Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

't NEUSHOORNBEEST.

III.

Voor 't overige is onze dikhuid, wat zijn woonplaats betreft, niet kieskeurig. Hij wil wel in het dichte bosch wonen tusschen de iiooge, zware, eeuwenoude boomen, maar ook is een verblijf in gras en rietbosch hem goed; in de struiken voelt hij zich almeê best thuis. Doch als de menschen 't hem wat lastig maken, hem wat al te veel nagaan, dan zoekt de rhinoceros heel verstandig het dichte, ondoordringbare woud op. Ondoordringbaar zei ik, dat wil zeggen voor menschen, niet voor den neushoorn, want de laatste loopt maar door dik en dun heen, en of er nu struiken of kreupelhout, ja zelfs de zwaarste distels in den weg staan", hij zet er zijn plomp, zwaar lichaam, door een sterk schild gedekt, tegen in, en dringt met kracht vooruit, vertredend en verpletterend wat niet wijken kan. Zoo bereikt hij een schuilplaats waarheen wel weinigen hem zullen volgen. Ik moet er echter bij zeggen, dat de rhinoceros zulk baanbrekerswerk niet voor zijn genoegen verricht. Liever gaat hij, als olifanten en behoorlijke menschen, op gebaande wegen. Zoo komt het dan ook dat men in de streken, waar zich neushoorns ophouden, overal paden aantreft, door hen gemaakt. Die begaan zij telkens weer, en gij ziet dus, dat ook zij van hun gemak houden. Soms zijn die paden tientallen van jaren, zoo niet een eeuw en meer oud. Gij begrijpt wel, dat die paden echter ook voor de jagers een aanwijzing zijn, en menig rhinoceros al door zijn gemakzucht in 't ongeluk is geloopen. Dat gebeurt kinderen ook wel.

Men zou zoo denken, dat dit logge plompe dier, 'twelk er zoo ruw en woest uitziet, recht ongevoelig moest zijn voor lief en leed. Maar schijn bedriegt. De rhinoceros is harder van huid dan in zijn allerbinnenste. De genegenheid tusschen het mannetje en het wijfje en de liefde van beide voor hun kinderen is zelfs zoo, dat zij daarin vele dieren, ja men zou haast zeggen redelijke schepselen soms overtreffen.

Als de een van het echtpaar zich ter rust nederlegt, dan volgt de ander dadelijk dit voorbeeld, en strekt zich menigmaal zoo uit, dat zijn kop het lichaam van den ander tot kussen gebruikt. Staat de een weer op, zoo doet de ander het ook. Zijn zij in gevangenschap zooalsineen dierentuin, dan blijft die goede, hartelijke omgang voortduren, wat dan ook heel verstandig is. Jklen heeft natuurlijk aan zulke gevangen neushcS^ns 't best kunnen zien hoe zij leven. Als het eéns dier in zijn hok liggende, zich ophief, deed het aüdere ook zoo. Begon het mannetje voedsel te nefflen, 't wijfje volgde dadelijk dat voorbeeld. Op heï geroep van den een gat d ander antwoord.

Ook hun jongen hebben ze, als gezegd, zeer lief. De moeder verdedigt haar jong tegen alle vijanden met ontzettende grimmigheid. Eens ontdekte een Europeaan, die te paard door de wildernis reed, het wijfje van een rhinoceros, met een jong. Toen de oude den ruiter zag, stond zij op en ging met haar kind langzaam het nabijzijnde woud in. De kleinde toonde echter weinig lust om mee te gaan, maar de moeder stiet het jonge dier met de snuit voort. De Europeaan, die misschien een handje wou helpen, reed moeder en kind achterop, en gaf het laatste met den sabel eenige tikken op het achterlijf. De oude zag het, doch liet het rustig begaan, tot aij eerst haar jong in de struiken had verborgen. Maar toen barstte haar opgekropte woede los. M«t grimmigheid keerde zij zich tegen haar vervolger en wilde hem te lijf. De man zou verloren geweest zijn, als niet de snelheid van zijn paard hem middellijkerwijs had gered. Met snelle zgsprongen wist hij nog te ontkomen.

