Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Tucht en Doop.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Tucht en Doop.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

Het standpunt, waarop de Gereformeerde kerken zich geplaatst hebben, is alzoo volkomen duidelijk.

Er zijn twee Sacramenten. Die beide acramenten strekken om het geloof te terken. Of er al dan niet echt geloof in et hart aanwezig is, kan de kerk niet beordeelen, Om derhalve te beslissen, of aan enig persoon het Sacrament zal worden itgereikt, kan de kerk niet in het hart zien, maar moet ze afgaan op uitwendige teeenen. En deze uitwendige teekenen nu zijn, bij personen, die tot jaren van onderscheid gekomen zijn, de belijdenis en de wandel, en bij personen, die nog in den kinderlijken staat verkeeren, de geboorte uit geloovige ouders.

Zoo en niet anders staat de zaak.

Zekerheid is er bij het Sacrament nooit. Nooit anders is er dan onderstelling. Als de kerkeraad eenig persoon tot het heilig Avondmaal toelaat, laat die raad hem toe op onderstelling van echt geloof. Zekerheid dat het echt geloof in dien persoon is, bezit de kerk niet, en kan ze niet bezitten. Al wat ze uit kan maken is, of in het waarneembare de belijdenis en de wandel geen tegenspraak oplevert; en op dien grond ÖKderstelt ze, dat die persoon waarlijk een verloste van Christus, een geredde ten leven, een kind Gods, een wedergeboren persoon, een uitverkoren vat, en alzoo met geloof begiftigd is, welk geloof nu gesterkt zal worden door het heilig Avondmaal.

Wat de kerk hier op onderstelling doet, is alzoo de verrichting van haar eigen daad. Ze zegt niet, dat Gods belofte onzeker is. Die staat vaster dan de berg van graniet, vaster dan de rotssteen in het woeden der baren.

Van Gods zijde is alles vast en onwrikbaar zeker. Lees het maar in ons Doopsformulier.

Er sloop dan ook misverstand in, toen enkele broederen onze uitdrukking: op onderstelling van geloof, of wat het zelfde is: op onderstelling van wedergeboorte, verstonden, als wilden we daarmee de zekerheid van Gods belofte losmaken.

Vooral in zoo teedere en heilige zaak onderscheide men toch wel.

Er zijn hier twee reeksen elk van twee vragen. De eerste reeks is: i< > . wat God belooft; en 2". wicn deze belofte toekomt.

Deze tv/ee nu staan immer vast. God belooft volkomen verlossing en het eeuwige leven. En ook, die belofte geldt ten volle, altoos, maar dan ook uitsluitend voor hem die het echte geloof bezit.

Maar bij deze eerste reeks van vragen komt nu een tweede tweetal, namelijk: i". of de kerk, die de Sacramenten uitreikt, onfeilbaar beoordeelen kan of in iemand het echte geloof is, en 2". zoo niet, welke dan de uitwendige regelen zijn, die haar recht geven om de aanwezigheid van het geloof te vermoeden, aan te nemen of te onderstellen.

Het spreekt toch vanzelf, dat ge iets óf zeker weet, óf, zoo ge het niet zeker weet, het alleen kunt vermoeden en voor aannemelijk houden,

In dit geval nu verkeert de kerk bij beide Sacramenten, zoowel bij den heiligen Doop als bij het heilig Avondmaal, en dat evengoed voor wat de kinderkens als voor wat de volwassenen aangaat.

Er is geen onderscheid. De zaak is bij beide Sacramenten, en voor alle personen dezelfde.

De kerk, die het Sacrament geeft of weigert, kan dat nooit anders doen dan op waarschijnlijkheidsgronden.

Er bestaat dan ook niet de minste twijfel, of de kerk reikt het Sacrament van Doop en Avorfdmaal beide herhaaldelijk uit, aan personen die geen echt geloof bezitten, en van wie dit in de eeuwigheid ook blijken zal.

Maar dat is haar niet toe te rekenen. Verder dan de uitwendige kenteekenen kan haar oordeel niet gaan. En de ontheiliging van het Verbond geschiedt harerzijds niet daardoor, dat een ongeheiligde het Sacrament ontvangt, maar wel indien zij een van God gestelden regel veronachtzaamt, en verloochent.

