Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Artikel 36.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Artikel 36.

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

In de Classis Groningen is de belijdenis der kerken in Art. 36 der Confessie ter sprake gebracht.

' Dit verheugt ons.

Ook dit gewichtige punt kan toch niet braak blijven liggen en moet froeg of laat zijn oplossing vinden.

Daarom stellen we geen gering belang in het rapport door Deputaten der Classis op die Classis uitgebracht. Niet alsof eea besluit der Classis ooit deze zaak kon uitvirijzen. Het recht toch om de Belijdenis uit te leggen, komt alleen aan alle kerken saSm toe.

Maar voorbereidend voor de eindbeslissing heeft dit rapport toch ongemeene waarde, vooral omdat er de meening in belichaamd is van die broederen, die geen gravamen tegen Art. 36 hebben, en oordeelen, dat zulk een gravamen te ver gezocht is.

De algemeene beschouwingen waarvan dit rapport uitgaat^ latcö we voorshands

rusten. Of het steek houdt, dat de Overheid het openbare optreden van een heidenschen godsdienst n: ioet beletten, is geen vraag, die men zoo ter loops afdoet. Er zou toch uit voortvloeien dat de Overheid in de Koloniën, allen heidenschen godsdienst, b.v. op Lombok, zou moeten uitroeien, en bij consequentie ook de openbare belijdenis van den Islam zou moeten tegenhouden. Ja, de vraag of men, zonder het oordeel dei vaderen te verzaken, de openbare bediening van de Mis, die volgens de belijdenis onzer kerken, afgoderij is, zou mogen toelaten, is op dit standpunt niet zoo maar af te wijzen.

Doch gelijk gezegd, op die algemeene beschouwingen gaan we niet in. Ze zijn ten deele juist, en helder uiteengezet, ten deele gaan ze mank aan zeer bedenkelijke uitlatingen.

Doch wat ons wel belang inboezemt is de verklaring die het rapport ons aanbiedt van de zinsnede in Art. 36, waartegen het bekende gravamen gericht is.

De Vrije Kerk stelt ons in staat, dit gedeelte van het rapport hier woordelijk over te nemen.

Het luidt aldus:

Wanneer wij daarna pogen een korte verklaring te geven van sommige-betwiste uitdrukkingen in het Art., in verband met de historisch ge wordene toestanden, zij in het algemeen opgemerkt, dat wij aan geen bepaalde verklaring van dit Art. zijn gebonden, en dat kerkelijke toestanden of ook iemands kerkbegrip niet zelden de uitlegging wijzigt. Het laat zich bijv. verstaan, dat leden van het Ned. Herv. Kerkgenootschap dit Art. gaarne anders lezen dan leden eener vtije Kerk: dezen vragen of de betwiste uitdrukkingen bepaald strijden met het begrip: jsouverein in eigen kring, " en genen, of ook uit dit Art. bewijzen zijn te halen, ter rechtvaardiging van de eenheid van Kerk en Staat, en alzoo van eene door den Staat bevoorrechte Kerk of Staatskerk. Wij zijn echter niet gebonden aan dat wat uit dit Art. wordt afgeleid, maar alleen aan wat staat geschreven, en eerst dan, wanneer het geschrevene kennelijk in strijd is met de doorgaande leer der H. Schrift, raag op herziening worden aangedrongen; niet wanneer dit het geval is met wat er uit afgeleid wordt.

