Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Anticritiek.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Anticritiek.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onder de recensicn, die in buitenlandsche en binnenlandsche tijdschriften van Dr. Kuypers Encyclopaedie gegeven zijn, telt vooral mede die van Dr. Daubanton in de Theologische Studihi, anno 1895, p. loo vv.

Door sommigen schijnt verwacht te zijn, dat Dr. Kuyper op staanden voet de critiek, in deze recensie geoefend, door tegencritiek zou pogen te ontwapenen; en zelfs in populaire bladen en geschriften is er door meer dan één een wapen tegen Dr. Kuyper uit gesmeed, dat hij nog altoos in gebreke bleef, om zich tegen Dr. Daubanton te verweren.

Dit vloeide voort uit onbekendheid met de goede manieren op wetenschappelijk terrein.

Zij er daarom aan herinnerd, dat het bijna vaststaande gewoonte is, op recensiën ^i? ^« tegencritiek te leveren, tenzij bij een tweede uitgave van het gerecenseerde werk hiertoe aanleiding bestaat.

Tegencritiek wordt wel geleverd, maar uiterst zeldzaam, en bij hooge uitzondering. Stellig niet ééns op de honderdmaal.

De wetenschappelijke worsteling is geen hanengevecht, waarin men heet van den draad elkaar te lijf vliegt, maar een kalm, rustig bedrijf, waarbij men zijn opinie zegt, die door anderen laat beoordeelen, en nu voorts de uitwerking van beider woord afwacht.

Te minder bestond er ditmaal reden om van die goede manieren af te wijken, daar de recensie van Dr. Daubanton, in nobelen zin waardeerend, in het algemeen warme sympathie verried, en slechts op enkele punten van aanbelang, verzet aanteekende.

En wat vroeger leveren van anticritiek zelfs belachelijk zou gemaakt hebben, is, dat op den huldigen oogenblik nog slechts het eerste stuk van deze recensie in ons bezit is, en men den schrijver toch bedaard en kalm moet laten uitspreken.

De wel geharnaste ridder zit rustig in het zadel, alleen de wilde boogschutter rent roekeloos door.

We zouden er dan ook zelfs nu nog niet aan gedacht hebben op één punt Dr. Daubanton te woord te staan, indien men niet tot in gewone weekbladen, dat ééne punt met zekeren ophef voor de eenvoudige gemeentenaren gebracht had, om, kon het zijn, ons te brandmerken.

Dr. Daubanton hebbe daarom de goedheid deze korte weerspraak niet als een afwijking - van de goede manieren te beschouwen, en wille er niets anders in zien dan een ons afgeperst woord van verweer, niet tot hem gericht maar meer tot hen onder de broederen, 'die ons stilzwijgen aan onvriendelijkheid, aan hoogheid, of we weten niet wat boozen demon toeschreven.

Dit nu was ganschelijk misgezien. We wenschen noch onvriendelijk noch hoog te zijn. Dat we zwegen was alleen, omdat o. i. tot antwoorden geen reden bestond, en in elk geval een populair blad als de Heraut niet geschikt is voor een wetenschappelijke anticritiek.

Doch ter zake.

Een sinds lang bekende twistvraag is, of de Encyclopaedie van eenig vak in dat vak, of wel in de wijsbegeerte thuis hoort. In dit geval, of de Encyclopaedie der heilige Godgeleerdheid deel uitmaakt van de heilige Godgeleerdheid zelve, of wel van de Wijsbegeerte.

Daarover schreef in 1884 Dr. Daubanton, en pleitte voor het laatste, en dat wel iii zulk een zin, dat hij ze voor iivolstrekt n\& t theologisch" verklaarde, maar voor sphilosopbisch" en dit philosophisch nader verstQtj4 k\ deii zin van Hegel.

Hiertegen kwam de Heraut, onder dagteekening van 31 Maart 1884 op, zeker niet zonder sympathie voor het stuk van Dr. Daubanton, waarin deze verklaring voorkwam, maar toch met beslist protest tegen de richting, die uit deze verklaring sprak.

We deden dat in deze woorden:

sEn toch, hoe hoog we Dr. Daubantons studie ook aanslaan toch moet het ons uit de pen, _ dat de richting ook van deze Encyclopaedie o. i. van de waarachtige studie der echte godgeleerdheid afleidt.

Reeds het enkele feit, dat de Encyclopaedie van de theologie door Dr. Daubanton buiten de theologie geplaatst en in de algemeene wetenschapsleer wordt ingedeeld, stelt een onoverkomelijken slagboom in zijn weg.

