Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

“Een bestendig wezen”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

“Een bestendig wezen”.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hij legt weg voor de oprechten een bestendig wezen; Hij is een schild dengenen, die oprechtelijk wandelen, . Spr. 2 : 7.

Niets vergalt onder menschen zoo bitterlijk het genot van ons levensgeluk, als de onzekerheid, de ongestadigheid, de onbestendigheid, die van aUe wel en wee onafscheidelijk is.

Stellig ligt in dit wisselvallige en onbestendige óók een rijke bron van vertroosting.

Of is het niet zoo, dat voor wie in lijden zucht en door verdriet overmand werd, alle hope en daarmee alle veerkracht der ziel zou zijn afgesneden, indien hij vooruit wist, dat dit lijden bestendig, dit verdriet nooit meer af te wenden zou zijn? Niemand smale daarom op dit ongestadige van ons lot te onnadenkend. Er ligt ook in dat onbestendige en veranderlijke van onzen levenstoestand een teedere genade. Ze is een wortel waaruit alle hope ontspruit. 'En in ons menschelijk leven, waarin zonder overdrijving mag gezegd worden, dat de min gelukkigen in aantal zeer verre de gelukskinderen overtreffen, zou een bestendige, nooit wisselende toestand niet dan verzwaring van lijden zijn.

Ook al is het, dat uw ellende en uw verdriet u feitelijk navolgen tot aan uw graf, dan is het toch nog medicijn voor uw gefolterd hart geweest, dat ge op verandering hopen bleeft, ook al werd die hope nooit verwezenlijkt. En zoo spreekt er genade en barmhartigheid in, dat God de Heere dezen nevel van het ongestadige en onbestendige over ons menschelijk leven deed opkomen.

Zelfs op maatschappelijk terrein ziet ge dan ook het nadeel van het bestendige, als voor oogen, tegelijk met het voordeel dat in de ongestadigheid van levenslot ligt.

Bestendig toch is uit maatschappelijk oogpunt het lot van hen, die van een vast inkomen leven, zich hun rente of jaarwedde op vaste tijden zien uitbetaald, en die, als de arbeid ten einde loopt, zich een pensioen voor den ouden dag verzekerd zien.

Onbestendig en ongestadig daarentegen is de levenspositie van een iegelijk, die gelijk men het wel uitdrukt, leeft suit de winnende hand", waar dan natuurlijk de schade van sde verliezende hand" tegenover staat.

En vraagt ge nu in welken van deze beide kringen het pit en de kern van uw volk eertijds school en nog schuilt, in welken van die beide kringen het leven tot hooger spaianing komt en hooger veerkracht Ontwikkelt, en uit welken van die beide kringen de rijkste en de beste invloed op uw volk uitgaat, dan wijzen de feiten der historie het immers uit, hoe bestendigheid van lot de spankracht van het leven deed inkrimpen, en hoe omgekeerd juist dit ongestadige, onzekere en onbestendige tot betoon van hooger levenskracht geprikkeld heeft.

Dat we niet inde effen, gladde vlakte van den vasten grond, maar in het wiegelend vlak van den zeespiegel het beeld van ons leven terugvinden, mag ons dus nimmer tot sentimenteele klacht uitdrijven.

Er ligt in dit onbestendige en ongestadige iets angstigs, iets dat ons soms huivering door de ziel jaagt, maar er schuilt ook een genade in waar ge uw God voor danken zult.

De man op zee die de stormen gebraveerd heeft, won kloeker karakter dan hij, wiens voet schier nooit anders drukte dan parketvloer van de salon.

En evenwel, ook al ligt er in dit ongestadige van ons levenslot een zegen, toch smoort ge daarom die andere stem niet, die in ons aller hart, met niet uit te dooven heimwee, roept om een bestendig wezen.

Het is niet te loochenen, bestendigheid maakt traag en zorgeloos in voorspoed en zou ons bij tegenspoed in de armen der wanhoop drijven. En evenmin lijdt het tegenspraak, dat juist de onbestendigheid van ons lot ons in voorspoed bedachtzaam en dankbaar maakt, en in tegenspoed tot bidden prikkelt.

