Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Er kwam èèn met de wolken des hemels.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Er kwam èèn met de wolken des hemels.”

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

[KERSTFEEST].

En zie, er kwam een met de wolken des hemels, als eens menschen zoon. Dan. 7:13.

Als, na < "»-'wen van geloovig beiden, dan eindêlijlc . ret Messias-kindeken geboren is, lacht de .Profetie met stille ontroering, dat haar woord dan toch bezegeld, haar belofte waargemaakt is, en uit Bethlehem Ephrata voortgekomen, die een Heerscher zal zijn in het Israël Gods, en wiens uitgangen zijn vanouds, van de dagen der eeuwigheid.

Die Profetie is van de Kribbe, die Kribbe van de Profetie niet te scheiden. Of wat had, we zeggen niet de wereld, maar zelfs het »overblijfsel naar de genade" van dien Immanuël »God met ons" verstaan, indien niet de Profetie voor hem uit ware gegaan en ons het spoor van zijn toekomst had getcekend?

Van oude dagen her heeft daarom Christus' kerk op haar Kerstfeest steeds den geest dier Profetie weer opgewekt, om bij da Kindeke van Maria naar de Godspraak van zijn toekomstige glorie te luisteren. De profetie van zijn lijden en sterven drong ze naar den achtergrond. Van het Lam Gods zou eerst de Dooper roepen. Hier bij Bethlehem Ephrata mocht alleen de aangrijpende tegenstelling schitteren van het armelijk wicht in de windselen, zoo vergeten, zoo nietig en klein, en toch geboren om op het gezegend hoofd eens de kroon der kronen te dragen, de gezalfde Gods over. het Rijk der rijken, dat eens de eeuwen verduren zou.

Reeds Daniël de profeet ha.dL in de nachtgezichten den sluier zien wegschuiven, die dit mysterie der toekomst aan ons oog onttrok.

Hij voelde zich opgetrokken boven de aarde, en onderwijl hij naar den hemel opzag, deed de wereld der menschenkinderen zich aan hem voor als één machtig woelende, geweldig gedrevene, , zee.

Haar gedaante en gestalte was als de aanblik van den oceaan, telkens wisselende. Nu eens in heilige kalmte u door het zacht gemurmel des vredes verlokkend; maar dan weer plotseling dien effen waterspiegel splijtend en gebroken, en de diepe kolken gapend naar den afgrond, en bergenhoog de onstuimige baren opgestuwd.

Dat deed, zoo lezen we in Daniël 7 : 2, niet die zee der menschenkinderen uit zich zelve. Die onrust komt eerst over haar zoo dikwijls »de vier winden" van het einde des aardrijks over haar losbreken, zinbeeld van die driftig drijvende, nooit tot rust komende geesten, die het leven der menschheid beroeren.

En nu zag Gods profeet ia dat machtig woelen één allesbeheerschend, één volhardend, één telkens zich herhalend streven uitkomen: Die chaos drong naar het Rijk.

Het was weer als in de ure der Schepping geworden. Dat aardrijk woest en wilddooreenstuivend, maar een geest over dien woesten chaos der volken zwevend, en di geest er naar dringende, om uit die wrijving en botsing der natuurmachten tot éénheid, tot één machtige wereldorde, tot één allesbeheerschend Rijk te komen, en door dit machtige wereldrijk het leven dezer wereld tot aijn. rijkste uiting cc brengen.

Wat hierin perste en nawerkte was het eenheidsbesef der menschelijke geslachten, dat uit het Paradijs ons op de met vloek beladen aarde was nagetogen. Het was datzelfde heimwee, dat zich bij Babels torenbouw tegen Gods bestel verzetten wilde, en toen, in stee van eenheid, naar zijn rechtvaardig oordeel, het uiteenspatten in natie bij natie en volk bij volk zag aanvangen.

Zoo spleet zich de ééne waterspiegel in de vele deinende golven en bundels van golven.

En zoo heeft toen ons menschelijk geslacht, gesplitst, verdeeld en uiteengeworpen, gewoed tegen zich zelven en zich zei ven vernield; maar toch ook onder die zelfvernieling nog telkens weer den droom gedroomd, of de eenheid van het Rijk, het rijk, om den chaos te vervangen, ons mocht herschonken worden.

Dien chaos terug te dringen, en er het Rijk voor in stcê te brengen, is dan ook het schuldig pogen, dat vóór Christus' ver­ t schijnen, de gedachten der Nimrods beheerscht. Een pogen niet deswege schuldig, alsof het Rijk niet moest en niet zou komen, en alsof de chaos niet bestemd ware om straks weer in volkomen harmonie op te gaan; maar schuldig, omdat die vloek van den chaos gedragen moest worden tot op het oogenblik dat God zelf, herscheppend, in Christtis ons de eenheid van ons menschelijk geslacht terugbracht.