Over het begin van dit Art. is onder ons geen kijf. Wie nog aan Gods Woord vasthoudt, gelooft »dat God Koningen, Prinsen en Overheden heeft verordineerd, " en dat de Overheid Gods dienares is, die het zwaard niet tevergeefs draagt. De vraag is echter, wat zooal tot het ambt der Overheid behoort. sAcht te nemen en te waken over de politie, " wordt ook algemeen toegestemd. »Maar ook de hand te houden aan den heiligen Kerkendienst." ' Met deze alinea begint het verschil van opvatting. Moest dit beteekenen, dat het tot het ambt der Overheid behoort, om den heiligen Kerkendienst in haar ambt te oefenen^ wij zouden de stelling strijdig vinden met de H. Schrift, die ons leert, dat Jezus •Koning is der Kerk, en dat Hij voor de Kerken afzonderlijke ambten heeft ingesteld. Dat staat er echter niet. De hand er aan houden, kan ook beteekenen: niet onverschillig aanzien en toelaten, dat de Kerkendienst uitgeroeid of onmogelijk gemaakt wordt. Wij wiUen dus in het ambt der Overheid, bestraald met het licht der bovennatuurlijke Openbaring, de roeping zien, om te zorgen, dat de Kerken den dienst des Woords ongestoord kunnen onderhouden, en maatregelen te nemen tegen alles en tegen allen, die dien dienst onmogelijk zouden maken. Zij grijpt alzoo niet met de hand er op in, maar zij houdt de hand voor hetgeen de Kerken in de vrije uitoefening van den dienst zou hinderen, en zonder zich te bemoeien met dat wat der Kerke is, doet zij op haar terrein wat haar hand vindt om te doen in belang van den Kerkendienst. Dit wordt nader omschreven in de volgende alinea's.

Om te weren en uit te roeien alle afgoderij en valschen godsdienst." Deze uitdrukking is sterk, en kan licht tot verkeerde beschouwing en praktijk leiden. Wij gelooven zelfs, dat onze Geref. vaderen in hun tijd er somtijds meer uit afgeleid hebben, dan er werkelijk in staat. Wilde de uitdrukking zeggen, dat bijv. in een land, waar de Overheid confessie doet van de Geref. religie, alleen Gereformeerden zouden mogen geduld, en dat de ketters, of menschen met afwijkende gevoelens, door de Overheid met het zwaard moesten vervolgd, tot uitroeiing toe, zij zou niet te verdedigen zijn. Er is hier echter geen sprake van menschen, maar van afgoderij en valschen godsdienst. Wij moeten daarbij niet denken aan gevoelens of leeringen, die sommigen voorstaan, op zichzelf gedacht, maar aan den dienst, of de openbare uitoefening van afgodendienst en aan de toepassing van valsche gevoelens in /iet openbare leven. En dan iaat het zich verstaan, dat de Overheid, voorgelicht door de bovennatuurlijke openbaring, in het samenleven voor de eer van den waren God moet ijveren, door in h^tpublieke leven niet toe te laten, en dus tegen te gaan, elke openbare uiting in het publieke leven, die — aan de vereering van valsche goden en valschen godsdienst verbonden — den dienst van den waren God en van den waren godsdienst óf onmogelijk maakt, óf er eene bespotting van i, s. Wij brengen dit in verband met eene latere alinea: »opdat wij een gerust en stil leven leiden in alle godzaligheid en eerbaarheid, " en in verband met een voorgaande alinea: s opdat de ongebondenheid bedwongen worde, en het alles met goede ordinantie onder de menschen toe ga."

»0m het rijk des Antichrists te gronde te werpen, " heet het verder. Wat onze Vaders door het rijk des Antichrists verstonden, behoort meer tot de opvatting van de woorden, dan tot de stelling zelve; zoodat wij door dat rijk des Antichrists iets anders kunnen en mogen verstaan dan zij, zonder het artikel zelf aan te tasten. Als wij bijv. door het rijk van den Antichrist verstaan eene macht, publiek optredende, olmet openbaar geweld ingaande tegen den Christus en het Christelijke, dan moet de Overheid óf lijdelijk aanzien, dat alle Christelijke zeden en godsdienst met geweld worden uitgeroeid in het maatschappelijk samenleven, óf zij moet zich tegen dat anti-christelijke, als een rijk georganiseerd, stellen; en dan is zij zeer zeker tot het laatste geroepen, totdat die verwoestende macht te gronde is geworpen, d.i. haar demoraliseerende invloed is gebroken.

»En het Koninkrijk van Jezus Christus te bevorderen, 't Woord des Evangelies overal te doen prediken, opdat God van een iegelijk geëerd en gediend worde, gelijk Hij in Zijn Woord gebiedt." In deze woorden wordt weer iets gezegd van het ide hand te houden aan den heiligen Kerkendienst, " en wel in meer positieven vorm dan in het voorgaande. Totn\xtotvr^s'htt.tegengaan, nu is het bevorderen.

