Niet ganschelijk te niete gedaan.
Nog steeds duikt onder ons weer de meening op, alsof er in den heiligen Doop geenerlei werking van den Heiligen Geest op het hart van den doopeling uitging.
Dit vraagstuk hangt natuurlijk saam met den aiouden strijd, of de Sacramenten enkel en beteekenende en bezegelende, of ook een heilaanbrengende kracht bezitten, of gelijk men dit in Calvijns dagen noemde, cf ze enkel zijn declaratoir en obsignatoir, of ook exhibitoir.
Niet natuurlijk in dien zin, alsof de teekenen van het Sacrament, hetzij uit zich zelf, hetzij als kanalen van genade, heil konden aanbrengen, ex opere operato. En ook niet alsof de Sacramenten op zich zelf, en los van het Woord gedacht, instrumenten ter wederbaring waren. Maar aldus te verstaan, of de Heilige Geest onder het recht gebruik van het Sacrament al dan niet zijn eigen werk in de harten der geloovigen doet.
Dit exhibitoire karakter nu van de Sacramenten stond Calviju voor en verdedigde het,
En nu is het opmerkelijk, dat onze Be-, lijdenis in Art, XV, aangaande den heiligen Doop, en met name van den kindeidoop leert, dat de Doop de erfzonde wel niet ganschelijk en geheel, maar toch in zeker opzicht en ten deele te niete doet en uitroeit.
Er staat toch van de erfzonde: »Zij is ook zelfs door den Doop niet ganschelijk te niete gedaan, noch geheel uitgeroeid."
Velen, den diepen zin van dat woord niet vattende, zouden liever lezen: »Zij is ook zelfs door den Doop ganschelijk niet uitgeroeid noch te niete gedaan.
Toch ware dit zeer stellig fout.
Iets wat te beslister mag gezegd worden, omdat de Confessie op dit gewichtig punt herzien, en thans met opzet in dezer voege gesteld is.
Prof. Dr. Van Toorenenbergen geeft voor die revisie een noot op blz. 28 van zijn Symbolische Geschriften, die we nog wel eens in herinnering mogen brengen.
In den oorspr. tekst van 1561 wordt hier slechts gelezen: T> Et n^est pas aboli mesme far Ie Baptesme" en in overeenstemming hiermede hebben de oude Nederl. uitgaven (1562—64) ^Ende en wert ooc door den Doop niet wech ghenomeiï, " De Synode van 1566, die dit geheele Art. aan eene nauwkeurige herziening onderwierp, breidde deze stelling dus uit: tEtn'estpasaboly mesme par Ie Bapiesme., ou desraciné du tout., veu que tousiours les bouillons en sortent comme d'une malheureuse source" De oflicicele vertaling hiervan luidde in de Nederl. uitgave van 1582: iSy wort' ook selfs door den Doop niet te niete ghedaen., noch gegeel uitgeroyt: aengesien datter altijd rivierkens wtvloeyen als wi een onsalighe fonteyne." De Middelburgsche officiëele uitgave van 1611 heeft het eerst: iZij is oock selfs door den Doop niet ganischelick te niete gedaen., en zoo werd het door de Dordtsche Synode vastgesteld.
Twijfel is dus niet geoorloofd.
Onze kerken leeren metterdaad, dat de Doop iets doet aan de erfzonde. Iets waardoor de kracht van de erfzoade verminderd wordt. Maar zoo, dat die vermindering slechts ten deele plaats grijpt.
Dat zal nu niemand toeschrijven aan het water, of aan den Bedienaar. Het kanalleen worden toegeschreven aan den Heiligen Geest, die zich van het Sacrament als een verordend instrument bedient.
De nadere uitwerking van dit stuk der waarheid is door de kerken niet tot beslissing gebracht, maar tal van godgeleerden hebben bij de leer van de efficacia of van den effectus van den Doop, hun meening over die exhibitoire werking uitgesproken.
Ook wij deden dit bij de uitlegging van den Catechismus, en poogden de oplossing van dit vraagstuk iets verder te brengen.
De moeilijkheid waarvoor men hier staat is, dat de Sacramenten geloof onderstellen. Anders kunnen ze niet het geloof sterken. gelijk onze Formulieren van eenigheid leeren dat beide Sacramenten doen.
Daar nu de feitelijke kracht der erfzonde door de wedergeboorte en het in haar inklevend geloofsvermogen reeds gebroken is, ontstaat de vraag, wat in den heiligen Doop ten deze door den Heiligen Geest w«rö5? ; 'gewerkt wordt.
En die vraag nu achten wij dat niet anders is te beantwoorden, dan door die werking op te vatten als werkende op het bewustzijnsleven, dat evengoed als kiem in het kind schuilt als zijn overig leven.
Men zij dus zeer voorzichtig met zich over dit punt te spoedig uit te laten.
En in geen geval vergete men daarbij de uiterst gewichtige uitspraak van Art. 15, dat de Doop wel niet geheel, maar dan toch ten deele, de erfzonde te niete doet en uitroeit.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 24 mei 1896
De Heraut | 4 Pagina's