Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Doopen met buur”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Doopen met buur”.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik doop u wel met water tot bekeering; maar die na mij komt, is sterker dan ik, wiens schoenen ik niet waardig ben hem na te dragen; die zal u met den Heiligen Geest en met vuur doopen. (Math. 3:11).

De beeldspraak is zoo stout: Met vuur doopen.' En toch ze wordt nóg aangrijpender, als ge dat woord neemt, gelijk het leefde op Johannes' lippen.

Als wij sdoopen met water" en »doopen met vuur" tegenover elkander stellen, dan rijst voor ons eenerzijds het beeld van een doopeling, op wiens voorhoofd druppelen water worden gesprenkeld, anderzijds de voorstelling, dat sprankjes vuur op zijn hoofd nederzijgen.

Druppelen van het water, of vonkskeils van het vuur!

Maar op de lippen van Johannes hadden die woorden een geheel anderen, veel machtiger, veel treffender zin.

Johannes immers doopte niet in een kerk of synagoge, maar in de woestijn. Hij doopte niet uit een doopvont, maar met de hreedejordaan als waterbekken. En eindelijk, zijn doop ging niet op in besprenkeling, maar werd zinrijk voor aller oog voltrokken, doordien de doopeling tot met zijn hoofdschedel in den stroom onderdook, en dan weer uit dien waterstroom verrees.

Zoo en niet anders bedoelde Johannes, en verstonden zijn hoorders dat «doopen met water", dat ze voor hun oogen aldus zagen toegaan, en spreekt het dan niet vanzelf, dat ze derhalve aldus en niet anders ook moesten verstaan wat de Dooper er aan toevoegde omtrent het doopen met den Heiligen Geest en inet vuur?

De woorden zelf in den grondtekst wijzen dit ten overvloede uit; want er .staat hetzelfde: Ik doop u wel in water, maar die na mij komt zal u doopen in den Heiligen Geest en vuur.

Er staat niet in water en met vuur.

Neen, beide malen wordt hetzelfde woordeke in gebruikt. Een woordeke dat men nu uitnemend wel vertalen kan, door te spreken van sdoopen /wijwater" en van JdoopenOT^#vuur"; mits, en daar moet aan vastgehouden, mits ge dat sdoopen met vuur" dan maar niet anders voorstelt dan het > doopen met water" dat feitelijk aan de jordaari plaats greep.

Was het nu bij den waterdoop geen besprenkelen met druppelkens, dan moogt ge dus ook bij het »doopen met vuur" niet aan een besprenkelen met vonkskens denken.

En gelijk het sdoopen met water" was een geheel in het water in-en ondergedompeld worden, zoo moet ge dus ook dat »doopenmetden Heiligen Geest en met vuur" verstaan, als een geheel gedompeld worden in den gloed des Geestes.

De Heilige Geest toch en het vuur zijn hier geen twee, maar één en hetzelfde.

Het is de Heilige Geest zelf, die hier een vuur genoemd wordt, en dien vuurdoop des Geestes heeft alleen hij ondergaan, die met geheel zijn existentie en heel zijn wezen in dien met hemelvuur doortintelden gloed des Geestes, als in den dampkring, waarin zijn ziele adem haalt, leeft.

Waterdoop en Vuurdoop stsan ten deze evenals het water en het vuur in de Heilige Schrift tegen elkaar over.

Het water verbeeldt de kille koelheid die den onreinen glcèd dempt èri bluscht, tnaar het ? '««/' is de bezielende levensgloed, die het leven instort in den dood, bezielt wat ontzield was, en gloed en glans toovert op wat mat was en dor.

Als er na het Paradijs een onreine gloed van valsch hartstochtelijk leven op aaide is uitgebroken, zwellen ten slotte de wateren van den Zondvloed aan, en blusschen dat onheiUgvuur, om een reiner ontwikkeling van den gloed mogelijk te maken.

