Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Et tu Brute.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Et tu Brute.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 22 Mei 1896.

Lange jaren waren we gewoon, bij het denken aan de Hernhutters, ons stille, innig vrome, wat mystiek getinte, in hun belijdenis niet al te heldere noch al te zuivere broeders en zusters voor te stellen, wier gemoedelijke ernst vaak beschaamde.

Thans echter blijkt ook die avondster te zijn ondergegaan, en ook onder de Hernhutters het Modernisme met wilde veerkracht te zijn opgetreden.

Onder den titel: De moderniseering van de Broedergemeente, schrijft onze broeder Scholten desaangaande in de Bazuin der vorige week dit droeve bericht:

Voor eenige maanden wezen wij er op, dat in de Broedergemeente het modernisme ingedrongen is en op haar theologisch Seminarie Gnadenfeld de moderne theorieën geleerd worden. Hiervan is in den laatsten tijd weer een nieuw bewijs gegeven.

De Director van dit Seminarie, P. Kölbing, heeft in het jaarverslag van deze school een opstel geplaatst over: »de heilige Schrift als hoogste regel van de Christelijke geloofsleer." De inhoud van dit opstel bewijst, dat Kölbing beslist modern is. Hij bestrijdt den Goddelijken oorspong en het Goddelijk gezag des Bijbels en noemt de belijdenis der kerk aangaande de Drieëenheid en den persoon en het werk van Christus in tegenspraak met den Bijbel. Deze belijdenis is ontstaan uit de vermenging van Joodsche theologie en Heidensche filosofie, die door hare wetenschappelijke behandeling van de godsdienstige ideeën en van de zedelijke beginselen den bodem voor het Christelijk geloof bereid hebben. Daardoor zijn vreemde elementen in de eigenlijk Christelijke gedachten ingeslopen, waaruit de trmitarische. Christologische en andere dogmata der kerk geboren zijn.

Om tot eene juiste kennis van het zuiver Christelijke geloof te komen moet men in den Bijbel het wezenlijke en vormelijke schiften en het gelijksoortige en ongelijksoortige goed uit eikander houden. Eene eigenlijke openbaring Gods kent hij niet. Wel spreekt hij nog van openbaring, maar die is niet meer dan verlichting; hij noemt haar eene inwendige openbaring in den mensch, die hij aldus omschrijft: > een onmiddellijk aangegrepen worden van eene geestelijke persoonlijkheid door den bovenwereldlijken, geestelijk-zedelijken almachts wil Gods." Dit laat natuurlijk aan duidelijkheid wel wat te wenschen over, maar zulke onbegrijpelijke beweringen zijn wij van modernen wel gewoon.

Deze openbaring strekt zich ook buiten den kring van profeten en apostelen uit, want ook builen Israël en het Christendom worden persoonlijkheden gevonden, «die als dragers van eene eigenlijke Godsopenbaring erkend moeten worden, gelijk sommige kerkvaders reeds Plato erkenden". Op dezen grond ontkent hij ook alle wezenlijk onderscheid tusschen de geschiedenis des heils en der kerk, want in elk tijdvak der kerkgeschiedenis komen persoonlijkheden voor, die met profeten en apostelen gelijkstaan.

Hij onderscheidt in de Schrift eene zedelijkgodsdienstige kern en eene uitwendige schors. Christus heeft geene planmatig ontwikkelde godsdienstige leerstellingen gegeven. Wel geven de apostelen leerstellingen, maar die vloeien bij Paulus voort uit de theologische formulieren der Joodsche Schriftgeleerden, en bij anderen uit de denkbeelden d^r Heidensche filosofie en theosofie.

Aan de leer der Schrift zijn wij alleen gebonden, wat de zedelijk-religieuse kern betreft, omdat daarin de meest volkomene uitdrukkking Ugt van wezenlijk geestelijk-zedebeginselen ; maar omdat die kern verscholen ligt in wat de schrijvers als persoonlijke Godservaring kenden, hebben zij die kern in hun vormen gegeven, en hebben de leervormen der Schrift als Christelijke geloofsleer geen bindend gezag. Niet de leer der Schrift, maar de subjectieve geloofservaring is de eenig bindende maatstaf.