Zooals ik reeds zei, tracht men de neushoorns, wijl zij zooveel schade aanrichten, te dooden. Dat is echter niet zoo gemakkelijk, om verschillende redenen. De rhinoceros heeft namelijk wel een adres waar of waarbij hij zoo nu en dan te vinden is, maar iemand die daar komt, wordt niet mfet open armen ontvangen; ook is de weg er' heen veelal min geschikt voor een bezoeker b. V. die op zijn kleeren prijs stelt. Daarbij heeft hij een zoo dikke huid, dat men op vele plekken van zijn lichaam gerust een kogel kan afschieten, zonder dat die er doorgaal. Bovendien is de rhinoceros, althans die in onze Oost, heel fijn van reuk en van gehoor, zoodat een jager het al heel slim en voorzichtig moet aanleggen, om niet door den neushoorn bemerkt te worden. En om het spel te volmaken, wordt onze dikhuidige vriend nog vergezeld door een waarschuwer, ? en trouwen e vriend, die hem allerlei diensten bewgst. Wie dat is? Wel, 't is een vogel, de zoogenaamde sraadenbijter" of op zijn latijnsch Buphaga Africana. Die merkwaardige vogel, die ruim 2 palm lang is, ziet van boven bruin, van onderen vaal. Hij is de trouwe vriend van den rhinoceros. Als deze bij dag rust, gaat de vogel op den rug van zijn zwaarlijvigen vriend zitten, zoekt in het vel van den neushoorn de larven of poppen der insecten, die daar nestelen en pikt met zijn sterken, aan de punt gebogen snavel, die ongenoode gasten op. De ander slaapt dan rustig. Nadert eenig gevaar, dan vliegt de Buphaga snel loodrecht in de hoogte. En mocht de rhinoceros dit soms niet zien, dan moet hij toch wel he scherpe, doordringende schreeuwen hooren, waarmee zijn vriendje hem waarschuwt.

Ik behoef u dus niet te zeggen vrienden, !dat het niet zoo makkelijk is een rhinoceros onder schot te krijgen. Is 't eenmaal zoover, dan moet de jager nog zeer oppassen waar hij op mikt. Weet hij den neushoorn achter het schouderblad te trefifcn, dan is de zaak gewonnen en valt de logge viervoeter machteloos neer. Maar als het schot slechts een vleeschwond veroorzaakt, al is 't ook een diepe, dan is vaak de jager er erger aan toe dan de gejaagde. Want de aangeschoten neushoorn wordt natuurlijk over zoo'n onverwachten aanslag op zijn léven schrikkelijk boos, kijkt rond wie dat gedaan kan hebben, en als hij 't merkt, gaat hij er met woede op los. Deed hij dat niet zoo doldriftig, gelijk ik u reeds zeij dan zou haast nooit een jager in zulk een geval hem ontkomen.

Eens had een rhinocerosjager, die te paard door de bosschen ging, een neushoorn opgespoord. Hij joeg hem na en zond hem een kogel toe, die wel raakte en het dier wondde, maar niet doodelijk. Oogenblikkelijk snelde het ondier op zijn aanvaller toe. In een oogenblik had hij man en paard bereikt en rende tegen hen aan. Het arme rijdier kreeg den scherpen hoorn, die op den neus van zijn aanvaller, stond, door den buik, en wel met zulk een kracht, dat de wond aan het zadel uitkwam ! Daarop slingerde de rhinoceros het paard als een bal in de hoogte, zoodat het een eindweegs verder neerviel en rende toen al razend en woedend voort. Voor den ruiter was dit echter een geluk. Deze toch was door den schok van 't paard geworpen, en de neushoorn had niet meer naar hem omgezien. Met een wonde aan het been door een slag van den stijgbeugel kwam de man er af.

(Slot volgt.)

CORRESPONDENTIE.

We wachten nog bericht van M. M. te R. Op eenige vragen spoedig antwoord. G. de V. te G. Uit uw schrijven blijkt niet recht wat u bedoelt. Uit welken tijd zijn de bedoelde stukken ?

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 april 1896

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 april 1896

De Heraut | 4 Pagina's