Maar als Jezus wederkomt, zal de aarde vergaan niet door water, maar door vuur (2 Petr. 3 : 7), om uit dien bajert der elementen te doen oprijzen den nieuwen hemel en de nieuwe aarde^ waarin gerechtigheid tvoont.

Het water bluscht^ het water rm/^f/, het water wascht af^ en verzinnebeeldt daarom de vergeving der vorige zonden; maar het vuur des Geestes doet de vonk in het nieuwe leven glinsteren, in tinteling van hoogen levensgloed.

Daarom is het bij Johannes een breken met het verleden^ maar eerst in Jezus de ontsluiting van een nieuwe toekomst.

Bij Johannes een: «Bekeer u, want het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen"; maar in Jezus komt dat Koninkrijk der hemelen, en hij draagt het in het hart zijner jongeren in, zoodat hij roemen kan: Het Koninkrijk Gods is binnenin ulieden.

Het water is koud, het vuur is warm.

Deswege is het water beeld van hei afsterven van den ouden mensch, maar het vuur zinnebeeld van koesterende levenswarmte, en daarom vanfde opstanding van den nieuwen.

Vuur, nu niet als de kolen vuurs uit uw winterhaard gedacht, maar als het zonnevuur, dat zijn gloed en glans, als de lente weerkeert, in heel de schepping uitstraalt, zoodat die gloed leven en dat die glans schittering en schoonheid wekt, en heel de natuur om ons heen als dompelt in hoogere weelde.

En zoo nu ook is het hier bedoeld.

Het^vuur^des Geestes dat de Zonne der gerechtigheid sinds den Pinksterdag naar en in zijn heilige Gemeente uitstraalt, is gloed des hoogeren, des heiligen levens, die uit den winterslaap der zonde tot den levensjubel van Gods kinderen roept, al wat dor en bevroren was, ontdooit en ten leven verwekt, bloemen aan de twijgen, vrucht aan de ranken der ziel uitdrijft, en wat doodsch en afzichtelijk was geworden, in hemelsche schoonheid doet blinken.

Toch zou als er niets meer in school, niet licht van vuur^ veeleer van gloed en glans gesproken zijn.

Dat op den voorgrond schuiven'van het"ï'7«^Ahoudt daarom nog een andere sprake in.

Het vuur is zegenend., als > de offerande met vuur gezouten wordt"; als het Woord des Pleeren gelijk een vuur in Jeremia's beenderen brandt, dat hij zich gewonnen moet geven; waar het vuur boven de hoofden der apostelen glinstert; of als de vuurkolom bij het nachtelijk donker Israël den weg mjst door de woestijn. En in dien zin heeft ook het »doopen met vuur" een zegenende beteekenis, als het hart dat koud was, brandende wordt.

Maar datzelfde vuur kan ook verteren.\

Heet niet onze God zelf een «verterend vuur"? Gaat niet een vuur ook voor^zijn aangezicht uit, om zijn wederpartijders te verteren ? Zal Hij niet komen met vlammend vuur wrake doende ? Is er niet een vuur aangestoken in zijnen toorn ? En spreekt de Heiland niet telkens van een onuitblusschelijk vuur dat eeuwiglijk smeulen zal in de buitenste duisternis ?

Die beide moet ge dus sa^mvoegen.

Het is het ééne en zelfde vuur des Geestes, dat verteert en verlicht, dat toornt en zegent, dat vernielt en ten leven bezielt, dat tot afgrijzen stelt en bekleedt met hemelsch lichtschoon.

Het is niet God de Vader die toornt en verteert, en de Zoon die liefheeft, en de Heilige Geest die wijdt en heüigt.

Alle werking Gods is één, en werkt onverandelijk naar twee kanten, in twee vormen, op twee wijzen, met tweeërlei uitkomst.

Zijn Woord troost of verontrust, het hooren van zijn stem verkwikt of verschrikt, wat van Hem uitgaat is ten val of ter opstanding, en zoo ook het vuur des Geestes verteert tot asch, of wekt ten leven.