Van de wolken des hemels alleen kon het komen, en zie, wat de wereld zon en peinsde, was om dat Rijk, om die eenheid niet vaa hoven ha. te wachten, maar-te dotn opkomen uit zich zelve.

Ze wilde zich niet gewonnen geven.

Ze wilde zich niet in historischen zin onmachtig om weer op te staan en als in zich zelve bankroet verklaren.

Ze geloofde te weinig aan God, en nog te veel in zich zelve.

Haar was nog de macht, zoo waande ze, in haar school nog de veerkracht, zelve droeg ze nog in zich het scheppend vermogen, om voor wanorde orde aan te brengen, en heel den stroom der volken te leiden in de met beleid uitgegravene bedding.

Aldus heeft God de Heerc dan oo aan Daniël in de nachtgezichten het leven der wereld en haar historie in eeuwenlang verloop getoond.

Want immers tot vier malen toe zag hij uit die zee der volken een won''ere verschijning opkomen, die waarlijk ook een wijle den chaos scheen te binden, en het Rijk tot werkelijkheid scheen te maken.

Diergestalten zijn het, die hij uit de kolken der wateren op ziet rijzen. Eerst het dier in zijn Majesteit, in de gedaante van een Leeuw, die den muil spert en vorstelijk de manen schudt. Dan het dier in zijn Verslindende roofzucht, een Beer met drie ribben in den muil, en een stem die uitgaat: e »Staop en eet veel vleesch." Na den Beer de Luipaard, d. i. het dier in zijn Listigheid.

En eindelijk het Mojtsèer, een gruwelijk gedrochtelijke gestalte, bm het dier in zijn Vernielzucht en niets, sparende wreedheid te vertopnen. ^ ^ - ^

In die vier dieren z; et hij de rijken verzinnebeeld, die, na Sicns val, onder Nebucadnczar de historie der wereld beheerscht hebben; en wel in die ijangewezen volgorde.

Als dit schuldig pOgen begint, is er in de eerste verhefting van menschelijke kracht nog iets edels, iets van hooger zin nawerkend, nog een herinnering aan oorspronkelijkcn adel. Het is wel; het dier, maar onder de dieren de meest koninklijke gestalte. Babylons macht treedt als een Leeuw uit het woud op de volkeren toe.

Maar reeds in het tweede wereldrijk is de bleeke goudglans die nog nablonk gansch verdonkerd. Der Perztn macht, die Babylons rijk onderwerpt, \Nordt reeds niet meer in den Leeuw, maar h. de figuur van den Beer verzinnebeeld. \'oor de majesteit die eerst blonk, het logge van roofzuchtige overmacht.

Dan ziet hij den Luipaard uit de wereldzee opdoemen. Dat is de macht van Alexander den Groote. Voor de logheid van den Pers de gladheid en fijnheid in den vorm van het Grieksche leven, maar ook de listige sprong die door sluwheid de natiën overrompelt, ' Met minder groven klauw, maar door fijntr overleg de volken overheerschend.

En als ook die derde macht gekomen en gegaan is, duikt eindelijk het Monster uit de diepte van het menschelijk leven op, een gedierte > schrikkelijk pa gruwelijk en zeer sterk", waaraan niets weerstand kan bieden, dat alle natiën overmocht heeft, en in Pontius Pilatus zich aan den Gezalfde Gods zou vergrijpen.

En toen kon het niet verder.

Toen had die ze^is^er wereld al haar macht uitgeput.

En als straks RomeS keizerrijk ondergaat, is er geen voortspinnen aan den draad van het verleden, maar een geheel afbreken van dien draad. Het verleden is doodgeloopen. En als God zelf geen nieuw begin gesteld had, zou er geen historie der wereld meer zijn geweest.

Doch nu juist komt het.

Nu niet meer uit ^e zee op, maar van boven neder.

”Verder, zoo schrijfï Daniël, zag ik in de nachtgezichten, en zie, \er kwatn Eén met de k wolken des hemels, als eens menschen zoon."

En die Zoon des nlenschen nadert voor den Troon van God.