Hier zij men vooral voorzichtig, om de Overheid niet op het terrein der Kerfc üver te bren­ gen. De Kerken zijn geroepen in hare ambten aan den.^welstandjen.aan de uitbreiding van het Koninkrijk van Jezus-; , Christus te arbeiden, door het Woord des Evangelies alom te brengen enz. Dat werk mag de Overheid haar niet uit de handen nemen, en .zij mogen het niet aan anderen, of aan een ander ambt toevertrouwen. Toch mag en moet de Overheid, die door de bovennatuurlijke Openbaring voorgelicht, overtuigd is van het belang, dat zij en alle menschen hebben bij den welstand en de uitbreiding van het Koninkrijk van Jezus Christus, dat^ alles doen in het belang van dat rijk wat op haar terrein gedaan kan worden. Omdat het Koninkrijk van Jezus Christus in uitwendige vormen zich openbaart, en uitwendige belangen heeft, kan de Overheid haar terrein voor dat rijk openstellen. Zonder dat zij zelve dienaren des Woords opleidt, ordent en uitzendt — wat het werk der Kerken is — kan zij toch de uitgezondenen dienstbaar zijn. Bijv. wanneer ergens in het binnenland of in het buitenland, waar het gezag der Overheid geldig is, beletselen zijn, om, er den dienaar des Woords te doen werken, of om er de Kerk tot openbaring te brengen, met inbegrip van het uitwendige en stoffelijke, daaraan verbonden, kan de Overheid behulpzaam zijn, zonder te doen, wat der Kerke is. Ter verduidelijking-noemen wij slechts iets. Z^ kan op hare schepen of stoombooten Zendeling-leeraren bereidwillig meenemen naar een der eilanden in Oost of West, die tot hare bezittingen behooren, en wanneer de bewoners hen niet aan wal zouden willen laten, of hun arbeid onmogelijk wilden maken, zou zij in haar ambt daartegen moeten optreden. Of wanneer in eigen land ergens een modern burgerlijk bestuur, of vijandige inwoners, geen dienaar des Woords zouden willen toelaten, om het Woord Gods te prediken, of eene .kerk tot openbaring te brengen, wat het stoffelijke of uitwendige aangaat; bijv. het bouwen van een kerkgebouw; zou het roeping der Overheid zijn, dien tegenstand-te breken, opdat het Woord zijn vrijen loop hebbe. > Bevorderen, " T> doen predi ken, " staat er. En zóó bevorderde zij het Koninkrijk van Jezus' Christus, en werkte zij op haar eigen terrein meê, dat het Woord des Evangelies overal gepredikt wordt, en dat God van een iegelijk geëerd en gediend wordt, gelijk Hij in Zijn Woord gebiedt.

Volledigheidshalve' voegen we hier'aan toe de weerlegging der bezwaren door een der bezwaarden ingediend, en die aldus geformuleerd is.

En nu, wat de bezwaren aangaat, door onzen broeder geopperd. ; Wij beschouwen ze in)verband met onze verklaring der betwiste uitdrukkingen. Zij zouden overwegend zijn, wanneer wij gebonden waren aan eene verklaring van het Art., zooals - zij hem allicht voor den geest stond; uit de woorden ook^zou kunnen afgeleid worden; door sommigen voorgestaan wordt, en voor een groot deel in de eeuw der opstelKng van het Art. aangenomen werd.

Kan deze broeder zich echter in hoofdzaak in onze verklaring vinden, _ dan verliezen zijne bezwaren hunne kracht. Immers:

i". Wat het eerste bezwaar aangaat, geven wij toe, dat er verschil in^: bedeeling is tusschen het O. en N. Testament, en dat daardoor de verhouding tusschen Overheid en den heiligen Kerkendienst onder de N. Testamentische bedeeling eenigszins anders is dan onder Israël. Doch daaruit mag niet afgeleid worden, dat de Overheid, naar N. Testamentische verordeningen, met den Kerkendienst; niets, te maken heeft; zich daaromtrent onverschillig moet gedragen; zich moet aanstellen, alsof zij geheel neutraal ware — wat werkelijk niet mogelijk is. — De Overheid heeft, volgens het N. Testament, eene roeping met betrekking tot de goeden en de kwaden. Zij is Gods dienares, U^ten goede, zegt Paulus in Rom. 13, 'en eene iwreekster totlstraf dergenen, die kwaad doen. En waar zij dan uit de H. Schrift weet, wie God is en wat kwaad is, zou zij dan .niet voor de eer van dien God moeten opkomen en tegen dat kwaad moeten ingaan? Met terugwijzing naar ons bovenstaand betoog in punt 2 komen we op tegen de tegenstelling: de Overheid moet óf O. Testamentisch te werk gaan, óf zij mag in deze zaak niets doen. Alleen over de vraag, in hoever zij de: hand moet en kan houden aan den heiligen Kerkendienst, zonder van haar terrein af te gaan en op het terrein der Kerk over te gaan, kan verschil van oordeel zijn. Doch dan is in elk geval toegeven wat in het Art. staat.

