Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het loont de moeite kennis te nemen van wat de Moderne Prof. Van Manen, van Leiden, in de Hervorming schrijft, over de Synodale manier, om iemand bij besluit af te snijden, als hebbende getoond zich aan de kerk te onttrekken.

Hij zegt er dit van:

De theorie van Dr. G. J. Vos A.zn., heeft wederom eene overwinning behaald. Nu tegenover de vervolgde Protestantenbonders te Schiedam, gelijk in 1887 en volgende jaren tegenover Doleerenden. De theorie der binnensmokkeling van den niet bestaanden groeten ban onder den vorm van een onschuldig besluit; een besluit van den Kerkeraad, waarbij wordt verklaard, dat deze of die door woord of daad ten duidelijkste heeft getoond, zich van de N. H. kerk af te scheiden.

Het Classicaal Bestuur van Rotterdam heeft het beruchte Schiedamsche besluit bevestigd.

De overwegingen, waarop dit »eindbesluit" rust, zijn allermerkwaardigst. Een tiental der betrokken personen wordt over één kam geschoren. Het zijn stoute kinderen, die niet verhinderd hebben, dat een kind van de echtelieden Oranje werd gedoopt, en die — erger nog — niet hebben willen komen voor den Kerkeraad, om zich tot berouw te laten brengen. Hun «herhaalde niet-verschijning" doet ten duidelijkste zien, dat zij weigerachtig zijn om de kerkelijke wetten en verordeningen op te volgen. »Door zich" — die onbeschaaniden — »als partij te stellen tegenover den Kerkeraad, " hebben zij getoond «onmiddellijk dezen niette erkennen als het bestuur, onder hetwelk zij als lidmaten der gemeente geplaatst en aan 't welk zij gehoorzaamheid verschuldigd zijn."

«Daardoor" - -het staat er — hebben zij zich «feitelijk onttrokken aan de N. H. Gemeente hunner woonplaats en mitsdien aan de Ned. Hervormde Kerk" (!) Het was niet noodig verder naar hen te luisteren, en rekening te houden met hun ernstige begeerte om te blijven behooren tot de N. H. Kerk, niettegenstaande zij genoodzaakt waren zelf te voorzien in hun godsdienstige behoeften, nu de Kerkeraad daarvoor niet zorgde. «Alle verdere verklaringen en betoogen in hun klachtschrift uitgedrukt", moesten «bij de behandeling van hun beklag, eenvoudig worden terzijde gesteld, omdat hun bij herhaling de gelegenheid is gegeven, dit alles mondeling of schriftelijk aan den Kerkeraad mede te deelen."

Die stoute kinderen, ongehoorzaam zijn, niet willen deugen, en dan klagen als zij een pak krijgen.

Foei! Wat denken zij wel? «Geen Kerkeraad is afhankelijk van het goedvinden van leden zijner gemeente, noch kan verplicht worden hen als zoodanig te handhaven, wanneer zij met denwoorde zeggen: wij willen blijven, maar metterdaad verklaren te zijn heengegaan."

Een ander — minder stout en wel verschenen voor de vierschaar der Schiedamsche Besluiters — was toch ook te vermetel geweest, dan dat men zijn zaak naar eisch meende te moeten onderzoeken. Hij had den veel besproken Doop niet verhinderd, niet afgekeurd, en zelfs geen berouw daarover gevoeld, toen de Kerkeraad hem had gewezen op zijn zonde. Ook voor hem gold de overweging «dat alle verdere verklaringen en betoogen, in des klagers schrijven uitgedrukt, hier buiten behandeling behooren te blijven, omdat ze de feiten niet weerspreken". Wel te verstaan: de gruwel der nietverstoorde doopsbediening en het ontbreken van berouw daarover op des kerkeraads vermaan.

En wat het recht betreft, in beide stukken dezelfde enkelvoudige overweging, «dat het oordeel over de strekking van zulk een daad, uiteraard xan die daad behoort [behoudens recht van beklag bij het in opklimmenden rang volgend Bestuur] bij het bevoegde Bestuur, d. i. bij den Kerkeraad, door welken de kerk haar lidmaatschap schenkt en de lidmatenregisters doet houden"; M. a. w. het bekende praatje van Dr. G. J. Vos Azn., waarvoor in onze kerkelijke reglementen, gelijk hij onlangs zelf verklaarde, op niet één artikel kan worden gewezen. Het Classicaal Bestuur van Rotterdam doet dan ook geen poging, om de betwiste bevoegdheid van den Kerkeraad in deze met een beroep op een of meer wetsartikelen boven bedenking te verheffen.

Of nu de klagers werkelijk zijn afgesneden ?