Misverstand, of verschil van gevoelen hierover is alleen mogelijk, zoo men de uitdrukkingen verwart.

Daarentegen, zoo men zich helder en juist uitdrukt, is onder Gereformeerden te dezen opzichte geen verschil van gevoelen denkbaar.

Beide Sacramenten strekken om het geloof te sterken van den persoon die het Sacrament ontvangt. Of iemand het Sacrament ontvangen mag, beslist de kerk. De kerk kan daarbij niet in het hart lezen, en moet dus wel op uitwendige teekenen afgaan. Die uitwendige teekenen kunnen falen, en falen dikwijls. En uit dien hoofde kan de kerk hier niet verder komen, dan waarschijnlijkheid, vermoeden, onderstelling. Zoo echter dat zij vrij uitgaat, mits ze zich slechts aan den van God gestelden regel houdt.

Hiermee zou elke moeilijkheid dan ook wegvallen, indien nu maar die uitwendige kenteekenen scherp zichtbaar en stellig te constateeren waren.

Kon men bij volwassen personen stellig uitmaken, ' of althans hun uitwendige belijdenis zuiver en hun openbare wandel onbesproken was, dan verviel alle aarzeling om hun den heiligen Doop en het heilig Avondmaal toe te dienen.

Juist die vastheid echter laat dikwijls veel te wenschcn over. Vraag er, wat den heiligen Doop aangaat, onze zendelingen maar eens naar.

Uit Joden, Mahomedanen en Heidenen melden zich in allerlei streken personen aan, die zeggen te gelooven, en van wier wandel ge niets weet, dat er rechtstreeks tegen ingaat.

Maar hoe nu bij den Madurees of Dajakker, die zich aldus aanmeldt, scherp en beslist uit te maken of zijn belijdenis uitwendig zuiver is ? Het is zoo, ge kunt hem vragen of hij de Drie Fonmilierc.n van eenigheid aanvaardt; maar als hij ja zegt, wat waarde heeft dat antwoord dan? Wat verstaat zulk een pas

aankomend Oosterling van de leerbepaliagen die in onze Westersche streken uit allerlei leerstellige worstelingen geboren zijn?

Zult ge hem dan afwijzen tot hij er volledig in gegroeid zij ? Maar dan, zoo zeggen u de zendelingen, komt gij er nooit.

Regel is het daarom, dat men bij zulke lieden met een zeer zwakke, zwevende, algemeene belijdenis genoegen neemt; op grond van die zwevende belijdenis aanneemt, vermoedt en onderstelt, dat hun genade is geschied; en ze als zoodanig doopt.

Dat hiermede vaak de hand wordt gelicht, is uit het rapport van Ds. Lion Cachet over Midden-Java duidelijk gebleken. Hij vond er ouderlingen die de Twaalf Geloofsartikelen niet verstonden.

Hier is dus gezondigd.

Maar ook al ware men voorzichtiger en met meer gestrengheid te werk gegaan, toch altoos zou het bezwaar gebleven zijn, dat men niet anders doopen kon, dan op uitwendige kenteekenen, die als vermoeden voor de aanwezigheid van de inwendige zaak moesten gelden, maar dat zelfs het vaststellen dier uitwendige kenteekenen zoo uiterst moeilijk viel.

Staat het zoo voor den Doop van volwassenen, niet anders staat het met hun Avondmaal.

Wel is men op dit punt iets bescheidener, en laat lang niet een ieder die tot den Doop werd toegelaten, ook aanstonds tot het heilig Avondmaal toe.

Op zichzelf nu is dit ongerijmd.

Een volwassen persoon die op belijdenis gedoopt is niet aanstonds ook totAuond-maal toelaten, is u zelf weerspreken.

Was zijn belijdenis te zwevend, schoot ze tekort voor het Avondmaal, dan schoot ze evenzoo tekort voor den Doop. En omgekeerd, was ze voldoende voor den Doop, dan was ze evenzoo voldoende voor het Avondmaal.

Hiet te lande kent men dan ook die zonderlingheid niet.

Een volwassen gedoopte ontvangt terstond daarop toegang tot het Avondmaal.

