Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

EEN HERBERGPRAATJE EN NOG MEER.

De zomer van het jaar 1283 was op, handen. Overal in de Rijnstreek tusschen Mentz en Keulen waren de boeren ijverig bezig met den veldarbeid, en verheugden zich, dat zij 't weer konden doen in vrede en veiligheid na de booze jaren die vooraf waren gegaan.

Voor de deur eener boerenherberg, niet ver van de stad Mentz aan den Rijn, zat in het middaguur een oud man zich genoeglijk te koesteren in de zon. Blijkbaar had hij zijn tijd gehad, en moest hij zich nu vergenoegen met aan te zien hoe anderen arbeidden. Nu en dan nam hij een teug uit de kan bier, die voor hem stond en keekjdan weder voor zich uit naar de heerlijke velden en groene heuvelen om hem heen.

Een poosje had hij daar gezeten, toen een groepje landlieden, van hun vrouwen vergezeld, voor de herberg stilhielden. Zij zet'ten zich aan eene' tafel dicht bij den oude, bestelden brood, melk en bier, en begonnen dit weldra te gebruiken met Jeenen eetlust, die bewees, dat honger ook eenvoudige spijzen smakelijk maakt.

»Zeker ter markt geweest, " sprak de oude man tot een der boeren, terwijl hij wat nader bij hen schoof.

jjuist zoo, " was het antwoord. sWe komen van Mentz. 't Is een heele wandeling, maar we hebben ook alles schoon verkocht, en dan moet men tevreden zijn, "

»Ja, " zei een andere boer, »de tijden zijn er nog niet naar om rijk te worden. Maar als we maar ons dagelijksch brood hebben, zijn we tevreden."

»Zeker, " hernam de grijsaard. sSinds keizer Rudolf regeert, is er al heel wat weer terecht gekomen, dat verkeerd ging. Men kan tenminste nu reizen, zonder gestadig beroofd te worden."

»Zoo is 't, " antwoordde een derde landman, maar toch was het iu mijn jongen tijd beter, 't Is waar, we hebben weer een keizer, en iemands goed wordt hem althans niet zoo als nog kortst onderzijn handen weggehaald. Maar toch, wat een zware belastingen moeten we niet betalen ; opbrengen voor dit en voor dat. Dat was vroeger anders."

»En daarbij, " sprak een der vrouwen, zich in 't gesprek mengende, »weet de priester ook van geld en, zooals mijn vader zegt, zuigen de geestelijken het volk uit en leven zij weelderig van wat wij opbrengen."

»Hoor eens vrouw, " hernam een ander, sge moet van de kerk geen kwaad zeggen. Dat is niet goed."

»Maar zij heeft toch gelijk!" riepen twee, drie stemmen tegelijk. »De priester zorgt wel dat hij binnen is, en wie doet daar wat tegen? 't Was onder keizer Frederik toch anders."

»Ja vrienden", sprak de oude, »gij hebt gelijk, al kan keizer Rudolf niet in eens alles goed maken Hij heeft geld noodig om zijn vijanden te bevechten, en dat moet er wezen. Maar keizer i'rederik, ja dat was eerst een man, ik weet er van te spreken. Ik ben met hem meê geweest om in Italië te vechten tegen den paus en in Palestina tegen de Turken. Hebben we niet de heilige stad Jeruzalem ingenomen? Ik zou er u dingen van kunnen vertellen. En wat een vriendelijk man was die keizer Frederik! Of men groot of gering was, hij maakte geen onderscheid: altijd even minzaam, Zoo'n keizer krijgen we nooit weer!"

En de oude man zuchtte diep en dronk weer eens een teug.

»Ja", sprak de boer die 't eerst het woord had gevoerd, »als Frederik nog eens terugkwam, die zou de groote heeren nog scherper op de vingers zien, en hij zou den paus en den priesters ook wel weten te beduiden, dat zij ons niet mogen plukken. Hij was voor den paus niet bang. Maar hij is weg voor goed.

»Dit zegt gij daar zoo", zei een oude boerin, die dusver gezwegen had, maar ik weet het niet. Ik heb meer dan eens gehoord, dat keizer Frederik niet dood is, maar zich verborgen houdt. Hij komt weerom zoodra het zijn tijd maar is, en dan ...

»Och vrouw" sprak de gewezen soldaat, »wat praat gij! Ik zeg u, keizer Frederik is in December van 't jaar 50 te Firorentino gestorven. Ik ben zelf bij zijn begrafenis geweest. In een oogenblik werd hij weggenomen."

»Stil", zei de vrouw met een geheimzinnigen blik; sik zeg u, hij kan wederkomen. Is 't niet evenals met zijnen grootvader, die, honderd jaar geleden, ook in het land van de Turken verdronken is? "

»0, gij bedoelt keizer Roodbaard? "

»Juist, en gij weet toch ook wel, dat wijzer menschen dan ik gezegd hebben, dat die nog eens weer komt. Hij zit in een berg, zeggen ze, en de zwarte raven vliegen erom heen. En zoolang die vliegen blijft de keizer slapen. Maar eens houdt dat op, en dan komt zijn dwerg hem roepen en hij komt weer, en dan zal liet een heerlijke tijd zijn!"