Hierdoor toch wordt eerst de Encyclopaedie en straks ook door kracht van consequentie de theologie zelve gesaeculariseerd, d. w. z. vervreemd van haar particulier beginsel en gedwongen om dienst te doen onder het geme e n e recht.

Zoomin iemands zelfbewustzijn buiten zijn .persoon valt, zoomin kan de Encyclopaedie der godgeleerdheid buiten de godgeleerdheid liggen.

Encyclopaedie van een wetenschap toch is niets dan de afspiegeling van haar zelfbewustzijn.

Wat ze meer en anders wil zijn, miskent haar karakter."

Dit werd gezegd in een kort entrefilet, in een populair blad, waarin uit den aard der zaak geen plaats was voor principieele uiteenzetting.

Dit protest nu handhaven we thans in 1896 nog even beslist, als we het in 1884 uitspraken.

Als iemand zegt: *De Encyclopaedie der Theologie is volstrekt niet theologisch"; en ze indeelt in een Wijsbegeerte, die geen ander beginsel kent dan dat waarvan Hegel uitging, dan verklaren we nog deze zienswijze voor bezijden de waarheid, en leidende tot vernietiging van alle wezenlijke Theologie.

Heel anders komt daarentegen de zaak te staan, zoo men, gelijk in de Encyclopaedie van Dr. Kuyper geschied is, de gangbare Philosopliie verwerpt en er eene ^Christelijke Philosophic" voor in de plaats stelt.

Dat Dr. Kuyper deze tegenstelling metterdaad maakte, blijkt i". uit het breed betoog, waarin hij aantoonde, hoe de Christelijke wetenschap principieel verschilt van en overstaat tegen de wetenschap uit de rede. Zie Deel I, p. 97—168. En is bepaaldelijk voor wat de Philosophic aangaat, te vinden in Deel II, p. 559—563-

Het principieele bezwaar nu, dat op het standpunt van de gangbare Philosophic tegen indeeling in haar kader van de theologische Encyclopaedie bestond, en onveranderlijk blijft bestaan, valt op dit door Dr. Kuyper ingenomen standpunt, natuurlijk ganschelijk weg.

Bij de gangbare Philosophie toch zou het valsche beginsel der Philosophie de heilige Godgeleerdheid gaan overheeren, en onder het gemeene recht brengen, d. i. als theologie vernietigen.

Staat men daarentegen op het standpunt der Christelijke wetenschap en der Christelijke Philosophie, dan vervalt dit bezwaar geheel, daar immers, gelijk duidelijk in de Encyclopaedie is aangetoond, deze wetenschap en deze Philosophie steeds aan het gezag van Gods Woord blijft gebonden en onderworpen.

Zoolang men het standpunt vanj Dr. Daubanton, wat dejwetenschap en de philosophie aangaat, inneemt, blijven we dan ook nu, evenals in 1884, zeggen, dat de Encyclopaedie der Theologie niet onder de Philosophie mag worden thuisgebracht.

Plaatst men zich daarentegen op het standpunt, dfflor Dr. Kuyper in zijn Encyclopaedie, wat wetenschap en wijsbegeerte aangaat, ingenomen, dan vervalt dit bezwaar, en kan ook de theologische Encyclopaedie haar normale plaats in het kader der algemeene wetenschap innemen.

Dat dit in 1884 wel negatief juist geprotesteerd was, maar positief zoomin volledig als volkomen juist was uitgedrukt, is daaruit te verklaren, dat zulk een breed betoog destijds niet kon worden geleverd, alsook, dat Dr. Kuyper niet gewoon is stil te staan, maar door verdere studie ook op dit punt allengs tot meerdere helderheid is gekomen.

Dit betreft echter alleen é^ formeele zï^de der quaestie, en is in geen enkel opzicht een tegenspraak waarin hij zich met zichzelf heeft verwikkeld.

Want zeer zeker heeft hij in de Christelijke vv'etenschap en in de Christelijke philosophie voor de Encyclopaedie der Theologie thans een plaats gevonden, maar dat zoo weinig in den zin, alsof de zelfstandigheid der Theologie daaronder ooit schade kon leiden, dat hij veeleer die zelfstandigheid nu nog veel vaster dan in 1884 heeft gezet.

Iets wat ook Dr. Daubanton zou hebben ingezien, zoo hij kennis had genomen van wat breedvoerig over dit punt te lezen staat in Deel III, p. 556.

