Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Professor Woltjer over de Gereformeerde Geschiedenis-beschouwing.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Professor Woltjer over de Gereformeerde Geschiedenis-beschouwing.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het Gereformeerde Gymnasium te Amsterdam mag zich verheugen in uitnemenden bloei.

Een ieder geeft er gunstig getuigenis van. Zelfs door niet-Gereformeerden wordt het gezocht. Velen ook buiten onzen kring achten dat het ons Amsterdamsch Stedelijk Gymnasium in deugdelijkheid te boven gaat.

Waaraan heeft het dit nu te danken?

Op die vraag zegt men gemeenlijk: Aan Dr. Woltjer?

En dat is ook zoo.

Maar hiermee is niet genoeg gezegd.

Nader dient gevraagd: Wat is er dan in Prof. Woltjer, dat hij met zoo veelszins gebrekkige hulpmiddelen, in zoo korten tijd, zoo schoone uitkomst verkreeg?

En als men zóó de vraag stelt, gelijk ze gesteld moet worden, dan ligt het antwoord gereed: Dat ligt uitsluitend daaraan, dat Dr. Woltjer man van beginsel is, en geheel dat Gymnasium op principieelen grondslag rusten doet.

Wat dusver zoo tobben gaf, was, dat men aan zulk soort scholen wel zich inspande, om knappe jongens te vormen, en degelijke boeken te gebruiken, en er in het algemeen een vromen zin te onderhouden, maar dat men tusschen dat alles geen verband zag, zelfs niet vermoedde dat achter dat alles vaste, heerschcnde beginselen scholen, en dat men dientengevolge geen vasten leiddraad had, geen gedragslijn kende, van den hak op den tak sprong, en daardoor na jaren van inspanning nog juist even ver was, als toen men begon.

Het is nu aan deze chaotische wijze van handelen dat Prof. Woltjer den rug heeft toegekeerd.

Hij zag in, dat er bij alles beginselen in het spel zijn, bij het onderwijs in het gemeen en de wijze van behandeling der jongelieden, maar ook bij elk vak, en bij het onderdeel van elk vak, en dat er dan eerst eenheid, en dus kracht en bezieling in het onderwijs kan komen, als niet gedachteloos kleur over kleur wordt geschilderd, maar naar vaste kunstwet de onderscheidene kleuren en tinten in harmonie worden gezet.

Alleen hierdoor is het hem mogelijk geworden, met kleine kracht het dubbele effect te bewerken, van wat anderen bereiken met vollediger toerusting.

Hij kan zelf als Rector slechts een klein deel van zijn tijd aan het Gymnasium geven. Andere ambtsbezigheden roepen hem. Zijn onderwijzend personeel bestaat ten deele uit jonge mannen, die nog aan de Academie zijn.

En toch, dank zij zijn beginselvastheid en zijn te werk gaan naar vaste methode, komt hij veel verder, dan Rectoren die heel hun leven aan hun Gymnasium kunnen wijden, en door niets dan Doctoren gesecondeerd zijn.

Dit nu is winste voor het Amsterdamsch Gymnasium, maar ook winste voor het Gymnasium van Zetten, dat alleen door in denzelfden weg te gaan, een Gymnasium van weten. schappelijke beteekenis kan worden, en evenzoo voor de nog op te richten Gymnasia, die zich aldus het pad zullen geëffend zien.

Een vrucht voor die toekomst biedt ons thans weer het verslag van het Amsterdamsch Gymnasium aan, door de beschouwing die Prof. Woltjer daarin mededeelt over de behandeling van de Geschiedenis op onze Gereformeerde instelUngen.

Zóó maar geschiedenis doceeien, is beginselloos.

Ook bij dit deel van het onderwijs moet men zich rekenschap geven van wat men doet, weten van welke grondbeginselen men uitgaat, en op welk doel men mikt.

