Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Daarna Van Jacobus.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Daarna Van Jacobus.”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Daarna is hij gezien van Jacobus; daarna van alle de apostelen. i Cor. 15 ; 7,

De verschijning van Jezus aan Jacobus draagt in hooge mate een geheim.zinnig karakter.

In geen der vier Evangeliën wordt van deze verschijning aan Jacobus ook maar met een woord melding gemaakt, en de apostel Paulus vermeldt uitsluitend het feit. iiDaarna is hij gezien van Jacobus" staat in i Cor. 15 : 7. Meer niet.

De kennis ook van deze verschijning moet Paulus te Jeruzalem hebben opgedaan, en dat hij ze in zijn herinnering aan de kerk van Corinthe meê optelt, laat geen twijfel over, of met Jacobus is hier een der twee apostelen bedoeld; hetzij dan Jacobus de zoon van Zebedeüs, hetzij Jacobus de zoon van Alpheüs.

Blijkbaar toch somt Paulus niet alle verschijningen op. Hij zegt toch geen woord van de verschijning aan de vrouwen, noch van de verschijning aan Cleopas en zijn metgezel op den weg naar Emmaus. Hij deed dus een keuze. En toch ook niet weer een keuze zonder leidende gedachte, want de gebezigde uitdrukkingen schakelen zich aaneen. »Van Cephas gezien; daarna van de twaalven; daarna van vijflionderd broederen op eenmaal; daarna van Jacobus; daarna van al de apostelen; en het laatst van mij."

Hier kan dus niets tusschenin worden geschoven. Het waren verschijningen die de ééne telkens op de andere volgde.

Dit nu verklaart zich uitnemend, indien men onderscheid maakt tusschen de verschijningen aan de apostelen^ en de verschijningen aan de ««> /-apostolische personen te beurt gevallen.

Die laatste laat Paulus alzoo glippen.

Wat hij opsomt zijn alleen de verschijningen, hetzij aan enkele apostelen afzonderlijk, hetzij aan al de apostelen saam te beurt gevallen. En in die reeks noemt _ hij nu ook een verschijning aan Jacobus., die nergens elders vermeld staat.

Hieruit valt alzoo de slotsom te trekken, dat aan Paulus geen andere verschijning van den verrezen Heiland aan eenig apostel bekend was, en dat hij alzoo het getuigenis der apostelen hier bijeen neemt om voor de kerk van Christus duidelijk te doen uitkomen, wie de mannen zijn, op wier getuigenis onze belijdenis van Jezus' opstanding rust.

Dat ook de verschijning aan de vijfhonderd er bij wordt genomen is hiermede allerminst in tegenspraak. Ook daarbij toch waren de apostelen ongetwijfeld tegenwoordig.

Vraagt men nu welke der twee Jacobussen het was, aan wien deze bijzondere verschijning ten deel viel, dan is hierop wel niet mét wiskun-

stige zekerheid, maar dan toch met zulk een hooge mate van waarschijnlijkheid te antwoorden, dat er voor twijfel nauwelijks plaats overblijft.

Vooreerst toch toont heel het Evangelisch verhaal, dat Jacobus Zebedeüs' zoon met Petrus en Johannes een nauwer kring in het apostolaat vormde. Het is een drietd, dat in het twaalftal een eigen plaats bekleedt.

Wordt nu, ook na Jezus' verrijzenis uit de dooden, van een afzonderlijke verschijning aan Jacobus bericht, is het dan aannemelijk, dat dit een verschijning zou geweest zijn aan den minder bekenden Jacobus Alpheüs' zoon, en dat de Jacobus uit het intieme drietal zou zijn voorbijgegaan ?

Doch bovendien is er nog een andere reden, die op Jacobus den broeder van Johannes, den zoon van Zebedeüs, wijst.

Immers het was deze Jacobus die het eerst van alle apostelen onder Herodes den marteldood onderging.

Van de drie naaste vertrouwelingen van Jezus is Petrus eerst laat, en Johannes zeer laat in den dood gegaan; en omgekeerd Jacobus de eerste van allen weggenomen.