Daar toch leest men:

De Theologische Encyclopaedie moet de Theologie als organisch deel van het organisme der wetenschap leeren kennen, en valt alzoo onder het subiect van de wetenschap als zoodanig. Dit kan niet anders, en wie waant de Theologie uit haar zelve encyclopaedisch te kunnen construeeren, misleidt zichzelven en anderen. Intusschen springt het evenzeer in liet oog, dat, hoezeer het organisme der wetenschap het kader vormt, waarin ook de Theologie, ^ wetenschap, hare plaats vindt, toch zoomin de inhoud als de structuur van het corpus Theologiae uit het organisme der wetenschap kan worden gekend.

Dit is bij niet ééne speciale Encyclopaedie het geval. Ook de Encycl'opaedieën der Philologische en Juridische wetenschappen vinden haar obiect gegeven en produceeren het niet eerst zelf. En wat op die wijze van alle speciale Encyclopaedie geldt, geldt natuurlijk nog in hoogere mate van de Theologische Encyclopaedie, ten gevolge van het geheel exceptiquel kaïakter dat de Theologie aan haar principimn ontleent. Uit dien hoofde is het niet wel denkbaar, dat ooit een niet-theoloog een encyclo­ paedie der Theologie zou leveren. Tot op zekere hoogte kan men toch zeggen, dat het de Theologie zelve is, die in haar Encyclopaedie zich rekenschap geeft van haar eigen aard, haar eigen bestaan, en haar eigen roeping; slechts worde hierbij nimmer uit het oog verloren, dat dit reflecteeren van haar eigen zelfbewustzijn nooit anders dan in den spiegel van het algemeene denken kan plaats hebben, en dat de Theologie er eerst zijn moet, om haar eigen beeld in schets te brengen. Wat nu eerst komen kan, nadat de Theologie voleind is^ kan reeds daarom niet tot de Theologie zelve behooren, maar moet thuisgebracht onder een ander hoofd. Het is alzoo de Theoloog, die, aan het einde van zijn taak gekomen, en geheel het corpus Theologiae als obiect voor zich vindende, alsnu den logos, die in dit obiect schuilt, in zichzelven poogt óp te nemen, en dezen logischen inhoud, of wil men deze Logicitat niet van de Theologie als Godskennisse, maar van de wetenschap der Theologie als zoodanig, in verband zet met den logischen inhoud van het overige weten, en alzoo eenheid poogt te brengen in zijn denkend bewustzijn. Diensvolgens is het niet de wijsgeerige denker, die in deze Encyclopaedie het corpus Theologiae als corpus vile behandelt, en het zijn plaats aanwijst, maar het is de Theoloog zelf, die, als deelhebbende aan het algemeene denken, het organisme van zijn eigen wetenschap indenkt en met het organisme der wetenschap in verband zet. De algemeene Encyclopaedie schept dus niet de Theologische Encyclopaedie als één van hare organische deelen, maar ze vangt het encyclopaedische beeld der^Theologie op, gelijk deze zich aandient, en klimt van deze, in verband met andere speciale Encyclopaedieën, tot aller encyclopaedisch verband op. Immers, wat is de Theologische Encyclopaedie, welbezien, anders dan een Philosophie niet van de Religie maar van de Theologie.

Had Dr. Daubanton, en hadden wie zijn opmerking tegen ons uitspeelden, zich de moeite gegund van deze plaatslkennis te nemen, hun zou gebleken zijn, dat hun bezwaar volkomen denkbeeldig, en dat het verschil tusschen wat we in 1884 en hetgeen we in 1894 schreven, nauwlijks met een vergrootglas te ontdekken valt.

Kon het duidelijker gezegd? »Het is niet de wijsgeerige denker, die in deze Encyclopaedie het corpus theologiae als corpus vile behandelt, maar het is de theoloog die, als deelhebbende aan het algemeene denken, het organische van zijn eigen wetenschap indenkt, en met het organisme der wetenschap in verband zet."

En-voelt niet ieder hoe hemelsbreed dit verschilt van wat Dr. Daubanton in 1884 sprak vaneen wijsgeer die suit de Theologie zijn materiaal neemt? "

Onze lezers willen het ons vergeven, dat we in een populair blad, ons zoo breed uitlieten over een wetenschappelijke critiek. Vriendelijke zin jegens de bezwaarde broederen noopte er ons toe.

Natuurlijk was hierover nog veel meer te zeggen, en bestaat er vroeg of laat aanleiding, om rechtstreeks Dr. Daubanton op zijn critiek te antwoorden, zoo zullen wc dit punt principieel toelichten.

Thans hieven we het schild slechts van ter zijde op, om een enkelen pijl door broederhand op ons aangelegd, op te vangen.

KUYPER.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 februari 1896

De Heraut | 6 Pagina's

Anticritiek.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 februari 1896

De Heraut | 6 Pagina's