Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de gemeene Gratie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de gemeene Gratie.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXX.

Toen zeide de Heere God tot die slang: ewijl gij dit gedaan hebt, zoo zijt gij vervloekt boven al het vee, en boven al het gedierte des velds. Op uwen buik zult gij • gaan, en stof zult gij eten, alle de dagen uws levens. Gen. 3 : 14.

Ten dage toen Adam en zijne vrouw van den verboden boom gegeten hadden, zijn zij den dood niet gestorven. Dit zou geschied zijn, indien geen genade over hen gehengd ware geweest. Maar die genade trad in, en door die genade is de dood in zijn alvernielende werking, zoo op lichamelijk als geestelijk terreb, ondervangen en gestuit. Hiermede is niet beweerd, dat de dood niet intrad, noch ook dat de dood den tot zondaar geworden mensch, en in hem heel de schepping, niet aangreep; maar slechts uitgesproken, dat de dood in plaats van ten dage der eerste zonde terstond door te werken tot de voleinding, zich een teugel zag aanleggen. Op het oogenblik van de zonde zelve stierf Adam en stierf Eva in de ziel en sloop de geestelijke dood in hun innerlijk bestaan. Van het oogenblik van hun eerste zonde af stond het vast, dat ze vroeg of laat den tijdelijken dood moesten sterven, gelijk ze dien dan ook gestorven zijn. Ook van hun lichamelijk bestaan was de gaafheid nu af. En ook gaat een iegelijk, die uit een vrouw geboren is eens in den eeuwigen dood, tenzij het »zaad der vrouw" d. i. Christus, dien eeuwigen dood voor hem droeg en alzoo van hem afwentelde. Daarover kan, met de Heilige Schrift voor ons, geen geschil bestaan. Maar dit toegestemde verzwakt in niets het feit, dat de volle doorwerking van den dood, naar lichaam en ziel, niet te dien eigen dage plaats had, maar dat integendeel l". de doorwerking van den dood werd opgeschort en ingetoomd, en 3". dat een weg ter ontkoming aan den dood ontsloten werd.

Bij dit licht bezien verkrijgt het dusgenaamde oordeel, dat, na den val, over Adam en Eva ging, een ander dan een uitsluitend veroordeelend en wrekend karakter, en het is een leemte in prediking en onderwijs, dat bij de bespreking van deze vonnissen te uitsluitend op het oordeel dat er in ligt, en niet tegelijk, en even beslist, op de genade, die er in doorstraalt, gewezen is. School er enkel oordeel, zonder genade, in, dan had én voor Adam én voor Eva het vonnis kortweg moeten luiden: > Gij hebt toch van den boom gegeten, waarvan Ik u gebood, dat gij daarvan niet zoudt eten, zoo sterf dan nu den moed willig over u gehaalden, den eeuwigen dood, " en onmiddellijk na het uitspreken van dat vonnis, zouden beiden dan dood zijn neergevallen, ter helle zijn gedaald, en door hun ondergaan in eeuwige rampzaligheid, aan het bestaan van ons menschelijk geslacht een einde hebben gemaakt. Men zal toestemmen, dat zóó alleen zou zijn uitgekomen, wat God hun vóór den val had gezegd, dat zou geschieden, zoo ze zondigden. Ja, we gaan nog verder; als God niet met genade tusschenbeide ware getreden, zou het aldus en niet anders met Adam en Eva zijn afgeloopen, eenvoudig wijl het gif zelf der zonde hen alzoo zou hebben gedood. Wie een doodelijke dosis straf gif inneemt, sterft vanzelf en noodzakelijk daaraan, tenzij helpende liefde door het toedienen van tegengif, de doodelijke werking van het gif stuite. Ook zonder nader oordeel of eindvonnis, zou derhalve aan Adam en Eva thet sterven van den voleinden dood te dien eigen dage'' overkomen zijn, indien God de Heere niet, hun ten behoeve, tegen den dood ware opgetreden, We erkennen daarom wel, dat er in het vonnis dat over hen ging óók een straf ligt, maar we stellen er prijs op, ook hier de liefde Gods te verheerlijken, en te doen inzien hoe in dit vonnis dat over Adam en Eva ging, zich te gelijker tijd de genade openbaarde.

Aandachtige herlezing van het gestreken vonnis bevestigt dit. Tegen den dood staat het leven over; en voor het leven zijn twee dingen noodig, t. w. het ontstaan en de onderhouding des levens, gelijk die in het Sacrament van Doop en Avondmaal onderscheidelijk liggen aangeduid. De Doop het Sacrament der geboorte, het Avondmaal het Sacrament der voeding.