Altoos die twee kanten.

De Christus ten val of ter opstanding.

En zoo ook de Doop des Heiligen Geestes, het uitgieten van een vuur, dat wat sterven zou ten leven verwarmt, of wat sterven moet, doet ondergaan in eeuwigen nacht.

Of ge gedoopt zijt met vuur, d. i. ingedompeld in het vuur des Geestes, raakt dus heel uw geestelijk bestaan.

Verkwijnt de plant uwer ziel nog op de dorre heide, is ze door de koude van den wind nog saamgestrompeld, zonder bloem of vrucht ? Of wel is de plante uwer ziel overgezet op het heilige erf, waar de koesterende warmte van den gloed des Geestes uitstraalt, en het al met hemelschen glans is overdropen'?

Weet ge, dat ge van den dorren akker des doods zijt overgegaan op het bloeiende veld des geestelijken levens? Dat ge zijt overgezet uit het rijk der duisternis, waar alle hooger leven bevroor en stierf, in het Koninkrijk van dien Zone Gods, die als de Zonne der gerechtigheid alle plant die zijn hemelsche Vader geplant heelt, in weelde der ziel doet opleven?

Eerst dan zijt ge gedoopt «< ? /, d. i. ingedompeld in het vuur, in den gloed, in den verwarmenden, bezielenden dampkring des Geestes, wiens werking u geheel doordringt, door alle poriën uwer ziel tot op de diepste vezel gaat en uit de schuilende kiem de kracht des Koninkrijks in u doet ontluiken.

Eigenlijk kunt ge dus slechts éénmaal met vuur gedoopt worden. AVant wie eenmaal in den gloed des levens is overgezet, die kan er niet meer uitgerukt worden, maar blijft er in eeuwiglijk.

Slechts in zooverre kunt ge ook daarom nog van een tweeden doop met liet vuur des Geestes spreken, als ge op het erf des Geestes de schaduw uwer zonde over den glans des Heeren kunt werpen, en na in die [schaduw bijna verwelkt te zijn, weer opnieuw de levenwekkende kracht des Geestes over u voelt komen.

Maar juist deswege werkt ook op u dat vuur des Geestes in tweeërlei manier.

Het bezielt u ten leven, het koestert u met geestelijke aanminnigheid, het overdruipt u met hoogeren glans, het doet de bloemen aan u uitbotten, en vruchten aan uw twijgen rijpen. Maar ook het verteert in u wat niet uit God is.

Dezelfde Heilige Geest, die troost^ is ook de Heilige Geest die toornt., en toornt in zoo heilige verbolgenheid, dat niets bestaan kan voor zijn gloed.

En daarom wel is het ddn eerst in u, zoo ge als nieuwgeboren kind van uw Gqd de koestering zijner glansen ervaart, maar ook, en zeer gestadig in de verborgenheid uwer ziel ontwaren moogt, dat het vuur des Geestes wegbrandt, wat onrein, verteert wat ontheilig, en tot assche ver­ nietigt wat als onkruid op den akker uwer ziel opschoot.

En hier nu scheidt zich de echte van devalsche mystiek des Geestes.

Wie den vuurdoop des Geestes verstaat, als wel bezielend ten leven en de verborgen ziel met innigheden koesterend, maar weigert met zijn onreinheden op het altaar verteerd te worden, zijn zonde leven laat, en een hof vol onkruid naast zijn geestelijk tuintje laat opschieten, gaat onder in valsche mystiek.

En de ware, de God verheerlijkende mystiek des Geestes tiert dan eerst in uw binnenste, als de Vuurdoop eiken morgen en eiken avond deze beide bij u vermag, dat dit hemelsche vuur én het onkruid in u wegbrandt, én wat Godin u yeplant heeft, doet ontluiken.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 mei 1896

De Heraut | 4 Pagina's

„Doopen met buur”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 mei 1896

De Heraut | 4 Pagina's