't V/as of de gedachte aan dien heerlijken tijd, zoo verschillend van dien, waarin men nu leefde opeens alle harten vervulde. Niemand sprak de oude vrouw tegen; ook de soldaat zweeg; 't gesprek echter wilde niet meer vlotten. De boeren betaalden hun gelag, groetten den ouden man, en waren weldra uit zijn oogen verdwenen.

't is noodig dat we den lezers even duidelijk maken hoe het er destijds in Duitschland uitzag. Anders zou hun, vreezen we, ook min duidelijk zijn wat we verder hopen te vertellen.

Omstreeks het midden der 13e eeuw had het keizerlijk huis der Hohenstaufen in Duitschland opgehouden te regeeren. Konradijn, de laatste der Hohenstaufen, had in den strijd van zijn huis tegen de pauselijke macht in Italië 't onderspit gedolven, en nu begon in Duitschland de ikeizerlooze, de schrikkelijke tijd", zooals de dichter Schiller het noemt, en die een 25 jaar duurde. Doch in 1273 kwam met keizer Rudolf het geslacht van Habsburg op den troon, en toen jwas er weer een rechter op aarde."

Met kracht en wijsheid regeerde Rudolf. Doch als er eenmaal en wel een vierde eeuw lang, verwarring heeft geheerscht, gaat het zelfs voor een keizer niet gemakkelijk den vrede te herstellen. »In die dagen was er geen koning in Israël en een iegelijk deed wat recht was in zijn oogen", zoo lezen wij in de Schrift en die woorden hadden ook voor Duitschland gegolden tijdens de »tusschenregeering" of het interregnum^ na den val der Hohenstaufen. Maar al zuchtte het volk onder de ellende, er waren toch ook velen, die zulk een toestand van wanorde en verwarring recht aangenaam vonden, want, dachten zij, in troebel water is 't goed visschen. We kunnen nu zooveel kwaad uitvoeren als wij maar willen.

Tot hen die zoo redeneerden, behoorden vooral de roofridders, van wier sterke kasteelen we nu nog de bouwvallen dicht bij de oevers der rivieren op hoogten en rotsen zien kunnen. Zij beloerden uit hun kasteelen den vreedzamen koopman die ter markt ging, den schipper die naar de stad voer, sprongen plotseling met hun krijgslieden te voorschijn, en beroofden de lieden van alles. Soms zelfs namen zij de kooplieden gevangen, en lieten hen slechts tegen een hoog losgeld weer vrij. Ja, de boer op 't land en de burger in de stad was voor de roof-en hebzucht dier zoogenaamde edelen niet veilig.

Trouwens, 't ging in heel Duitschland woast toe. Het recht van den sterkste, het »vuistrecht" gold overal, net als nu nog vaak onder straatjongens. Gij begrijpt wat ellendige toestand dat was.

Zoodra Rudolf keizer werd, deed hij wat hij kon om het kwaad te beteugelen. Hij trok op tegen de roofridders, en als zij hun stelen en rooven niet laten wilden, werden hun burgten ingenomen en verwoest en zij zelf gedood. Hoe het geschapen stond kunt gij onder anderen diiclrmt afleiden, dat alleen in Thüringen zeventig roofnesten werden verwoest en dertig roovers ter dood gebracht! Zoo haalden burgers en boeren weer ruimer adem.

Maar nog was er geen rust in het land. Een machtige partij had zich tegen den nieuwen keiler gevormd. Aan haar hoofd stond de koning van Bohemen, Ottokar, die zelt gaarne keizer van Duitschland zou zijn geworden en groote niacht bezat. Eerst in 1278 gelukte het Rudolf, in den slag op het Marchveld, zijn tegenstander te overwinnen en te doodeu.

Maar dit was er slechts één. Er bleven nog tal van tegenpartijders over, die keizer Rudolf verachtten, en zich niet onder j hem buigen wilden. Hij is, zeiden zij, vroeger maar een graaf geweest zooals wij, en zouden we hem dan nu als onzen heer beschouwen, terwijl hij veel armer is-dan menig vorst in hel land? Kortom, zij redeneerden juist als indertijd de Belials-mannen over Saul, tóen die tot koning verkozen was. En dit maakte natuurlijk het leven van keizer Rudolf onrustig en moeilijk. Ook is het duidelijk, dat al het strijden om de kroon voor zich te behouden, den keizer weinig tijd had gelaten, om zich met de orde binnenslands zoozeer bezig te houden als hij we wenschte.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 mei 1896

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 mei 1896

De Heraut | 4 Pagina's