Lees nu wat tot Eva gezegd werd, en ge ziet het leven ontstaan en geboren worden; en lees daarna wat tot Adam gezegd is, en ge ziet hoe het ontstane leven wordt onderhouden en gevoed. Ware de dood regelrecht en volstrekt doorgegaan, dan had het vonajs Voor Eva jsfeetaa luiden: »Gij sterft, en de moeder in u sterft, en geen kind zal ooit uit u geboren worden." Dat ware de moedervloek, dat ware het oordeel des doods geweest. Maar zoo spreekt God niet. Integendeel, het woord dat van Hem uitgaat, zegt vlak het omgekeerde: ^Gij zult kinderen baren", en haar naam wordt genaamd niet »de moeder des doods, " maar de ^moeder aller levenden." Zoo heet ze dan Eva, en verkondigt het in dien naam Eva aan alle komende geslachten, hoe reeds in het Paradijs, terstond na den val, de dood gestuit, en de fontein van menschelijk leven weer geopend is. Ware de volstrekte dood ingetreden, de moeder in Eva, waaruit heel ons menschelijk geslacht moest voortkomen, zou voor altoos gesloten zijn geworden; en zie, het tegendeel geschiedt, die baarmoeder van alle menschelijk leven wordt ontsloten. De Heere zegt: Gij zult kinderen baren. Zoo ge wilt, het scheppingswoord, waaraan wij en al wie mensch heet, het aanzijn danken. Hier werkt alzoo in plaats van den dood het leven.

En niet anders is het met het vonnis dat over Adam gaat. De honger brengt den dood, het brood onderhoudt het leven. Tot wrie ten doode gaat, zou het heeten moeten: Het brood wordt van u genomen en de honger zal u ten dood zijn."» Maar nu heet het omgekeerd: ij zult brood eten. En wat nu zegt dit anders, dan dat het leven niet onverwijld in den dood zal afvloeien, maar dat het gevoed en onderhouden zal worden. Trekken we derhalve van wat er verder bij staat een oogenblik de aandacht af, laten we wat de Heere er bijvoegt een oogenblik rusten, en nemen we uit Gen, 3 : 16 alleen het zeggen: > Gij zult kinderen baren", en uit Gen. 3 : 19 alleen de woorden: GIJ zult brood eten"; dan ligt hierin een dubbele profetie, die, tot één verbonden, zeggen wil: Ik, uw God, stuit den dood, en in weerwil dat gij den Dood inriept en over u haaldet, breng Ik, uw God, teweeg, dat er integendeel leven zal geboren, en leven.z& \ onderhouden worden."

Zeker, de smarte komt er bij. Bij beiden, zoowel voor Adam als voor Eva. Tot Eva heet het: »Gij zult nog wel kinderen baren, maar met smarte"; en evenzoo tot Adam : > Gij zult het brood uit de aarde etea, 7naar met smarte". Of zooals er letterlijk staat: ïMet smarte zult gij kinderen baren", en tot Adam: »Met smarte zult gij daarvan eten, al de dagen uws levens". Meer nog, het pijnlijke dat voortaan het leven in zijn geboorte en verder verloop verzeilen zal, staat in het vonnis zelfs op den voorgrond. Het karakter van vonnis blijft in deze uitspraken zelfs de uitdrukkingen beheerschen; en we denken er niet aan, er dat karakter aan te ontnemen. In het vonnis dat over Eva ging heet het met nadruk: T> Ik zal zeer vermenigvuldigen uw smarte, namelijk uwer dracht; met smarte zult gij kinderen barend God spreekt hier als rechter. Iets wat niet minder blijkt uit wat er op volgt: sTot uw man zal uw begeerte zijn en hij zal over u heerschappij hebben". Blijkbaar slaat dat terug op het verloop der gepleegde zonde. In die zonde had Eva over Adam heerschappij geoefend. Zij was van Adam afgezworven. Zij had op eigen hand zich met Satan in geestelijk contact ingelaten. En zij was het die Adam had verleid. Tegenover dat afzwerven van Adam af, plaatst God nu de magnetische kracht waarmee zij naar den man zou getrokken worden, en tegenover dit leiden van Adam het geleid worden door hem. Een sterke begeerte zal u naar hem trekken, en niet gij zult over hem, maar hij zal over u heerschen. Een vonnis dat rechtstreeks op den aard van haar zonde sloeg. En laat ons er bijvoegen, een vonnis, dat alle eeuwen doorging en nog doorgaat, en waaraan in den grond niets veranderd wordt, noch door de strikken waarin zoo menige vrouw den man vangt, noch door de emancipatie-koorts die thans almeer onder vrouwen woedt. Zelfs in dat nabootsen van den man erkent de vrouw nog diens meerderheid. Wat men nabootst erkent men als boven zich staande. Zie maar hoe zelfs het pas opschietend maagdelijn graag voor jongen wil spelen, maar den jongen die zegt: »Ik was liever een meisje geweest, " vindt ge niet, of ge, . veracht hem.

