw vooral zoo groot.

De verantwoording, die elke huisvrouw voor haar »dienstmaagden" draagt, kan daarom niet zwaar genoeg op de conscientie wegen.

Ook hier schuilt een zedelijke verplichting jegens Hem, dfe aan de ééne vrouw het recht verleent om bediend te worden, en aan de andere den plicht om te dienen oplegt, en van de wijze waarop ook deze plicht is nagekomen, zal eens rekenschap worden gegeven.

Wat nu het in juist verband zetten van deze > bedienende" en deze ^ dienende" vrouwen 200 bemo.'ilijkt, is het gemis aan beschreven recht. Het drijft alles op gewoonte en usantie en op plaatselijk gebruik. Vandaar de moeilijkheid, om in zoo menig geval uit te maken, wat mag en wat niet mag, want natuurlijk ook wie dient, dient niet op willekeur, maar wil zich beschermd weten door zeker geldend recht.

Zoolang nu dit gewoonterecht vrijwel vaststond, liep dit wel. Maar juist in onze dagen is dit gewoonterecht bezig allerlei wijziging te ondergaan. In Amerika is die verhouding tusschen huisvrouw en dienstmaagd reeds ganschelijk gewijzigd. Hier te lande is ze reeds veel gunstiger voor onze dienstmaagden dan in het oosten van Europa. En kwalijk valt nu reeds te profeteeren, waarop eerlang deze in gang zijnde vervorming uit zal loopen.

Maar onderwijl ondervinden onze huismoeders al het ongerief van deze onzekerheid, en boeten daarin de zonde van de huismoeders van een vorig geslacht, die van de afhankelijkheid en hulpeloosheid harer dienstmaagden zoo veelszins misbruik maakten.

Dit leidt dan tot dat gedurig »opzeggen" van den dienst van beide zijden.

Dat gestadig jveranderen" maakt de wederzijdsche betrekking al losser. Het hart raakt er geheel buiten. Het echt menschelijke raakt er uit weg. Men houdt niet anders over dan machines die gebruikt worden.

Of waar de gloed van het hart nog opvlamt, is het altoos voor het ^bescheiden" deel.

Een deel dat tde dienstmaagd" steeds uitzet, en de shuisvrouw" aldoor krapper wil nemen.

Zoo zondigt men van beide kanten, en het kwaad dat aldus in onze gezinnen, en uit onze gezinnen in de maatschappij voortsluipt, wordt steeds onrustwekkender.

De Spreukendichter roemt, dat swie een goede huisvrouw gevonden heeit, een welgevallen van den Heere trekt"; maar ook van de huisvrouw zou men kunnen zeggen, dat wie een trouwe, goede dienstmaagd heeft gevonden, haar God voor de betooning van zijn welgevallen heeft te danken.

Een trouwe dienstmaagd is vooral voor een Christelijk gezin zoo goud waard, en wie een jongedochter tot een goede dienstmaagd v/eet op te leiden, bereidt een zegen aan het huis waar ze komt.

En zeker klimt de dank voor het ontvangen uit Gods hand van een trouwe diensbode, vooral uit menig Christelijk gezin op.

Onze geloovige dienstmeisjes zijn zelfs dermate verkieslijk boven de dochters uit een verwilderd gezin, dat de lieden der wereld, die het geloof reeds lang aan een kant hebben gezet, niet zelden in hun keuken op het behoud van het geloof gesteld zijn.

Er is nog een zegen, dien ge niet zult verderven.

Maar toch snijdt dit de vraag niet af, of onze Christelijke huismoeders en onze Christen dienstmaagden in den regel wel op dien voet saamverkeeren, dat de Naam des Heeren er door geprezen wordt, en er een kracht ter behoudenis van goede verstandhouding tusschen wie rijker en wie armer is, van uitgaat.

Onze roeping staat in dat opzicht zoo hoog. Er kan zooveel invloed ten goede van onze gezinnen uitgaan, maar ook, juist om den Naam des Heeren dien we belijden, zoo veel kwaad door wanverhouding gesticht worden.

Ons bindt een band saam, dien de lieden der wereld niet kennen. Niet alleen als menschen staan we onder menschelijke ordinantlën, maar ook als één in Christus, onzen Heiland, onder de Goddelijke ordinantie eener in het bloed van het heilig Godslam bezegelde liefde.

Dienstmaagden, die van dezen heiligen band misbruik maken, om de huisvrouwen het door God bescheiden deel van trouw en cere te onthouden, zondigen daarom grovelijk. Maar ook zondigt de huismoeder, die aan haar dienstmaagden het door dienzelfden God haar bescheiden deel van liefde, en trouwe zorge, en van waardeering van haar diensten onthoudt.

Onze vaderen hadden het zoo goed ingesteld, Ze namen hun dienstmaagden als leden van het gezin op. Onze Calvinistische huismoeder verkeerde met haar dienstmaagd op voet van moederlijke vertrouwlijkheid. En toch bezaten ze plichtsbesef genoeg, om ze niet te verwennen, of de ordinantie van het s dienen" haar kracht te doen verliezen,

Nu nog zitten we aan één Disch des Heeren met onze dienstmaagden aan. Nog beslaat in de meeste ChristengezinnenJ de loffelijke gewoonte, dat men saim bidt, en saam Gods Woord leest, en sa3, m zijnen lof bezingt.

En zeker ook dat is een »bescheiden deel", dat aan onze dienstmaagden toekomt.

Maar het is niet genoeg.

Dat sa3, m bidden houdt veeleer een oordeel in, zoo het overstaat tegen een gescheiden leven op gespannen, op twistenden voet, en een reuke, die Gode welgevallig is, kan dat saam in het heilige verkeeren dan alleen voor onzen God zijn, zoo het de uitdrukking is van een vriendelijke, aangename verstandhouding in het gezinsleven, en zoo het het goede in die verstandhouding s: erkt en voedt.

Niet om onze dienstmaagden van haar plaats te rukker». Haar blijft het sdienen" aanbevolen, en mits ze, ült doen als s dienende niet de menschen, maar, den Heere" zullen ze hierin gelukzalig zijn.

Maar gelijk het God den Heere beliefd heeft, ons te stellen tot zijn dienstknechten en zijn dienstmaagden, en nochtans met vaderlijlte trouw over ons te waken en kinderlijke liefde van ons aan te nemen, zoo ook zal het in ons huisgezin zijn.

Dienen als dienstmaagden, maar tegelijk beweldadigd door «moederlijke" gezindheid en met iets van «kinderlijke trouw" dit bescheiden deel van liefde beantwoordend.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 oktober 1895

De Heraut | 4 Pagina's

„Hare dienstmaagden het bescheuden deel.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 oktober 1895

De Heraut | 4 Pagina's