Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gereformeerde prediking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gereformeerde prediking.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE REEKS.

XVI.

Is het plicht onderscheidenlijk te prediken, dan dringt zich uiteraard onderscheiding naar den geestelijken staat der hoorders op den voorgrond, maar dan dient juist op dit punt bij den Dienaar des Woords ook een volkomen helder inzicht te bestaan.

Wat dunkt u nu ? Kan men iemand manen en dringen om iets te doen, waarbij hij geheel lijdelijk is, waar hij niets hoegenaamd af of toe kan doen, dat hem als het komt, overkomt zonder dat hij het weet, en waartoe hij niet alleen niet mede kan werken, doch waartegen hij, voor zooveel aan hem hangt, eigenlijk niet anders doen kan dan tegenstreven en tegenwerken?

En is het nu te kras gesproken, als we zeggen, dat het zóó metterdaad met de wedergeboorte staat? Wedergeboorte hier, wel te verstaan, opgevat als het eerste ontsteken in ons van de vonk des nieuwen levens.

Is niet de mensch, die deze genade xpog niet ontving, dood in de zonde en in de misdaden; is hij niet onmachtig tot eenig zaligmakend goed en geneigd tot alle kwaad; ligt hij niet middenin den dood; en kan dan een doode zelf ten leven komen ? Zal iemand ook een doode gaan vermanen, om toch snel ten leven te komen?

Natuurlijk niet.

Alzoo staat vast, dat iemand die nog dood is, er zelf niets, wat dan ook aan doen kan om ten leven te komen.

Want of ge al zegt: Ge kunt u zelven het leven wel niet geven, maar ge kunt er toch om bidden, om smeeken, om roepen, wat voor begrip is dat van het gebed?

Een die geneigd is tot alle kwaad, dood in zich zelf is, en die dan zal gaan bidden om het goede?

Dat kan immers niet.

En stel al dat ge er zoo iemand toe brengt, om zulk een gebed te stamelen, 2al dat dan een gebed in Jezus' naam zijn? En ook wat ter wereld zal zulk een gebed dan toebrengen tot zijn levendmaking ?

Ons volk heeft dat dan ook altoos zeer wel gevoeld, en pleegt daarom onveranderlijk op al zulk vermaan te antwoorden: > Mijn lieve leeraar, het helpt alles 'niet of ge mij dat al zegt. Als God mij begenadigen wil, zal Hij het doen zonder mij. Zelf kan ik er niets aan af of toe doen. Mij voegt alleen lijdelijk wachten tot de Heere komt. Of Hij komen zal, weet ik niet. Dat kan ik eerst zeggen, als Hij gekomen is."

Dat lijdelij kheidsysteem is voor vele predikers de plaag van hun leven, de caoutchouc die al hun dringen krachteloos maakt.

Wat toch zullen ze er tegen inbrengen? Wat die lijdelijke lieden zeggen is niets dan de uitwerking van onze belijdenis. Als er leven is, ja dan kunt ge verder en verder komen; maar als er nog niets is dan de dood, eilieve wat wilt ge ten leven dan met uw prediking uitwerken?

Hierin school dan ook alle eeuwen door de kracht van de Arminianen. Om aan dat gevoel van moedeloosheid te ontkomen, loochenden zij den dood des zondaars. Hij lag wel van zichzelf. Hij kon zichzelven, zonder de genade, wel niet redden. Maar hij kon dan toch hooren. Hij kon bewerkt met voorbereidende genade. En ook in de eerste daad van wedergeboorte was de zondaar wel ten deele lijdelijk, maar toch ten deele zelf medewerkzaam.

Nu doet een Gereformeerd prediker wel zijn best, om «zV^Arminiaansch te zijn; maar om toch iets te vorderen, loopt hij telkens vlak langs den waterkant, en plooit zich in woorden, die op het kantje van Arminiaansch af, geen den, minsten vat op zijn lijdelijke hoorders hebben.

»De Dominee kan dat alles wel zeggen, maar een mensch die nog dood is, kan uit zichzelf niets doen om ten leven te komen".

Zoo blijft altoos de lijdelijke hoorder het Gereformeerde beginsel van de algeheele verdorvenheid onzer natuur en van de absolute daad Gods in het verwekken ten leven verdedigen, en de prediker komt in de valsche positie om er of het zwijgen toe te moeten doen, of vlak op den kant van de Arminiaansche wateren te moeten gaan loopen.