En evenzoo is het met Adams vonnis. In wat God tot Adam zegt, merkt ge zelfs den vorm van het vonnis op. Het heet toch: •> Dewijl gij geluisterd hebt naar de stem uwer vrouw en van den boom gegeten hebt, waarvan ik u gebood zeggende: Gij suit daarvan niet eten, zoo enz." Hier wordt dus hetgeen volgt rechtstreeks als straf ingeleid. Let er op, dat dit evenzoo bij het vonnis over de slang geschiedt, maar niet bij Eva. Tot de slang heet het evenals tot Adam : T> Dewijl gij dat ge daan hebt, zoo" enz. Bij de slang en bij Adam gaat alzoo het noemen Van de misdaad vooraf, en nadat de misdaad genoemd is, volgt de bepaling van de, straf in het vonnis. Alleen bij Eva geschiedt dit niet. Tot haar wordt niet gezegd: tDetvijl gij geluisterd hebt naar de slang en uw man verleid hebt, daarom enz. Integendeel, bij haar ontbreekt elke aanduiding van de misdaad. In het vonnis over Eva staat enkel de aanwijzing van de straf die haar wordt opgelegd. Dit nu is 'geheel in overeenstemming met het feit, dat alle mensch schuldig gesteld is, niet in de overtretreding van Eva, maar in de zonde van Adam. Niet zij, Adam was het hoofd. Niet zij, Adam was de verantwoordelijke persoon. Niet toen zij overtrad, maar toen Adam viel, viel de menschheid. Zij is tusschenschakel, niet de persoon door welke de beslissing komt.

De mensch door wien de val komt, is en blijft Adam, al is Adam verleid. Niet dat Eva zich liet verleiden door Satan, maar dat Adam zich liet verleiden door de verleide Eva brak den staat der rechtheid. Eva's en Adams geestelijk leven was solidair één. En eerst doordien Adam viel werd de zonde voldongen, en ging op heel zijn geslacht over. Niet Eva gewint kinderen naar haar beeld en gelijkenis. De mensch, de zondige mensch, van wien dit beschreven staat is niet Eva, maar Adam. Uit hem, niet uit haar op zich zelve, is de erfschuld en de erfzonde. In overeenstemming hiermede heet het dan ook tot hem en niet tot haar: -^Het aardrijk zij vervloekt om < uwentwille; ook zal het u doornen en distelen voortbrengen, en gij zult tot de aarde wederkeeren, dewijl gij daaruit gettomen zijt; want stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeeren." Ook deze straf slaat op de misdaad terug. In het Paradijs was aan Adam een lusthof geboden vol heerlijke boomvruchten, een hof alle spijs den mensch biedende zonder inspanning of smart. Met dien door God voor hem bestelden toestand had echöèr de mensch geen vrede, geen genoegen genomen. Die boom der kennisse, die van hooger orde was, en waarvan het genot hem ontzegd was, had hem geprikkeld. Gods bestel bevredigde hem niet. Hij wilde meer, dan God hem besteld had, eib at daarom van dien verboden boom. Hiermede overeenkomstig daalt hij nu weer onder den toestand van het paradijs. Van de boomvrucht wordt hij verwezen naar het kruid des velds. Dat veld zal hem zijn spijze niet vanzelf opleveren. Integendeel uit zich zelf zal het hem voor spijs doornen en distelen bieden. En wel zal hij brood Icunnen eten, maar dan in het zweet zijns aanschijns, zoo hij zelf den verkeerden aard van den bodem bestrijdt, en dien bodem onder groote inspanning dwingt, hem zijn spijze voort te - brengen. Dat vooreerst, en in de tweede plaats, Adam was, wat zijn lichaam aangaat, wel uit het stof der aarde opgebouwd, maar met zijn God door geestelijke inspiratie vereenigd. Dien band, dien geestelijken band nu brak hij, toen hij zondigde. Toen het tusschen zijn God en diens gebod, en de aarde met dien verlokkelijken boom stond, had hij zijn God vaarwel gezegd, en voor dien boom gekozen, en hiermede in overeenstemming wordt hem nu aangezegd, dat hij hebben zal wat hij zelf koos. Hij koos voor den boom die uit de aarde was opgeschoten, en deswege zal hij tot die aarde wederkeeren. Stof uit stof, zal hij weder naar het lichaam tot stof ontbonden worden.