Leest nu het gesprek van Jezus met Petrus en Johannes bij het meer van Tiberias over, hoe Jezus met deze beiden over hun sterven in S^het bijzonder had gesproken, en aan Petrus tot '^bijna de wijze van zijn marteldood had voorspeld, en ligt het dan niet voor de hand, aan te nemen, dat Jezus'ook met Jacobus, den derde uit het drietal, over zijn uitgang gesproken zal hebben, te meer daar hij de eerste, niet alleen van deze drie, maar van al de elf zou worden afgeroepen r

Het aantal malen, dat Jezus aan de apostelen verschenen is, blijkt juist uit deze mededeeling, uiterst beperkt te zijn geweest.

De voorstelling alsof de Heere gedurende die veertig dagen, als we ons zoo mogen uitdrukken, zich dagelijks, eiken morgen en eiken avond aan zijn discipelen vertoond had, wordt hierdoor uitgesloten.

Paulus geeft een lijst, geeft een reeks van verschijningen. Hij telt ze bijeen, hij somt ze op. En nu hebben er wel veertig dagen tusschen de eerste en de laatste verschijning gelegen, maar van een onafgebroken verkeer is geen sprake.

Het bleven op zich zelf staande verschijningen, tot een voortgezet verkeer kwam het niet.

Ge merkt dan ook, hoe weinig de apostelen ons uit de gesprekken van Jezus na zijn verrijzenis mededeelen. Ook dit geeft u in het minst niet den indruk van een saamhangend onderwijs, gedurende veertig dagen, uren lang voortgezet.

Het is niet meer een komen en gaan, maar een verschijnen en verdwijnen, tot eindelijk de laatste verschijning kwam, en hij werd opgenomen daar zij het zagen, en hij achter de wolk verdween, en de engelen het hun aanzeiden, dat hij nu nog eenmaal, maar dan om eeuwiglijk te blijven, uit den hemel naar deze aarde zou terugkomen.

Het u indenken, alsof Jezus in de tijden, die tusschen twee verschijningen verliepen, zich bij een zijner bekenden terugtrok, en daar school, om dan weer plotseling onder de discipelen'te verschijnen, moogt ge daarom niet.

Zulk verschijnen en verdwenen was ondenkbaar, zoolang Jezus nog tot deze wereld behoorde, en alzoo inleefde in de ons beheerschende toestanden.

Maar na Jezus' verrijzenis is dat heel anders geworden.

Jezus had op Golgotha met deze wereld en met haar toestanden gebroken. Hij keerde door zijn verrijzenis niet terug tot de beperktheid van dit aardsche leven.

Hij behoorde na zijn verrijzenis tot een andere, tot een hoogere levenssfeer.

Daarin was thans zijn woning, en het was daaruit dat hij enkele malen verscheen om zich aan de zijnen te openbaren, tot hij het voor het laatst deed, om van die ure af aan Paulus op den weg naar Damascus, en op Pathmos aan Johannes zich ook nog wel te openbaren, maar dan niet meer als onder hen verschijnende, maar als hen toesprekende uit de hemelen daar boven.

Zoo is er voor ons een zachte overgang.

Eerst zien we Jezus in het vleesch omwandelen op aarde. Dan sterft hij wel, maar staat in het vleesch op, en wordt nog betast in de wonden zijner handen en in de wonde van zijn zijde. Daarna volgen er nog slechts verschijningen, maar toch verschijningen, die nog zekeren omgang tusschen Jezus en zijn apostelen doen plaats hebben. Dan wordt ook dat weggenomen, als hij opvaart ten hemel. Maar na die hemelvaart ontvangen Paulus en Johannes alleen nog maar gezichten, en hooren ze in die gezichten de stem des Heeren als uit de verte.

Zoo was de toestand ingetreden, waarvan Paulus schrijft, dat hij nu Jezus niet meer naar het vleesch kende.