De Director van het Seminarie der Broedergemeente huldigt dus een onbeperkt subjectivisme. Dit standpunt verdedigt hij met de opmerking, dat de Broedergemeente steeds al den nadruk gelegd heeft op het persoonlijk geloof in Christus en aan de theologische vraagstukken eene ondergeschikte plaats heeft toegekend, en daardoor aan den eigenlijken theologischen arbeid volkomen vrijheid van beweging gelaten heeft. De vrijheid, die Director Kölbing zich veroorlooft, is echter eene gansch andere dan die de Broedergemeente van den beginne gelaten heeft. De laatste hield zich wel niet met de bestudeering der theologische vraagstukken op, want zij wilde vooral zendingsgemeente zijn, en legde naar haar piëtistische richting te veel den nadruk op enkele punten van de leer der zaligheid met verwaarloozing van andere, maar zij erkende de H. Schrift als eenigen regel des geloofs en des levens, terwijl Kölbing zich eene vrijheid veroorlooft, die los van eiken objectieven band het eene geloofsstuk na het andere als een waardeloos theologisch leerstuk over boord werpt.

In Duitschland heeft ook buiten de Broedergemeente dit opstel nog al weerspraak gevonden. Sommigen bespreken het in verband met hetgeen de Hernhutters in het begin van deze eeuw, toen het Rationalisme schier onbeperkt heerschte, geweest zijn voor de geloovigen uit de staatskerk. Men herinnert er aan, dat toen velen voedsel voor hun hart onder hunne prediking vonden en niet weinigen zich bij de Broedergemeente aansloten. Omdat ook tegenwoordig velen in de Staatskerk, «het orakel der dronkene wetenschap" en de avontuurlijke kunst der critiek moede, naar eene gemeenschap zoeken waar zij zich aan de levende wateren van Gods Woord kunnen verkwikken, " kan de Broedergemeente thans «die stillen in den lande" niet tot vereenigingspunt dienen, omdat zij zelve aan den verwoestenden invloed van het modernisme wordt overgegeven. Zoo is het oordeel der - ^Evang. Luth. Kirchenzeitung; " die er tevens op wijst, dat zij eene omschreven behjdenis zonder schade missen kon, zoolang zij op den ouden grondslag staan bleef en aan de verzoening door het bloed van Christus en het Goddelijk gezag der Schrift vasthield, maar nu te eerder door'het modernisme van hare voorgangers zal worden verbasterd.

In het laatste ligt zeker veel waarheid, omdat eene wel omschreven belijdenis altijd kracht geeft tot verzet tegen het indringen van verkeerde stelsels. Eene belijdenis is voor eene kerk ook noodig, om weerstand te kunnen bieden aan opkomende dwalingen. Toch heeft eene kerk in hare belijdenis geen onfeilbaren waarborg, zoodat zij evengoed toezien moet, met als zonder eene belijdenis.

Dit bericht is metterdaad aangrijpend; en wel verre van den eersten steen op deze Hernhutters te werpen, stellen we veeleer de vraag, wat de overige broedergemeenten thans doen zullen.

Zal Prof. Kölbing, nadat hij zich aldus uitsprak, door haar gehandhaafd worden ?

Is dit metterdaad het geval, dan is het met de Broedergemeente uit, verzinkt ze in puur mystieke godsdienstigheid, en raakt ze van het Woord, en daarmee van den levenden Christus af.

We hopen dan ook zeer, vooral met het oog op de Moravische Zending te Suriname, dat er doortastende maatregelen zullen genomen worden.

Zóó raakt alle vastigheid los.

Onze broeder Scholten voegt aan zijn droef bericht nog deze opmerking toe:

De afval in de Broedergemeente zij eene waarschuwing en vingerwijzing voor iedere kerk, om trouw de waarheid te handhaven. Die afval is geen gevolg van het Seminarie, alsof kerken, die een Seminarie voor de opleidiiig van hare dienaren hebben eerder gevaar loopen van de waarheid af te wijken dan eene kerk, die voor die opleiding een Hoogeschool gebruikt. Gemis van wat vooral nu wetenschap genoemd wordt, kan tot dwalingen leiden, maar, zooals Director Kölbing onzes inziens opnieuw bewijst, de wetenschap bevordert die dwalingen vooral niet minder.