Neem slechts, bij wijze van proeve, wat Dr. Woltjer zegt over het hemelsbreed verschil of men hier de materialistisch-«(? w? nalistische dan wel de idealistisch-; -f(2/wtische zienswijze is toegedaan, een verschil waarop ook wij, in ander verband, nog kort geleden de aandacht vestigden.

Hij zegt van de nominalistische zienswijze:

Een aangenaam verhaal van gebeurtenissen, die hebben plaats gevonden, is nog geen Geschiedenis. Waardoor wordt bepaald, of eene gebeurtenis in de Geschiedenis verhaald moet worden of niet? "\Velk verband moet er zijn tusschen 'de gebeur-tenissen? Moet er bij het verhaal der feiten gelet worden: op oor/akcn en gevolgen, op motieven en beginselen; moet er gevraagd worden naar eene richtmg, een plan, een einddoel, of is dat alles niet noodig? Die vragen heeft de leeraar in de Geschiedenis voor zich zelven te beantwoorden, wanneer hij, zooals men recht heeft te eischen, zijne'taak welbewust en met een doel voor oogen, waarvan zijne methode wederom afhankelijk is, _ zal uitvoeren.

Het antwoord echter, dat op die vragen'Jgegeven moet worden, hangt wederom af van dieper liggende beginselen en overtuigingen van godsdienstigen en wijsgeerigen aard.

Er is een materialistische opvatting derJGeschiedenis, die met het materialisme als wijsgeerig stelsel ten nauwste samenhangt, al zijn zij, die deze opvatting volgen, zich van dien samenhang niet altijd bewust. Dat materialisme is bijna even oud als de wijsbegeerte. Het begint reeds met Democritus. Er bestaat niets anders dan stof, in den vorm [van atomen, en ruimte waarin die atomen zich bevinden en bewegen. Alleen de individueele dingen'[uit deze atomen samengesteld en in deze ruimte zijnde, hebben een werkelijk, een reëel bestaan. Al het andere, het algemeene en het geestelijke, is niets dan illusie, een naam zonder wezen. Het materialisme is nominalisme: het leert dat de algemeene en soortbegrippen slechts namen zijn, meer niet. Ook de menschenwereld is niets meer dan de som der individuen die op een gegeven oogenblik in de ruimte zijn om straks voor anderen plaats te maken en daarmede voor goed en onherroepelijk te verdwijnen, daar uit de atomen, waaruit zij bestonden, andere individuen worden samengesteld.

Reeds I^ucretius spreekt over de geschiedenis van den Trojaanschen oorlog aldus: sWanneer men zegt, dat Helena geschaakt werd en de Trojanen door oorlogsgeweld zijn ten onder geutachl, dan luoctcn wij wel toezien^ dat men ons niet dwingt te erkennen dat deze dingen op zichzelf bestaan, naardien het onherroepelijke verleden de geslachten der menschen, aan wie deze dingen als accidentiën, als niet tot het wezen behoorende, maar toevallige verschijnselen, zijn overkomen, heeft weggerukt" (I, 464).

Met allerlei variatiën is dit de grondtoon in de beschouwing der geschiedenis alle eeuwen door tot op den tegenwoordigen tijd, bij materialisten, positivisten, naturalisten, of hoe zij verder ook genoemd mogen worden. Geen begin en geen einde, een eeuwige kringloop der gebeurtenissen naar het toeval wil of naar onveranderlijke wetten (terecht genoemd een J soort begrip van veranderingen"); eene stoffelijke wereld, een natuur, die elk oogenblik is wat zij is, als noodzakelijk gevolg van den voorafgaanden toestand, waarmede dan ook al dat voorafgaande onherroepelijk verdwenen is, terwijl de toekomst der dingen, de individueele voorwerpen die morgen zullen zijn, op gelijke wijze, met dezelfde noodzakelijkheid, uit het heden voortkomt en daarmede dat heden geheel en zonder overschot verzwelgt, om op hetzelfde oogenblik door eene nieuwe toekomst verzwolgen te worden.