En wel houdt nu nog de gemeenschap stand, en ontvangt Paulus nog «openbaringen en gezichten", maar toch ook die nemen af, en allengs gaat het over in dien vasten toestand, die voor ons nog altoos de gewone, de heerschende is, dat we wel weten, dat Jezus aan de rechterhand Gods is gezeten, en voor ons bidt, en ons trekt met zijn eeuwige liefde, maar dat we zelf in verschijningen zijn beeld niet meer zien, en geheel op het geestelijke samenleven met onzen Heiland zijn aangewezen.

Ware die overgang er niet geweest, zoo zou dat geestelijke saamleven met uw Heiland te uitsluitend een saamleven der overdenking en der overleggingen zijn geworden. Maar juist die zoete, geleidelijke overgang, maakt dat we nu. Hoewel hem niet ziende, toch zijn beeld vasthouden, en alzoo niet enkel de ziel tot hem opheffen, maar hem liefliebben met de persoonlijke liefde van ons hart, en niet genkei aan hem denken en over hem spreken, maar ook verstaan en bij ervaring weten, wat het is persoonlijke gemeenschap met dien Eenig Dierbare van ons hart te hebben.

Daarin draagt dan ook al zulk, met verhoogde saamtrekking van onze godvruchtige aandacht, opnieuw herdenken van zijn geboorte uit Maria, van zijn sterven op Golgotha, van zijn verrijzenis uit de dooden, en van zijn hemelvaart, voor het geloofsleven zijn eigenaardige vrucht.

Niet alsof het aan die dagen hing; want die groote stukken uit Jezus' leven blijven de grond onzer hope op eiken dag onzes levens. Maar wel omdat wij, menschen, er behoefte aan hebben, dat we onze aandacht telkens weer saamtrekken, wijl ze anders zoo verstrooid is, en haar weer eens met al de inspaiming van onzen geest richten op die machtige gebeurtenissen, waar we anders zoo licht overheen glijden.

Dat brengt dan teweeg, dat ge weer als met uv/ Jezus meeleeft, meelijdt, meejubelt, dat hij u en gij hem nader komt, dat zijn beeld in duidelijker trekken voor u verschijnt, en dat uw geestelijke gemeenschap met uw Heiland op die wijs weer vorm en gestalte aanneemt.

Niet maar die hemelen daarboven zeer verre, en in die hemelen iets zwevends en iets ongrijpbaars, maar uw Jezus, zooals hij geboren is, zooals hij leefde, en leed en stierf, en weer opstond en ten hemel voer, en nu ook op u neerziet, ook u trekt, ook voor u bidt, en ook met u te rechter tijd een woord van zalige vertroosting weet te spreken.

Dat zijn dan van die onbekende openbaringen van uw Heiland aan tt persoonlijk, waar zelfs uw vertrouwdste vrienden niets van weten, evenmin als heel de kerk iets afweet van die verschijning van Jezus aan Jacobus.

Dat bleef tusschen Jezus en Jacobus alleen, en zelfs Paulus wist alleen het feit van die verschijning te vermelden.

Want juist door dat geheimzinnige en onbekende heeft die verschijning van Jezus aan Jacobus voor ons een bijzondere aantrekkelijkheid.

Als ge van de verschijning van Jezus aan Petrus, en aan Thomas, en aan Paulus, en aan Johannes, en aan de overige apostelen leest, dan gaat dat buiten u om. Immers zóó is uw gemeenschap met uw Heiland niet.

Maar als ge dan leest van die verschijning aan Jacobus, waaromtrent niemand iets naders weet; een geheim tusschen Jezus en dien eersten martelaar uit zijn discipelen; dan is het of die ééne verschijning u nader komt.

Want zóó is ook uw gemeenschap met uw Heiland,

Hem bekend en bekend aan uw eigen ziele, maar voor de wereld en zelfs voor uw broede ren verborgen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 april 1896

De Heraut | 4 Pagina's

„Daarna Van Jacobus.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 april 1896

De Heraut | 4 Pagina's