Stellig mag dan ook gezegd, dat de Zending met den heiligen Doop verkeerd te werk ging, en geloof ondersteld heeft, waar het recht tot die onderstelling nog ontbrak.

Doch ook hier te lande doen zich, zij het ook op andere wijze, toch soortgelijke moeilijkheden voor.

Ge moogt niet het hart keuren, ge moet als kerk op uitwendige kenteekenen afgaan, en die kenteekenen zijn bij volwassenen, zoo voor den heiligen Doop als voor het heilig Avondmaal onberispelijkheid van belijdenis en wandel, en bij kinderen voor den heiligen Doop het geboren zijn uit geloovige ouders.

Niet meer noch. anders, maar ook niet minder.

Maar zit nu eens in den kerkeraad, en maak dat nu eens uit voor de duizenden personen die toegang tot den heiligen Doop of tot het heilig Avondmaal vragen.

Hoe zult ge in negen van de tien gevallen uitmaken, of de belijdenis zuiver en onberispelijk is ? Ge ondervraagt ze, het is wel, maar verstaan ze uw vragen ? Ook zoo ze die verstaan, zeggen ze dan ja, omdat het zoo leeft in hun overtuiging, of omdat gij het hun zoo geleerd hebt?

Hoever gaat uw onderzoek ? En komt ge bij al uw vragen ook tot dien buitensten omtrek, waar de gevaarlijke hellingen beginnen? Gaat dat bij mannen die heel den dag in het zweet van hnn aanschijn werken? Gaat het bij ouden van dagen ? Gaat het bij personen met zwakke geestvermogens?

Och, ieder predikant van jaren kent immers uit eigen practijk al deze moeilijkheden, en weet zeer wel dat men zelfs zijn vermoeden en onderstelling omtrent het aanwezig zijn van het echte geloof, vaak op zeer zwakke uitwendige kenteekenen moet doen rusten.

Komt men nu tot den heiligen Doop der kinderkens, dan vermeerderen deze moeilijkheden uiteraard nog in niet geringe mate.

Want wel is het onderzoek zelf precies eender.

Bij het heilig Avondmaal moet ge de uitwendige geloofskenteekenen van Atnpersoon zelven, en bij den heiligen Doop de uitwendige geloofskenteekenen van zijn ouders vaststellen.

Is het kindeke uit geloovige ouders geboren, dan moet het gedoopt. Anders niet. Dus komt het toch weer neer op het onderzoek, of zekere personen, nu de ouders, tot de geloovigen zijn te rekenen.

Maar bovendien komen hier dan nog allerlei andere vragen bij.

Geldt het vader en moeder beiden, of vader alleen ? Alleen den vader of ook den grootvader? Rekent het naardat die vader was toen het kind geboren werd, of gelijk hij nu is? Rekent het bij dien vader naar zijn Doop, of alleen naar zijn belijdenis? Stuit censuur of afsnijding van dien vader den Doop van zijn kind? En zoo kan men de vragen vermeerderen.

Maar ook dan is men er nog niet.

Immers de heilige Doop strekt verre buiten uw eigen kerkverband. Herdoop hebben onze vaderen steeds verfoeid, en dus den Doop ook erkend van de overige kerken, zelfs van de Roomsche kerk en de Grieksche kerk.

En juist hierdoor raakt ge eerst recht in moeilijkheden verwikkeld.

Of wie controleert den Doop dier andere kerken ? Of de Doop recht bediend is ? Of het doopen was, of alleen »natmaking"? Of de Doop bediend is aan wie er recht op had, of ook aan anderen? Of het waar is, dat wie zegt gedoopt te zijn, het ook is?

Moeilijkheden bergen hoog, die vooral voor een dorpskerkeraad niet om op te lossen zijn.

En-jafst daarom is het zoo broodnoodig, dat we onze blijdenis van den beiligen Doop scherp belijnen.

Anders is er ^en maatstaf van beslissing, en treedt niets dan willekeur in de plaats had moeten zijn uit­ voor wat in beginsel gemaakt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 oktober 1895

De Heraut | 4 Pagina's

Tucht en Doop.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 oktober 1895

De Heraut | 4 Pagina's