't Getal geschiedschrijvers, die deze opvatting openlijk zijn toegedaan is, daar zij aan de Geschiedenis allen grond ontneemt en dus de studie der Geschiedenis eigenlijk overtollig maakt, natuurlijk niet groot, maar het positivisme en de sociaal-democratie, die feitelijk op dit standpunt staat, breidt rzich in den tegenwoordigen practisch-materialistischen tijd hoe langer zoo meer uit ook^ onder onderwijzers, leeraren en hoogleeraren, en zal deze opvatting, die, zij het niet in dé hoogste, '^dan toch in zeer breede kringen, ook thans reeds practisch gehuldigd wordt, bij het onderwijs in de Geschiedenis hoe langer zoo meer doen gelden.

Lijnrecht, tegenover deze-beschouwing staat de leer van hen, die de idee, het geestelijke, als het eenig waarlijk zijnde en onvergankelijke, alles wat deze stoffelijke wereld vertoont als beeld en schaduw beschouwen. Voor hen zijn de algemeene, de soortbegrippen meer dan bloote namen, ze zijn werkelijkheden; we kunnen hen daarom in dit opzicht realisten noemen, waar we te voren de materialisten nominalisten hebben genoemd. Het feitelijke en empirische telt voor deze ideahsten weinig of niet mee; de logische gedachten alleen zijn het wezenlijke en werkelijke. Merkwaardig is het na te gaan hoe weinig er van historie sprake is bij Plato, en moge al Hegels philosophic in zeker opzicht terecht historisch genoemd worden, men vergete niet, dat die historie niets anders is dan eene openbaring en eene verwerkelijking der idee, eene ontwikkeling van den absoluten geest in den tijd. En wat de historie in engeren zin betreft, zij moet zich het dwangbuis dezer ideeën laten aanleggen: het feitelijk en empiris.h gegevene moet zich schikken naar de willekeur van het denken. Maar ten slotte komt ook hier alles neer op eene noodzakelijke en onveranderlijke orde der gebeurtenissen. ledere graad van ontwikkeling komt voort uit eene voorafgaande ontwikkelrag en is door eenen noodzakelijken band vastgeknoopt aan eene nog vroegere ontwikkeling.

Is de materialistische opvatting der geschiedenis atheïstisch, deze idealistische is pantheïstisch : de eeuwig zich ontwikkelende idee is God zelf; deze idee komt tot zich zelven, wordt aan zich zelven ontdekt, in het denken van den mensch.

't Is W0ar, dat ook deze beschouwing der Geschiedenis, die in de eerste heift de.2er eeuw zoovele aanhangers telde, thans door weinigen gehuldigd wordt; maar dit verschijnsel is niet zoozeer het gevolg van een principieel inzicht in het onware dezer beschouwing, als wel van eene toenemende traagheid in het doordenken en onverschilligheid voor de dieper liggende beginselen. De gevaarlijke kanten worden gemeden ; van deze zijde wordt iets genomen en van gene; 't begin en het einde worden als onkenbaar buiten rekening gelaten. Het individueele, het bijzondere zelf, heet het object der historische wetenschap, zooals ook de materialistische beschouwing wil; maar van den anderen kant dat individueele niet geïsoleerd genomen en zonder samenhang, maar in het verband der ontwikkeling, waarin het zich bevindt; zóó komt men op de lijn van het idealisme. Maar wat dan het verband is tusschen het individueele en de algemeene ontwikkeling, wat het uitgangspunt en het einddoel is dier ontwikkeling, welke gedachten en vormen deze ontwikkeling beheerschen of leiden, daarover komt men niet tot helderheid; 't liefst laat men deze vragen geheel ter zijde.