En door Hem die o|» den Troon zat wordt aan dien Zoon des menschen gegeven > heerschappij en eer e, en het Koninkrijk, dat hem alle natiën en tongen ieren zouden''

En dit Rijk, het Rijk van dien Zoon des menschen, zou niet zijn om te komen en te gaan, om te verschijnen en weer onder te duiken, want er staat bij: ^ Zijne heerschappij is een eeuwige heerschappij, die niet vergaan zal, ét zijn koninkrijk kan niet verdorveti worden''

Verstaat ge het niet, hoe diep het zien van zulk een gezicht den profeet des Heeren ontroeren moest tot in zijn ingewand? Zelf, schrijft Daniël er dan ook over: »Mij, Daniël, werd mijn geest doorstoken, in het midden van mijn lichaam, en de gezichten mijns hoofds verschrikten mij."

Het was te veel voor een kind des menschen, den stroom < Ier ecuwen aldus in één spanne ^es tijds voor zijn geestcsblik te zien voorbijrollen, tot eindelijk dat inzicht in de eeuwigheid zich ontsloot, en de luister hem tegenblonk van dat Koninkrijk, dat nimmer zou eindigen.

En dat nu, wat Daniël zag, dat is het wat in Bethlehem geschied is. Nebucadnezar was reeds in de hel bespot (zie Jesaia 14). Kores, der Perzen koning, was reeds in de graven der koningen bijgezet. Van Alexanders heerschappij was de laatste bouwval ingestort. En wel zat Augustus nog op den troon der Caesaren te Rome, maar het bevel dat hij uitvaardigde om heel de wereld te beschrijven, moest in Gods bestel aan de komst van dien Zoon des menschen dienstbaar zijn, en als straks zijn landvoogd Pilatus op Golgota's kruis het opschrift plaatste: De Koning van Israël, verstond hij niet en verstond zijn landvoogd niet, hoe dit opschrift den ondergang van Romes keizersmacht profeteerde, en inluidde dat Koninkrijk, dat eeuwig zal duren, het Koninkrijk van den Zoon des menschen.

De tegenstelling is zoo scherp geteekend.

Zoolang de wereld uit zich zelve tot macht poogt te geraken, en uit eigen kracht het heimwee naar het Paradijs zoekt te bevredigen, en met eigen hand het Rijk voor den chaos tracht in plaats te stellen, moet ze uit het menschelijke in het dierlijke teruggrijpen; en ontaardt ze, wanende zich te verheffen.

Het dier wil ook heerschen, rooven, verslinden, en grijpt daartoe geweld en list aan. Vandaar dat de vorsten dezer rijken steeds diergestalten ia hun wapenschild zett'en, en thans nog China's keizer zijn macht uitdrukt in het beeld van den Draak.

Dat is de overweldiging van den zwakkere door den sterkste, en dies het recht van den sterkste als grondregel des levens geëerd. Zooals het toegaat in het wilde woud, zoo ook zou het toegaan onder de kinderen der menschen, die van Gods beeld steeds verder afwijkend, het beeld des dierlijken levens steeds nader kwamen.

Zoo kwam er ja voor den chaos het Rijk, voor doorecmvoeling orde, maar een rijk van geweld door list, en overmacht, de orde door alles overweldigende, eiken weerstand verbrijzelende wreedheid en hecrschzucht.

Dat was het wat de wereld zich zelve uit zich zelve kon geven. Uit haar zou dier na dier opkomen, steeds gedrochtelijker in aanzien, steeds monsterachtiger in zijn werking.

En daartegenover staat nu de Zoon des menschen, die niet uit die wereldzee opkomt, maar, door den stoet van Gods lovende engelen voorgegaan, bij Bethlehem Ephrata uit de wolken des hemels naar deze aarde nederdaalt.

Die zee der wereld kan hem niet uitgeven. Uit die met vloek beladen aarde ; è«« de Imfnanuël niet opkomen.

Die gave aan de gevallen wereld kan haar alleen toekomen uit de ontfermingen Gods.

Er zijn wolken om dien hemel getogen, als om in toorne het aangezicht Gods van die zcmdige wereld af te keeren, maar door die wolken heen speelt het licht van Goddelijk mededoogen.

delijk mededoogen. Tot eindelijk die wolken des hemels breken, en nu daalt de Zone Gods op de wereld neder.

En die gifle Gods die aan ons gezonken geslacht is beschikt, ontwaart ge niet in het vorstelijk paleis, maar in de herberg, niet in de gouden wieg met purper omrand, maar in de kribbe van Bethlehem met haar windselen, niet in het keizerlijk Rome, en zelfs niet in Jeruzalem, maar in een vergeten herdersstedeke van Ephrata.