2*". Er is geen bewijs voor, dat de Overheid overal het Woord des Evangelies moet doen prediken, wordt gezegd.

Het komt hier aan op dat sdoen prediken." Gelijk wij in punt 2 aantoonden, hebben de Kerken in dezen liare roeping, die zij niet mogen nalaten, noch aan anderen overlaten. Doch kan de Overheid op haar terrein en met hare macht niet zorgen, dat de Kerken deze hare roeping onverhinderd kunnen vervullen ?

30. En wat dat uitroeien van afgoderij en allen valschen godsdienst betreft, dat staat niet gelijk met het uitroeien van de ketters. Te herinneren aan de gelijkenis van »het onkruid in den akker, " baat niet. Of zou de Heere in die gelijkenis willen leeren, dat de goddeloosheden der menschen niet mogen worden beteugeld, en dat alle openbare lasteringen en tergingen Gods en der waarheid ongemoeid mogen voortwoekeren onder de oogen der Overheid, die bij Gods gratie regeert en bestraald wordt door het licht der bovennatuurlijke openbaring? Heeft zij, blijvend op haar eigen terrein, geen roeping voor de eere Gods en het heil der menschen? — Wij wijzen ook in dezen naar de breedere uiteenzetting in punt 2.

40. Dat de redactie van het Art. onduidelijk is, wat door het rijk van den Anti-christ te verstaan, heet het verder. Wij zouden liever zeggen: het Art. bepaalt dit niet nader, en beperkt dus niet; redenen waarom wij minder gebonden zijn door dit Art. in onze opvatting. De zaak is echter duidelijk genoeg.

S". Niet de handhaving van dit Art. heeft, onzes erachtens, jammerlijke gevolgen gehad, maar de toepassing van eene verkeerde opvatting. In zooverre onze Gereformeerde vaderen, zelfs in de eeuw der Hervorming, de zaken der Kerken der Overheid in de handen gaven, gingen zij fout, en hebben zij ook later de wrange vruchten er van geplukt; doch wij ontkennen, dat dit Art. hun daartoe moest drijven.

6". Onze Kerken handhaven dit Art. niet? Wij meenden dat onze Kerken tot nu toe de onderteekening van dit Art. eischten; bij de Overheid hebben beklaagd en geprotesteerd, als hare uitwendige rechten niet gehandhaafd werden; beletselen in den weg werden gelegd, om overal — bijv. in de Oost — oabelet Kerken tot openbaring te brengen; in het openbaar goéAzsX< ix\\-^ werd gehandeld, en in het publiek de goede zeden werden geschaad, enz.

70. Ten slotte wordt beweerd, dat onze Kerken op geen goed standpunt staan, want zij mogen van Onze Ovarheid niet vragen, Wat z^ niet kan noch mag doen. Onze Kerken hebben alleen aan de Overheid verklaard, dat de Gereformeerde Kerken in ons Vaderland niet meegaan in de praktijk der Vaderen, die zij in de Kerkenordening van Dordt 1619 in zake de Overheid, in betrekking tot de Kerken in enkele artikelen uitdrukten. Doch daarmee hebben zij Art. 36 der Belijdenis niet aangetast.JDe theorie in dit Art. kan goed zijn, en de praktijk in de Kerkenordening aangegeven, onjuist.

Nu aarzelen we geen oogenblik aan de opstellers van dit rapport toe te geven, dat tegen Art. 36, opgevat gelijk zij het opvatten, uitleggen, omschrijven en verklaren, ook voor ons geen gravamen van overwegend belang zou bestaan.