Tegenover deze beschouwingen staat principieel de leer der Christelijke kerk, in 't bijzonder der Gereformeerde, de leer des Bijbels, ofschoon zij meer waarheid erkent in de idealistische dan in de materialistische opvatting, en ofschoon zij, in deö hoven aangeduiden zin realistisch, niet nominalistisch is. Zij ook ziet in de Geschiedenis ideëeif werken, maar geen Platonische of Hegeliaansche ideën. Toch ontkent ze niet de wezenlijkheid der stoffelijke wereld, het recht van het individueele bestaan. Deze ideeën zijn voor haar meer dan namen, het zijn machten. De wil, de raad, de gedachten van den persoonlijken, levenden God, die hemel en aarde geschapen heeft, leiden den loop der Geschiedenis; maar ook de zonde werkt, de afval van God, de gedachten des Boozen, want er staat geschreven: wij hebben den strijd niet tegen vleesch en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de geweldhebbers der wereld, der duisternis dezer eeuw, tegen de geestelijke boosheden in de lucht, " (Ephese, 6 : 12), Daaruit volgt dat voor deze Christelijke beschouwing niet het individueele, niet het afzonderlijke en zinnelijk waarneembare in de eerste plaats het wezenlijke is, maar de wereld, de menschheid, de volken, de gedachten. Niet dat zij het individueele niet rekent, maar dat individueele wordt bepaald door zijnen aard en deze aard wordt bepaald door het denkbeeld, dat aan het wezen ten grondslag ligt, door een onstoffelijk en juist daardoor wezenlijk en blijvend principe.

Wanneer God in de schepping planten en dieren laat voortkomen uit de aarde, staat er telkens bij geschreven, dat zij vrucht dragen en zaad zaaien zouden naar hunnen aard. Die aard of soort wordt hier dus beschreven als blijvende onder de veranderingen van het individueele. En voor den mensch treedt dit nog duidelijker in het licht, als de grond van het menschelijke wezen boven het individueele zijn bestaat. Geheel het organische leven ontwikkelt zich derhalve naar typen, die door den Schepper zijn vastgesteld vóór nog ée'n der individuen bestond; historisch is dus dit algemeene eerder dan het individueele.

Noode bepalen we ons hiertoe. Liefst schreven we nog meer af. Maar heel het stuk is in de Standaard van 16 Dec. opgenomen, en kan daarin gelezen worden.

One iï Vipt er meer om te doen, om de beteekenis van dit schoone, rijke stuk in het licht te stellen.

Zulk een stuk brengt ons verder. Het wijst een weg aan. Het geeft een proeve, hoe zulke quaestiën zijn aan te vatten. En bovenal het is een doorgaand protest tegen de stelsellooze en beginselloozc wijze, waarop men dusver, ook in onze kringen, voorthaspelde.

De Calvinistische beweging begint pas.

Er is nog geen steen boven den grond te zien. We zijn n< g aan het uitgraven van de groeve der fundamenten, en met het leggen van die fundamenten wordt pas een eerste begin gemaakt.

Maar dat doet er niet toe.

Als ons volk, en als de wetenschappelijke tegenstander maar merken gaat, dat we een bestek, een vast plan hebben, dat we een eigen stijl volgen, dat we ons door eigen motieven leiden laten, dat we een eigen methode hebben waar kracht in schuilt, en dat we dat alles aan vaste beginselen ontleenen, dan heeft niemand haast, dan komt er voor koortsachtige gejaagdheid kalme kracht in stede, en staat de hope voor de toekomst schoon, dat we eenmaal nog in breeder kring ons volk en vaderland ten zegen zullen kunnen zijn.

Hebbe daarom Dr. Woltjer onzen dank voor dit kleine stuk, maar van zoo verreikende beteekenis..

De sprokkelaars en de stelselloozen moeten tot bekeering komen, en meer dan breed vertoog, kan zulk een stuk hen daartoe brengen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 december 1895

De Heraut | 4 Pagina's

Professor Woltjer over de Gereformeerde Geschiedenis-beschouwing.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 december 1895

De Heraut | 4 Pagina's