Zoo blijkt wel, dat we in niets het karakter van straffend oordeel uit dit vonnis wegnemen. Waar we alleen op staan is, dat men deswege de genade niet voorbijzien zal, die zoo onmiskenbaar in dit vonnis zelf doorstraalt. Vreemd toch! In het derde vonnis, in het vonnis dat over de slang ging, erkent een ieder dit, en wijst elk uitlegger er op, dat in dit vonnis niets minder dan het Evangelie zelf ligt uitgesproken; bij het vonnis dat over Adam en Eva ging daarentegen, sluit men voor dit mysterie van reddende genade het oog. Ons standpunt daarentegen is, dat er in alle' drie deze vonnissen genade doorstraalt; niet alleen in het vonnis dat over de slang ging, maar evenzoo in het vonnis dat over Adam en Eva werd uitgesproken. En zulks wel, in het vonnis over de slang At.particuliere genade, en in het vonnis over Adam en Eva de algemeene genade of de gemeene grafie.

Hoe is dit vonnis over de slang te verstaan ? Veelal glipt men hier aanstonds over de slang heen, om uitsluitend aan Satan te denken, die de slang als werktuig gebezigd had. Niet zelden zelfs verstaat men deze woorden, alsof met de slang Satan zelf bedoeld werd, iets waartoe men verleid wordt door wat in Openb. 20:2 staat: de ­ oude slang, welke genaamd wordt de Dui­ vel", alsmede door den naam van slangenen adderengebroedsels, die in het Nieuwe Testament op de huichelaars wordt toegepast. Toch gaat dit op die wijze niet aan. Op die manier leest men over de woorden van het vonnis heen. De uitdrukking toch: Gij zijt vervloekt boven al het vee en boven al het gedierte des velds; op uwen buik zult gij gaan, en stof zult gij eten al de dagen uws levens", kan niet rechtstreeks op den Duivel slaan, maar moet verstaan van de slang als dier. In het raadsel, dat hierachter schuilt, is het ons niet gegeven in te dringen. Het leven der dierenwereld is voor ons een gesloten boek, een ongeopend mysterie. Hoe een dier schuldig kan staan, en gestraft kan worden, omdat Satan er zich als werktuig van bediend heeft, kan niemand uitmaken, en ons rest niet anders dan het feit aan te nemen, gelijk het hier staat, dat de slang als dier hiermede schuldig wordt gesteld, en straf ondergaat. Want wel zegt Calvijn, dat er in den toestand van de slang niets veranderd werd, en dat ze ook van te voren op haar buik kroop en stof at; maar deze uitlegging is o. i. onhoudbaar. Als God zegt: » Dewijl gij dit gedaan hebt, zoo zal de vloek van dat kruipen en dat stof eten, u overkomen, " dan hebben wij geen recht te zeggen, dat dit niet daarom was, maar ook van te voren zoo plaats greep. Als er van Eva staat, dat ze nu met smarte kinderen zal baren, vat ieder dit zóó óp, dat ze, buiten zonde, zonder smarte zau gebaard hebben. Als er van Adam staat, dat hij nu in het zweet zijns aanschijns brood zal eten, verstaat een ieder dit in dien zin, dat hij, zonder zonde, zijn spijze zonder inspanning zou genoten hebben. En zoo nu ook moet het vonnis over de slang verstaan. Als de slang niet instrument van Satan ware geworden, zou de slang niet op den buik gekropen en niet het stof gegeten hebben. De duidelijke tekst duldt geen andere uitlegging. Dit nu is niet te verstaan, als men leeft in de onderstelling, dat er na den val eigenlijk niets aan én op deze aarde veranderd is; en dat de aarde zooals wij die nu kennen, feitelijk er juist zoo uitziet, als ze er buiten het Paradijs uitzag, toen God haar schiep. Maar juist deze geheele voorstelling wraken we. Naar luid van het verhaal van Genesis 3, bracht de aarde vroeger geen distelen en doornen voort, waren er geen verscheurende dieren, en moet dus de toestand een geheel andere geweest zijn. De vloek die over het aardrijk kwam, is geen fictie, maar volle werkelijkheid. En de aarde onder den vloek ziet er geheel anders uit, en doet zich als bodem, in het plantenrijk en in het dierenrijk heel anders voor, dan toen het een aardrijk was onder den Schepptngszegen Gods. Van die aarde wordt gezegd: n God zag alles dat het zeer goed was. Nu daarentegen rustte op die aarde en haar verschillende levensrijken de vloek.