Vooral wordt dit gevaar groot, als men aan de kerk het recht ontzegt, om over de wetenschappelijke beoefening der theologie mee Ie spreken, en haar bevoegdheid toekent tot de handhaving van hare belijdenis. Ontneemt men haar het recht tot het eerste, dan zal het laatste haar moeilijk, ja onmogelijk worden.

Wat hier in de eerste plaats wordt opgemerkt is juist.

Noch in een Seminarie noch in eenige Universiteit ligt op zich zelf waarborg tegen het binnensluipen van ketterijen; en ook ligt het in den aard der zaak, dat alleen de kerken bekwaamheid en macht bezitten, om een ketterschen mensch, zoo kij onbekeerlijk blijft, buiten de gemeenschap te dringen.

Verder gaan we echter niet met broeder Scholten mede.

In Neufchatel is door hoogleeraren van een Theologische school heel de groep der vrije kerken letterlijk verwoest. In Frankrijk is uit de Theologische school der vrije kerken op gelijke wijs de dwaling in de kerken binnengedrongen. In de Vrije kerk van Schotland heeft de dwaling eveneens meer dan één leeraar aan de Theologische school aangetast. Men weet wat Spurgeon in zijn I? owngrade-hestn)diog tegen de resultaten van zijn eigen Seminarie getoornd heeft. Ook ten onzent Uep zoowel op het Doopsgezinde als op het Luthersche Seminarie de afval nog harder dan zelfs aan menige openbare Universiteit. Nu weer viel de Theologische school in Gnadenfeld.

Nu ligt dit op zich zelf noch aan het Seminaristisch noch aan het Universitair karakter dezer scholen.

Neen, het ligt aan iets anders.

Hieraan namelijk, dat de kerken veel vrijer zijn, om tegen de leeraren van een Universiteit, dan om tegen de leeraren van haar eigen Theologische school op te treden. . Dit is menschelijk.

Zijn eigen inrichting en de mannen zijner eigen inrichting heeft men te hef, en spaart men te gaarne, om anders dan in het uiterste geval tegen hen op te treden.

Ook onder ons vindt dit zielkundig verschijnsel opnieuw bevestiging.

Er zijn broederen onder ons, die ernstig bekommerd zijn over de wetenschappelijke praemissen en over de leervoorstelling, die door enkele leeraren onder ons worden voorgestaan; en ze achten zich, natuurlijk volkomen terecht, verplicht om tegen wat hun een gevaar voor de toekomst der kerken schijnt op te leveren, te protesteeren.

Nu vindt men zulke leeraren én aan de Theologische School én aan de Vrije Universiteit.

Dat wist men voorlang, en thans kan ten deze zelfs geen onwetendheid meer worden voorgewend.

En wat ziet men nu?

Hebben nu deze beangste broederen tot zich zelven gezegd: »Laat ons nu toch allereerst voor onze eigen Inrichting zorgen. Daar hangt voor onze kerken het meeste aan. Voor de Vrije Universiteit zullen we later zorgen"?

Zoo zou men gedacht hebben.

Maar zoo liep het niet.

Integendeel, ze lieten hun protesten zoo goed als uitsluitend tegen een der leeraren aan de Vrije Universiteit uitgaan.

Thans heeft de Kerkeraad van Bedum zelfs een breed gemotiveerd bezwaarschrift bij de Deputaten van de Vrije Universiteit ingediend, waarvan schrijver dezes afschrift ontving.

Maar voor Kampen zorgen ze niet.

Iets wat natuurlijk alleen te verklaren is uit het zielkundig verschijnsel waarop we doelden: Men komt er eerder toe om een Universiteit aan te vallen.

Zijn eigen Inrichting spaart men liefst.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 mei 1896

De Heraut | 4 Pagina's

Et tu Brute.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 mei 1896

De Heraut | 4 Pagina's