We zouden daarom nog wel enkele kleine bedenkingen hebben, maar niet gewichtig genoeg om deswege op wijziging van dat Art. 36 te durven aandringen.

Er zou alsdan geen verschil van beginsel bij in het spel zijn.

Dat we ons nochtans'-bezwaard zouden gevoelen, om ons bij dit rapport neder te leggen, heeft dan ook heel andere oorzaak. In dit rapport toch wordt een wijze van uitlegging der Formulieren van eenigheid gevolgd, die we bestrijden moeten.

Die methode bestaat hierin, dat men zulk een artikel neemt geheel buiten verband van oorsprong, alleen let op de woorden die er staan, en "zich nu'afvraagt, of men met zeker vernuft, aan die woorden onzer taal niet wel zulk^een duiding kan geven, dat ze ten slottej^. geacht: kunnen worden uit te drukken wat! öw^: , ? ^eigen^overtuiging is. En om nu te doen gevoelen, wat wij hier tegen hebben, wijzen we er alleen op, hoe de rationalisten van alle gading^steeds dien-­zelfden weg insloegen, om hun gevoelen in de stukken der kerken te lezen

De Sabelliaan had niets tegen de belijdenis dqr Drieëenheid, alleen maar hem moest vrij staan, om de woorden der belijdenis op zijn wijze te verklaren, zonder te vragen wat de kerken vanouds met die termen en woorden bedoeld hadden.

De Arminianen hadden een tijdlang niets tegen Art. 16, noch tegen onzen Catechismus, alleen maar het moest hun vrij staan, de woorden op hun manier uit te leggen, zonder te vragen wat de kerken vanouds met die termen, jbedoeld.hadden.

Zelfs op de Heilige Schrift werd die methode toegepast, en met gloed.en warmte kon men den hoogleeraar Scholten een tijdlang de Godheid van den Zoon, het plaatsbekleedend lijden, en zooveel meer, uit de Schrift hooren wegcijferen, zoo men hem maar toeliet, de woorden die er stonden op zijn manier te Verstaan/t; zonder te vragen wat de schrijvers er mee bedoeld hadden, of wat er mee bedoeld^was door den Heiligen Geest.

Van wedergeboorte en bekeering en geloof spraken de eerste Modernen dat het een aard had, alleen maar ze moesten die woorden mogen verstaan op hun manier, zonder te vragen wat de kerken vanouds onder die uitdrukkingen verstaan hadden.

Deze methode is dus niet nieuw.

Ze-.is een oude bekende.

Nu wordt hierop gewezen, niet om de opstellers van dit rapport op één lijn met Sabellianen en-Arminianen te stellen. Immers hun toeleg is juist omgekeerd, om een meer ware beschouwing in de woorden van het artikel te leggen.

Maar |dit neemt niet weg, dat hun methode van uitleggen precies dezelfde is.

Tegenover die gansch willekeurige methode nu staat de historische methode, die bij de uitlegging der symbolische geschriften, niet vraagt, hoe men aan die; woorden, die er staan, wel een draaglijken zin kan geven, maar wat de kerken bij het opstellen en aanvaarden der Formulieren van eenigheid met dese woorden en uitdrukkingen bedoeld

Die methode van uitlegging nu is de"wetenschappelijke en kerkelijk alleen te rechtvaardigen methode.

Ze vraagt, staande voor'zulk een'artikel, niet, wat we er wel van maken kunnen, maar, wat er, eerlijk weg, toen die woorden geschreven zijn, mede bedoeld is.

De eenheid met onze vaderen, ea met de kerk aller eeuwen, ligt toch niet daarin, dat we onder deselfde woorden tets heel anders belijden, maar omgekeerd, dat we, zij het desnoods onder andere woorden, hetzelfde stuk der waarheid belijden als zij beleden.

Tusschen de geachte opstellers en ons bestaat alzoo geen principieel verschil over den plicht d^r Overheid, naar den Woorde Gods, maar wel een principieel verschil over de wijze, waarop de kerken haar Formulieren van eenigheid, die haar van de vaderen zijn overgeleverd, hebben te verstaan.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 april 1896

De Heraut | 4 Pagina's

Artikel 36.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 april 1896

De Heraut | 4 Pagina's