Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onthouding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onthouding.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

IX.

ïHet is goed, " zoo schrijft de heilige apostel Paulus, aan de kerk van Corinthe, »het is goed geen vleesch te eten noch wijn te drinken, noch iets, waaraan uw broeder zich stoot of waardoor hij geërgerd wordt of waarin hij zwak is." En dit woord, in verband met zijn persoonlijke betuiging: »Indien het mijn broeder ergert, zal ik mijn leven lang geen vleesch meer eten", heeft in de kringen der onthouding tot de stelling geleid, dat voor den Christen alle gebruik van wijn of sterken drank, als met den eisch der liefde strijdig ongeoorloofd is, indien een ander zich aan uw drinken ergert.

De redeneering kwam dan hierop neer; Als er één onder uw broeders is, die het wijn drinken verkeerd vind, en afkeurt, en gij doet het dan toch, zoo geeft ge aanstoot, schiet in hefde te kort, en zondigt.

De onhoudbaarheid van deze redeneering behoeft nauwlijks aanwijzing.

Ging toch deze stelregel door, dan zou hieruit volgen, dat indien in een Christendorp ook maar één man of jongeling, één vrouw öf maagd opstond, die zeide: »Het hindert mij als een Christen vleesch eet", terstond alle Christenvrouwen van dat dorp, d. i. feitelijk heel het dorp, voorgoed van alle vleesch eten zou moeten afzien, en de slager een goed heenkomen zou moeten zoeken.

Ja, het gaat nog verder.

Er staat toch niet bij, dat die broeder die zich ergert, juist in uw woonplaats moet wonen. Er is sprake van een broeder in het algemeen. In en buiten uw woonplaats. Stel dus, dat er allengs zeker aantal vegetariërs in onze onderscheidene steden en dorpen optraden, dan iou dit er feitelijk toe moeten leiden, om in heel ons land, onder al wie den Christus beleed, alle vleeschgebruik af te schaffen.

Men voelt hier het ongerijmde van.

Dit zou minder gevoeld worden, als we van wijn hadden gesproken, maar de apostel noemt den wijn pas in de tweede plaats, en het niet eten van vleesch zelfs in de eerste plaats, zoodat wij niet alleen recht hadden, maar zelfs in zekeren zin gehouden waren, het niet eten van vleesch voorop te zetten.

De ongerijmdheid van deze conclusie heeft er daarom anderen toe geleid, om Paulus' woorden eenigszins anders uit te leggen, en wel in dezer voege: Als ik matig ben, en dus zeer wel een glas wijn kan drinken, zonder gevaar te loopen, dat ik mij dronken drink, dan ben ik sterk. Is het daarentegen dat mijn broeder, als hij eenmaal wijn proeft, licht te veel neemt, dan heeft hij geen zelfbeheersching, en is zwak. En in dat geval nu ben ik als de sterke verplicht mij te schikken naar den zwakke. D. w, z. dan moet ik alle wijn helpen weren, al zou die wijn mijzelven geen kwaad doen, opdat mijn wijngebruik hem niet veflokke tot drinken, en zoo hem tot een dronkaard make.

Nu zeggen we hier, wat de zaak aangaat, ja en amen op. Een vader b. v. die merkende dat zijn zoon gevaar loopt aan den drank te raken, zelf niet besluiten kan, om alle drank uit zijn huis te bannen, omdat hij aan zijn glas bitter te veel gehecht is, zondigt o. i. op alle manier.

Doch op dit punt komen we aan het slot van onze artikelen terug, en thans houdt ons alleen de vraag bezig, of dit in de woorden van Paulus staat.

Aan de bestrijding van de zonde der bedwelming doen we van harte meê; maar wat we niet kunnen noch mogen dulden is, dat men de Schrift misbruikt en verkeerd uitlegt, om zijn onthoudingstheorie te verdedigen.

Het is daarom eisch, aan te toonen, waarom ook deze tweede uitlegging die men aan Paulus' woorden geeft, geen steek houdt.

Dit nu blijkt aanstonds uit het feit, dat de woorden zwakke en sterke bij Paulus juist in omgekeerden zin voorkomen.