Dit toch staat onbetwistbaar vast, dat het juist onze Gereformeerde belijdenis is, die met het liggen middenin den dood van elk onwedergeboren zondaar vollen ernst maakt, en diensvolgens de algeheele verdorvenheid onzer natuur heeft geleerd. En anderzijds dat het juist onze Gereformeerde belijdenis is, die de eerste daad van wedergeboorte geheel, volstrekt en uitsluitend aan den Heiligen Geest toeschrijft.

En dit zoo zijnde, is het klaar als de dag, dat geen henderd predikers saam op één enkelen nog dooden zondaar ooit dit bewerken kunnen, dat hij zichzelven uit zijn dood keere tot het leven.

Het gevolg is dan ook dat hoe meer men zulk een lijdelijkheid bestrijdt, ze te vaster zitten gaat.

Het is onze belijdenis zelve, waar rechtstreeks deze lijdelijkheid uit voortvloeit.

En zoo voorgesteld, is er tegen deze lijdelijkheid dan ook niets, niets hoegenaamds in te brengen.

Want wel heeft men in de eerste helft der vorige eeuw zekeren uitweg gezocht, maar een uitweg, die nergens heenleidt.

Men wees, dan op vierderlei: i". er is ook in den zondaai-nog zeker vermogen, om althans ten deele de waarheid toe te stemmen; 2". al is het niet de zaligmakende toch de historische kennis der waarheid kan iemand worden toegebracht; 3°. ook al leidt de prediking bij dezulken niet ten leven, ze ontdekt toch dat ze niet te verontschuldigen zijn; en 4°. ook al baat het niet, de last Gods moet hun toch worden aangezegd, al ware het tot verharding en verstokking.

Zoo bleef het een »ernstige, aanbieding", ook al bleef vaststaan, dat ze ter zaligheid niets vermocht.

Nu geven we elk dezer vier punten toe.

Zeer gewisselijk kan men ook een nog dooden zondaar tot zekere onvoldaanheid met zichzelven, ja, zelfs tot zeker berouw, en tot zekere droefheid der ziel brengen. Maar als goed-Gereformeerden vragen we u weder: Kan zulk een droefheid, die in den nog dooden zondaar, nooit droefheid naar God is, er ooit iets toe bijdragen, om hem uit den dood in het leven te doen overgaan? Denk aan Ezau. Denk aan Judas!

Historische kennis is zeer zeker aan den nog dooden zondaar aan te brengen, en zelfs is het de profijtelijke regel, dat dit aldus geschiede. Maar onze wedervraag luidt: Heeft historische kennis zonder meer ooit eenige kracht om uit den dood in het leven te doen overgaan?

Ook aan wie nog geen oor ontving om te hooren, moet de waarheid gepredikt, opdat hij niet te verontschuldigen zou zijn. Volkomen waar. Edoch, als u alle verontschuldiging ontnomen wordt, en ge voor uw eigen daad geheel zelf verantwoordelijk wordt gesteld, is daarmee de klove overbrugd, die van dien dood het leven afscheidt ?

En ook geven we het in de vierde plaats toe, dat de-Waarheid Gods gepredikt moet worden, ook al prikkelt ze tot spot en al leidt ze tot verstokking van het hart. Het Evangelie moet tweeërlei, een reuke des levens ten leven, maar ook een reuke des doods ten doode zijn. De Christus is nu eenmaal gezet tot een opstanding, maar ook tot een val voor velen.

Ook daar dingen we niets op af.

En een prediker die daarom zwijgen ging, zou geen Dienaar zijns Heeren zijn. Hij moge bedenken, dat de paarlen niet voor de zwijnen zijn te werpen, en dat het heilige niet aan de hondekens mag worden gegeven. Maar de prediking van den Christus als zoodanig mag niet verzwegen worden. Denk slechts aan de Zending.

Maar ook hier vragen we: Wat heeft dat nu gemeen met de vraag, of ge een dooden door uw prediking kunt levend maken?

En dit nu is de reden, waarom wij deze lijdelijkheid nooit bestrijden door er tegen in te gaan, maar juist door haar als volkomen rechtmatig te erkennen, zonder er ook maar iets op af te dingen.

Het eenige punt, waarop we in dezen muur der lijdelijkheid een wigge drijven, is bij de vraag, of die eerste daad der wedergeboorte niet misschien reeds heeft plaats gehad, zoodat wie zich nog dood waant, metterdaad in den wortel van zijn hart, dank zij het ingestrooide zaad Gods, reeds leeft.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 maart 1896

De Heraut | 4 Pagina's

Gereformeerde prediking.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 maart 1896

De Heraut | 4 Pagina's