Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gereformeerde prediking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gereformeerde prediking.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE REEKS.

XVII.

Het gewichtig punt, in ons vorig artikel ter sprake gebracht, heeft begrijpelijkerwijze meer dan één bij veel dat we schreven een vraagteeken doen plaatsen.

Het belang der zaak dwingt ons deswege, eer we verder gaan, op dit punt terug te komen.

En dan zij ons de vraag geoorloofd: Zult ge een prachtig stel Bijbelsche platen op uw tafel gaan uitstallen, als ge aan tafel zit met iemand die stekeblind is, en van wien ge weet, dat hij niets siet?

In de vraag ligt het antwoord.

Zoo doet wie recht bij zinnen is, niet.

Of ook zult ge, als ge in 'gezelschap zijt met iemand, die stokdoof is, en hoe hard ge ook roept, niets, volstrekt niets hoort, dien stokdoove een verhaal gaan doen van v/at u overkomen is?

Eu ook hier antwoordt ieder van hart kortaf: Neen. oprechte

Of zult ge iemand, die met gebroken beenen op zijn leger nederligt, in ernst voorstellen, met u een reis te voet te ondernemen, of aan iemand, wiens armen verlamd zijn, om met u te schermen?

Een reeks vragen, die we nog aldoor zouden kunnen vermeerderen, en wier strekking doorzichtig is.

Immers naar Gereformeerde belijdenis, bezit niemand, die in zonde ontvangen en geboren is, krachtens zijn verdorven natuur, zonder tusschenbeide tredende genade, het vermogen of de bekwaamheid, om een geestelijk-ding te zien, te hooren, te ontwaren of te doen.

Wie ooren heeft om te hooren, die hoore wat de Geest tot de gemeente zegt, maar zonder voorafgaande genade, bezit niemand zulk een oor, zijn we hoofd voor hoofd aan den blindgeborene gelijk, zijn we kreupelen die niet gaan, geraakten die niet staan kunnen, en door anderen op een beddeke voor Jezus moeten gedragen wordeii.

Wist ge nu met zekerheid, wie ze zijn, in wie genade voorafging, en wie ze zijn die nog ganschelijk van genade verstoken zijn, zoo zoudt ge den eersten prediken, en de anderen voorshands nog met rust laten.

Naar zijn heilige wijsheid heeit echter de Heere dit voor u verborgen gehouden. Die zekerheid hebt ge niet.

En juist die onzekerheid is het, die u kracht en moed geeft, om het Evangelie te prediken aan alle creaturen.

Doch wanneer ge dit doet, doet ge het altoos in de hoop, in de verwachting, met de bede in het hart, dat óf voorafgaande óf begeleidende genade, het cenigszins verstaan van het Evangelie aan hen die u hooren, mogelijk zal maken.

Want het is wel zoo, dat ge het doet op last van uw Heere, in gehoorzaamheid aan Hem, en aan Hem de gevolgen overlatende.

Maar zal uw prediking geen dor mededeelen van de waarheid, maar een bezielde prediking zijn, dan is het toch voor u, als redelijk mensch, noodig, dat ge onder het spreken onderstellen moogt, dat die u hooren, ook verstaan kunnen.

Wie tot de Joden, Heidenen of Mahomedanen uitgaat, gaat niet uit van de onderstelling, dat die Joden, Heidenen of Mahomedanen van nature een geestelijk oor hebben.

Hij weet, dat het tegendeel het geval is.

Maar hij gelooft aan zijn zending, en hij weet dat diezelfde God, die hem zendt, ook machtig is, om in het onherboren hart dier Joden, Heidenen of Mahomedanen, vóór of onder zijn prediking, de genade, eerst der wedergeboorte, en daarna der bekeering te werken.

Hij weet dat hij nooit iets anders dan medewerker Gods kan zijn, dat hij achter zijn God moet aankomen, en dat als zijh God niet voorgaat, en de deur des harten voor hem opent, al zijn prediking een ploegen op de steenrots zal zijn.

Want wel hebben-de Arminianen steeds geleerd, dat er in den zondaar nog zeker vermogen, om uit zichzelfzich tot de genade te schikken, was overgebleven, maar de Gereformeerde belijdenis heeft dit steeds ten stelligste ontkend.

Zonder genade is de zondaar dood in zich zelven, en een doode hoort VÏKX & a. ziet niet.

Hierover laat zich alzoo onder ons geen verschil van gevoelen denken.

Wie bekeering predikt, doet dit in de wetenschap, dat zijn prediking ijdel is, tenzij genade zijn prediking voorafgaat en verzelt.

In de wedergeboorte een voorafgaande genade, die zonder eenig toedoen van den mensch tot stand komt; en bij de bekeering een inwendige roeping die de uitwendige verzelt en begeleidt.

Dit ig zoo doorzichtig als glas.

Treedt nu daarentegen de Dienaar des Woords in de vergadering der geloovigen op, dan komt de zaak eenigszins anders voor hem te staan.

Hij heeft dan voor zich uitsluitend dezulken die den heiligen Doop ontvingen, en die dezen Doop ontvingen als kinderkens van geloovigen, en aan wie deswege het Sacrament des Poops is toegediend, omdat ze in het genadeverbond besloten zijn, en geacht mogen worden, de eerste daad van wederbarende genade reeds ontvangen te hebben.

Het is toch dezelfde Dienaar die het Woord predikt en het Sacrament bedient. En nu gaat het toch niet aan, te zeggen, dat de prediker bij het Sacrament w^'/, en bij de prediking niet, waar het dezelfde personen geldt, aan voorafgaande genade Gods in de harten gelooven zaL

Dit toch zou ja en neen tegelijk zijn, en dit kan niet.

En dit nu brengt teweeg, dat de Dienaar des Woords in de vergadering der geloovigen tot bekeering heeft te roepen zoodanige personenj van wie de kerk, in wier naam hij optreedt, aannam, dat de genade der wedergeboorte waarschijnlijk reeds hun deel is, en dat ze op dien grond aan de roepstem van het: Bekeert u, kunnen en moeten gehoor geven.

Niet alsof zijn woord die bekeering kon tot stand brengen zonder begeleidende inwendige roeping, of ook, alsof de hoorders zonder nieuwe genade uit deze wedergeboorte tot hun bekeering konden komen.

Dit kan niet.

Maar deze tweede genade draagt een heel ander karakter dan de eerste genade. De eerste maakt van dood levend, de tweede wekt het sluimerende leven op.

Overmits echter de onderstelling bij den Doop in het latere leven kan worden gelogenstraft, en het, helaas, blijken kan, dat een gedoopte toch niet leeft', maar dood is, moet juist de prediking strekken, om dit te openbaren, om dit aan het licht te brengen, en alzoo het geloovig karakter der gemeente te handhaven.

Dan echter verkrijgt de prediking dat ontzettende karakter, dat ze ten oordeel wordt, in stee van tot bekeering te leiden.

Bekeering moet in Christus' kerk geen uitzondering maar regel zijn. De onbekeerlijken moeten van de gemeente verwijderd. De bekeerlijken tot bekeering gebracht. En de bekeerden van genade tot genade worden geleid.

In deze drie stukken voleindt de Dienst des Woords zijn taak.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 april 1896

De Heraut | 4 Pagina's

Gereformeerde prediking.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 april 1896

De Heraut | 4 Pagina's