Volgens de door ons bestreden uitlegging zou zwak zijn die te veel dronk, en sterk die zich onthield. Bij Paulus daarentegen heet zwak wie acht noch vleesch noch wijn te mogen gebruiken, en omgekeerd sterk wie van oordeel is, dat het gebruik van wijn en vleesch, in matigen zin natuurlijk, goed en geoorloofd is.

Paulus zelf achtte het gebruik van wijn en vleesch goed en geoorloofd, en rekende dies zichzelven onder de sterken, en het was ter wille van den in het geloof zwakken broeder, zwak omdat deze in het gebruik van vleesch en wijn kwaad zag, dat hij van het gebruik afstand wilde doen.

De bedoeling van Paulus' woord, waaraan wij ons allen te onderwerpen hebben, kan bovendien niet zijn, wat men er op die wijze uit halen wil, omdat de onthouders dan even warme vegetariërs zouden moeten worden, als ze nu tegenstanders van den wijn zijn.

Vleesch en wijn staan in het woord van Paulus geheel op één lijn, en elke uitlegging, die het vleesch niet opneemt, is reeds daardoor geoordeeld.

Al het misverstand ten deze is dan ook voortgekomen uit het voorbijzien van twee dingen. Het eerste is, dat Paulus niet handelt van gebruik van vleesch en wijn in het gemeen, maar van een bepaald soort van vleesch en van een bepaald soort van wijn.

En ten tweede, dat men het woord ergeren verstaan heeft in onzen hedendaagschen zin, en niet verklaard heeft op Schriftuurlijke wijze.

De moeilijke vraag, waardoor de kerk in Paulus' dagen verontiust werd, gold niet het eten van vleesch in het gemeen, noch het gewone gebruik van wijn; maar het eten van vleesch dat aan de afgoden gewijd was, en het drinken van wijn, die aan den tempel der Heidenen als offerande was geschonken.

Die vraag kwam op velerlei manier voor.

Men had heidensche familie of heidensche vrienden, die een feestmaal gaven bij huwelij ksgelegenheid enz., soms in den tempel zelf der afgoden, soms na eerst het vleesch en den wijn in dezen tempel gewijd te hebben.

Dit nu deed de vraag rijzen: Mag een Christen meê-eten en meê-drinken van zulke spijs en zulken drank ?

Paulus oordeelde van ja, en deed het zelf; maar anderen oordeelden van neen, en zagen er verloochening van hun Heere en een eeren van de afgoden in.

Maar dit was niet al.

Het offeren van runderen en schapen in den afgodstempel geschiedde zoo overvloedig, dat veel van dat offervleesch verkocht werd, söiTis in zoo groote hoeveelheid, dat de tempel de slagerswinkel wierd, waar men zijn vleesch haalde.

Kwam men dus bij iemand te gast, en werd er vleesch voorgezet, dan bestond de mogelijkheid, dat het stuk vleesch in den afgodstempel gekocht was.

Moest men nu, aan tafel aanzittende, vooraf zijn gastvrouw vragen, waar het vleesch gehaald was, en zoo het bleek in den afgodstempel gehaald te zijn, er voor passen ?

Paulus meende wederom van neen, en at het, »niets onderzoekende"; maar anderen oordeelden van ja, en weigerden er van te eten.

Nu kon het gebeuren, dat Paulus aan zulk een maaltijd aanzat met een anderen broeder, die hierin anders oordeelde dan hij, en dan deed zich de vraag voor, moest nu Paulus voor vleesch bedanken, omdat die andere broeder bedankte, of mocht hij er van eten, terwijl die andere broeder het afsloeg ?

Zoo stond de quaestie, en deze quaestie nu loste Paulus in dezer voege op, dat hij er van at, als die andere broeder er niet door geërgerd werd, maar er voor bedankte, als die andere broeder er Wif/door geërgerd werd.

Dit nu leidt tot de vraag : Wat wil het zeggen, dat die andere broeder geërgerd werd?

Velen verstaan dit in den zin, dien wij thans aan ergernis hechten.

Ergeren nu in onze huidige taal beteekent: iemand, door iets wat we doen, boos maken. En geërgerd worden, of zich ergeren aan iets, beteekent, van iets hinder hebben, en als men hét niet om ons laten wil, er boos over worden.

Zich »dood ergeren" beteekent, zoo geweldig boos over iets worden, er zich zóó door geprikkeld gevoelen, dat men in 'verontwaardiging driftig wordt en het bijna besterft.