Ge ziet al wat de wereld hem aanbrengt, tot de kleinste, tot de minste, tot de nietigste evenredigheden beperkt, maar de wolken daarboven gescheurd, en Gods engelen nederdalende en lofzingende, en naar onze aarde hoort ge den vreugdeklank uitgaande van een welbehagen Gods in menschen en van een vrede die op aarde zal zijn.

Toch was er één ding dat voor dat Kindeke uit de wereld genomen was. Niet onze macht, en niet onze wereldsche luister, maar ons vleesch, ons bloed, ons menschelijk wezen, gelijk ons God dit eenmaal in de schepping van het Paradijs geschonken had.

Immanuël is zijn naam der eere, maar ia dien naam der eere, die uit den hemel komt, vliet en mengt zich de naam, die hem aaa ons geslacht mocht verbinden. Immers deze Koning, die voor den chaos het Rijk zal brengen, is niet alleen Zone Gods, maar ook de Zoon des menschen,

Zooals God eens den mensch bedoeld, bestemd, verordineerd en geschapen had, begiftigd-en-verrijkt met zede'ijke PQ geestelijke mogendheden, alzoo zou deze Zoon des menschen zijn, en zijn Rijk zou staan op de fundamenten niet van list en van geweld, maar op de grondslagen, die in het Beeld van God gefundeerd, en voor den mensch verordend waren.

In al die rijken die voorafgingen triumleerde het uitwendige, het stoffelijke, het handtastelijke geweld, dierlijke en duivelsche verzinning, door list en door overmacht.

Maar hier wordt dat alles opzij geworpen, dat alles teruggedrongen. Hier, in dea menschen Zoon leeft de macht des Gecstes uit de innerlijke kern van ons menschelijk wezen op.

Voor list de macht der liefde, voor overmacht de mogendheid der toewijding en der zelfverloochenende overgave.

De heerschappij niet meer van Satan, maar van God in een menschelijk hart.

Zoo daalt uit »die wolken des hemels" deze »Zoon des menschen" neder, en nu komt het Rijk, niet van buiten met den steiger opgetrokken, maar van binnen uit de transen omhoog verheffend,

Niet mechanisch, en daarom vernietigbaar, maar organisch, en daarom eeuwig blijvend.

Een Rijk, aan geen volk gebonden, tot geen natie beperkt, maar door alle natiën en volken henendringend, om met alle geslachten en natiën en tongen ineen te

smelten, die saam dit Koninkrijk der hemelen, onder den schepter van den Zoon des menschen zouden uitmaken.

En dat Koninkrijk is nu reeds achttien eeuwen, steeds doorgaande, rusteloos zich uitbreidende, tot een macht in het midden der wereld, tot een macht meer nog in de hemelen geworden. En Hij, onze Koning, zittende op Davids troon, heerscht koninklijk in het midden zijner vijanden.

Vandaar die worsteling, een worsteling die elk kind van God in zijn eigen hart en in zijn eigen levenslot meê doorleeft, tusschen die schijngestalte der wereld, die nog stand houdt, en dat innerlijk, verborgen Koninkrijk, dat zich steeds meer bevestigt, wint in geestelijke kracht, en zich uitzet in mogendheid.

Deze worsteling kan niet aflaten. Die worsteling moet voortduren tot den einde toe. En dan zal het ontzettend oogenblik komen, waarop plotseling geheel dat getimmerte van 's werelds macht ineenstort, opdat voor alle öogen uitblinke en schittere dat eenige Koninkrijk van den Zoon des menschen, dat achter de staketselen der wereld, in geestelijke verborgenheid, voltooid werd.

Dat staat te gebeuren, al§ nogmaals het Teekea van den Zoon des menschen in de wolken gezien wordt, en nogmaals de engelen Gods verschijnen, maar da» met het geluid der Bazuin.

En nu staan Gods kinderen, starende in die toekomst, die toeft, zoo dikwijls ons zalig Kerstfeest terugkeert, weer in gedachte bij die kribbe van Bethlehem, en zien op dat Kindeke, en die kribbe, en die windselen, hun Jezus, den geliefde van hun hart, van wien ze liefde geleerd hebben, en naar wien de teederste, de innigste, de verterendste liefde van hun hart uitgaat; en bij die kribbe zweren ze hem als hun Koning nogmaals trouw; ; en bij dien eed is het hen te moede, of iets van Daniels profetengeest in hen voer. Hoor het maar hoe het yJ/ar«Katha uit aller mond den Koning van het Godsrijk tegenjubelt.

Zijns is het Koninkrijk!

Kom Heere Jezus, ja kom haastelijk!

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 december 1895

De Heraut | 4 Pagina's

„Er kwam èèn met de wolken des hemels.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 december 1895

De Heraut | 4 Pagina's