Houdt men dit wel in het oog, dan spreekt het vanzelf, dat er op een voor ons onverklaarbare wijze, belangrijke veranderingen moeten hebben plaats gegrepen, én in de gesteldheid en de gelegenheid van den bodem, én in het plantenrijk, én in het dierenrijk, en tot ééne dier veranderingen behoorde nu ook de wijziging die het wezen en de bestaanswijze van de slang onderging. Het vonnis over de slang was geen schijnvonnis, maar een werkelijk vonnis. Hoe nu zulk een verandering mogelijk was, valt rriet uit te maken. Toch zij hier herinnerd aan de rups en den vlinder. Wie als kind voor het eerst hoort, dat een rups en een vlinder hetzelfde dier is, gelooft dat ook niet. Dat griezelige, kruipende dier, zou dat hetzelfde beest zijn, als die prachtige vlinder! En toch is het zoo. En nu beweren we natuurlijk volstrekt niet, dat de slang op gelijke wijze oorspronkelijk een prachtdier als de vlinder was, en sinds tot een staat verlaagd werd, die met de rups overeenkomt; maar er mag toch op gewezen worden, dat een dier dat niet kruipt, maar vliegt, en een dier dat niet vliegt, maar kruipt, organisch hetzelfde dier kan wezen; en dat er alzoo op zichzelf geen oorzaak is, om de mogelijkheid af te wijzen, dat de slang eerst een andere, ons onbekende gestalte heeft gehad, en nu onder den vloek tot die kruipende en in het stof zich wentelende gedaante verlaagd werd.

Ook de vijandschap tusschen slang en mensch moet, zoo men het verhaal geen geweld wil aandoen, allereerst van de werkelijke slang verstaan worden, om eerst daarna door te dringen tot den geestelijken achtergrond. Heel de Schrift door wordt de slang dan ook als de vijand van ons menschelijk geslacht voqrgesteld. Wie nu nog een vrouw een slang noemt, spreekt daarmee het hardste oordeel uit dat over een vrouw gaan kan. En op Jezus' eigen lippen is slang j de vreeslijkc naam die den huichelaar treft. Wat duizenden van menschenlevens nu nog in Azië en Afrika telken jare door slangen vernield worden, is ongelooflijk. En ook in het slangenbezweren door toongeluiden viert nog de mensch over de slangenwereld haar triomf op hoogst opmerkelijke wijze. Geen enkel wild dier is er, dat de mensch zoo volkomen machteloos maken kan als de slang. Hij bergt er tien, twaalf in een kist, en in het Oosten ziet men jonge meisjes zware groote slangen om den hals en om de'schouders strikken alsof het geen levende slangen maar boa's van bont waren. Hoe ondoorgrondelijk dan ook alle deze mysteriën van de dierenwereld voor ons zijn mogen, wij voor ons houden ons aan het Schriftwoord, en verstaan alzoo het vloekvonnis dat over de slang ging in de eerste plaats van de slang zelve. Onder alle dieren blijft ook nu nog de slang een gansch exceptioneele plaats innemen.

Maar natuurlijk hier blijft het niet bij. De slang verschijnt ons bij haar eerste vermelding niet als bloot dier, maar als instrument van Satan. Ze wordt schuldig gesteld en gestraft, niet om eenig dierlijk kwaad, maar omdat ze zich tot instrument van Satan geleend had. Het zou uit dien hoofde uiterst oppervlakkig zijn, het vonnis dat over haar ging als een vonnis op te vatten, dat zich bepaalde tot de dierenwereld. Er is achter het dierlijke leven van de slang een gees-- telijke achtergrond. En al is ons niet geopenbaard, welk reëel verband er tusschen de slang en Satan bestaat, door de slang heen gaat de straf op Satan, en ook met het oog op Satan moet deswege het vonnis over de slang verstaan worden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 april 1896

De Heraut | 4 Pagina's

Van de gemeene Gratie.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 april 1896

De Heraut | 4 Pagina's