In dien zin zoif het hier dus beduiden: Ik kan geen wijn of sterken drank zien, ik kan het niet velen, dat een Christen er van drinkt, en als ik u dat nu toch zie doen, dan word ik verontwaardigd, maak mij boos, en erger er mij aan.

Van zulk een ergernis, van een ergernis in dien zio echter is bij Paulus en in heel de Schrift geen sprake.

Ergeren anders. beteekent in de Schrift heel iets anders.

Het Grieksche woord er voor komt van scandalon, ons sschandaal", & a. dkt scandalon beteekent in het Grieksch het dwarsbalkje in de val, waar het stukje spek aan hangt, om de rat te vangen.

Zulk een scandalon heeft dan ten gevolge, dat degeen die in het aas bijt, gevangen wordt en verdorven wordt.

Daarom zegt Paulus, dat de geërgerde broeder ^verdorven" zou worden (Rom. 14:15).

Geërgerd worden op Christelijk terrein beteekent diensvolgens, van zijn geloof worden afgebracht, tot zoodanige zonde worden verleid, dat men ontzinkt aan zijn eeuwige roeping, en zich daardoor in eeuwig verderf storten.

Heel iets anders dus dan bij ons.

Hoe kon nu het zien, dat Paulus of een ander Christen offervleesch at of offerwijn dronk, oorzaak worden, dat men afviel van het geloof en verloren ging?

Dit is op meer dan ééne manier mogelijk.

Het kon zijn, dat zoo iemand, Paulus ofïervleesch en offerwijn ziende nemen, bij zich zelven ging denken: Die apostel van Jezus is toch een man die meer het zinlijk genot zoekt, dan de hoogere levenswijding. Wat is dat voor een apostel ? En wat is die Christelijke religie voor religie, die zoo weinig kracht oefent?

Zulk een overlegging kon dan twijfel in zijn hart werpen, en hem terug doen vallen in het pas verlaten Heidendom of Jodendom. Maar het kon ook anders loopen, en het is hierop vooral dat Paulus doelt.

Was hij met Paulus bij eenzelfden gastheer genoodigd en aan tafel zittende, dan kon het zijn dat Paulus' voorbeeld hem den moed benam, om voor het vleesch en voor den wijn te bedanken; dat hij dus zelf ook vleesch en wijn nam; en alzoo at en dronk, tegen zijn consciëntie in, overmits hij zelf er een verloochening van Christus in zag.

Op die wijs zou hij tegen zijn gelopf eten en drinken, en immers al wat niet uit het persoonlijk geloof is, d. i. al wat ingaat tegen onze persoonlijke overtuiging en tegen onze consciëntie, is zonde.

Dat kwetsen van de consciëntie zou hem zedelijk doen zinken; eens Jezus verloochend hebbende, zou hij het allicht weer doen ; en zoo stond zijn afval i^voor de deur.

Wie derhalve dit woord van Paulus op het vraagstuk van de onthouding wil^j toepassen behoort van deze juiste exegese uit te gaan.

En dan ja volgt er zeer zeker dit uit, dat als mijn eten of drinken^ voor een^ anderen broeder oorzaak zou worden, dat hij zijn Heiland verloochende, twijfelen ging aan de Christelijke religie en in ongeloof verviel, ik van Christus' wege gehouden ben, ter wille van dien broeder, mij van vleesch en wijn te onthouden, ook al zie ik zelf in het gebruik geen kwaad.

Altoos echter zoo, dat hierbij niet het oordeel van .een ander, maar mijn eigen oordeel geldt.

Alleen dan als ik zelf de overtuiging heb, dat mijn eten of drinken metterdaad den broeder op het hellend pad van den afval zou brengen, dan ben ik tot onthouding, al was het levenslang, verplicht.

Dat nu hedendaagsche onthouders van Christus zijn afgevallen, omdat anderen zich niet onthouden, is dusver niet gebleken.

Integendeel de Christelijke onthouders betuigen steeds, dat hun geloof in Jezus al vaster wordt, ook al zien ze en weten ze, dat op verre na niet alle Christenen met hen meedoen.

De ergernis waarvan 'Paulus spreekt, is alzoo hier in geen geval toepasselijk.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 april 1896

De Heraut | 4 Pagina's

Onthouding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 april 1896

De Heraut | 4 Pagina's