Natuurlijk niet. De N. H. Kerk heeft den groeten ban niet, en machtsoverschrijding van een Kerkeraad, gesteund door een Classikaal Bestuur, kan hem niet door een achterdeurtje invoeren en toepassen. Tenzij bij wijze van een onwaardig spel.

Het is te hopen, dat onze Schiedamsche vrienden dit ook begrijpen en hun recht op het lidmaatschap der N. H. Kerk niet prijsgeven zullen. De vertooning, opgevoerd door Kerkeraad en Classicaal Bestuur, hoe aangenaam ook voor het oogenblik, brenge hen niet van het rechte spoor. Wat de heer Overman nog in het voorgaande jaar liet drukken bij art. 3 Alg. Regl.: «Het tweede lid van dit art.: »ot door haar van hunne betrekking tot de kerk vervallen zijn verklaard" is niet gereglementeerd in het Regl. voor kerkelijk opzicht en tucht enz. en kan mitsdien niet toegepast worden, " geldt niet alleen van het genoemde tweede lid, maar van het geheele artikel. Indien het anders ware, wij zouden de desbetreffende bepaling moeten vinden in het Regl.jvoor de Kerkeraden waar de «lidmatenregisters" van Dr. Vos en Rotterdam's Classicale niet zijn vergeten, of in het Regl. voor kerkelijk opzicht, enz.., waar een register van toetepassen straffen niet ontbreekt.

Uit het bestaan van art. 3 A. R., met den heer Ham, af te leiden dat ergens een macht moet zijn, bevoegd om het te handhaven, kan hoogstens leiden tot den wensch, dien ik niet deel, dat eerlang in deze leemte voorzien en aangewezen worde wie die macht zal zijn. Zoolang dit niet geschiedt, blijtt het genoemde art. een dood artikel. Evengoed als art. 23 A. R. een dood artikel was tot 1867.

De heer Ham wraakt dat voorbeeld, omdat art. 23 spreekt van nader te maken bijzondere reglementen. Welnu, dan geef ik een ander: Art 11 A. R. Wie weet niet, hoe duidelijk daar het beginsel is uitgesproken, dat «handhaving harer leer" is opgedragen aan allen die, in onderscheiden betrekkingen, met het kerkelijk bestuur belast zijn, en dat toch sedert jaar en dag van de toepassing van dit beginsel niets kon komen, omdat de nadere omschrijving, ofschoon niet toegezegd in het artikel, ontbreekt?

«Ieder belijdt zijne godsdienstige meeningen met volkomen vrijheid", zegt onze grondwet. Maar ik heb in tal van gevallen de bevoegdheid niet, den eed te weigeren, hoewel ik dien onzedelijk en in strijd acht met den eerbied jegens God.

Men vergete toch het onderscheid niet tusschen algemeene bepalingen, beginselen, hoofdstellingen, uitgesproken in een Algemeene-of Grondwet en de onmisbare nadere regeling van een en ander, waartoe zeker niet in de laatste plaats behoort: de aan» wijzing der vooropgeplaatste beginselen, in bijzondere wetten of reglementen.

Wat echter hier in den te Schiedam ontbranden strijd tegen de vrijzinnigen hoofdzaak is, is niet de vraag naar de macht, bevoegd om uitvoering te geven aan art. 3 A. R., maar die naar het recht van den Kerkeraad, om bij besluit te regelen wat als een zaak van opzicht en tucht moest worden behandeld, indien men zich verplicht achtte handelend op te treden.

Zijn de Protestantenbonders schuldig, dan mogen zij worden gevonnisd, desnoods gelijk nu — o zoo kiesch — in hooger beroep onder de schrijvende leiding van één der predikanten, lid van den door vervolgingsijver aangegrepen Kerkeraad. Maar tegen het arglistig straffen bij besluit, en dan nog wel met een straf, veel zwaarder dan waartoe ooit het strengste vonnis zou kunnen leiden, worde ge« protesteerd met alle macht.

Dit stuk is daarom merkwaardig, omdat deze Moderne hoogleeraar er nu zelf op wijst, hoe thans gelijke maatregel toegepast wordt op de Modernen, als in 1887 op de Doleerenden.

Hij erkent dus nu zelf, dat aan de Doleerenden destijds klinkklaar onrecht is geschied, zelfs op reglementair terrein.

En intusschen zijn het zijn eigen geestverwanten geweest, die daartoe destijds hebben medegewerkt, en is het op deze valsche besluiten dat de rechterlijke macht haar vonnissen deed rusten.

Sapienti sat.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 mei 1896

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 mei 1896

De Heraut | 4 Pagina's