Maar ook al eeren we deswege als kinderen Gods hierin het rijk en Wijs bestel van onzen Vader die in de hemelen is, dit neemt niet weg, dat op haar beurt de bestendigheid voor ons toch ook weer een bekoring heeft, waaraan geen menschelijk hart' zich ontworste-'' len kan.

En nu moge die bestendigheidsdorst verkeerd werken, als hij in veler oog den rentenier doet schitteren als den meest benijdenswaardigen mensch op aarde, en op onze beurs den ondernemingsgeest der vaderen doet uitruilen voor nooit verzadigde speculatie en beleggingsmanie; of ook als hij in onze jongelingschap den valschen waan kweekt, alsof een postje van staatswege rijker toekomst bood dan het beproeven van zijn geluk te midden van de^, worsteling in het maatschappelijk leven; — toch zoudt ge den innerlijken trek van uw hart miskennen, als ge deswege allen dorst naar bestendigheid gingt afkeuren.

De sleutel tot dit raadsel der tegenstrijdigheid ligt hierin, dat voor den zondaar de onbestendigheid van levenslot onmisbaar is, maar dat bestendigheid van levenslot even stellig eisch is van uw menschelijke natuur, niet gelijk gij die verdorven hebt, maar gelijk God die schiep.

Ge zijt in uw schepping, o mensch, geschapen naar den heelde Gods, D. w. z. naar het beeld van Hem, die > van wankien onbewogen" gelijk Vondel zong, in den Jehova-naam zijn wezen uitsprak, en in het: ilk zal zijn, die Ik zijn zal" de nooit wisselende bestendigheid van zijn Goddelijk bestaan geopenbaard heeft.

Hij is die God, »bij Wien nooit verandering is noch schaduwe van omkeering." sik de Heere, zoo roept Hij bij Maleachi uit, word niei veranderd, daarom zijt gij, o kinderen Jacobs, niet verteerd". En de psalmist, in heerlijke verrukking door die bestendigheid en onveranderlijkheid zijns Gods aangegrepen, jubelt in Ps. 102 : »Gij hebt voor maals de aarde gegrond en de hemelen zijn het werk uwer handen; die zullen vergaan, 7Haar Gij zult staande blijven^ en zij alle zullen als een kleed veranderen. Gij zult ze veranderen als een gewaad en zij zullen veranderd zijn, maar Gij zijt dezelfde^ en uw jaren zullen niet geëindigd worden."

Dies looft dan ook de Schrift »het bestendige huis" dat God aan David had toegezegd. Ze prijst het als een zegen, zoo u »een bestendig zaad" is weggelegd. Ze roemt de Wijsheid, die aan haar liefhebbers doet > beërven dat bestendig is." En zoo nu ook zegt ze ons, dat aan de oprechten van hart een bestendig wezen wacht als hun eeuwige erfenis.

De uitdrukking zelve is zoo schoon als zinrijk: Hij geeft hun het bestendige wezen nu nog niet; maar Hij legt het voor hen weg.

Thans voegt en past dat bestendige wezen nog niet bij den stand, waarin ze op deze aarde leven. Maar toch is het reeds voor hen weggelegd. Eens ontvangen ze het gewisselijk.

Het is hun erfenisse bij hun God.

En zoo is de onderscheiding en tegenstelling immers duidelijk.

Als geschapen naar den Beelde Gods behoort de mensch een bestendig wezen te bezitten.

Nu hij door de zonde dat Beeld schond, kati dat bestendige wezen zijn deel niet zijn, en moet op heel zijn aanzijn het stempel van het onbestendige staan afgedrukt.

Maar ook, als God den verloren zondaar zoekt, hem uit zijn dood ten leven verwekt, en roept tot eeuwige heerlijkheid, dan ligt in die roeping tevens de belofte van een bestendig wezen, dat eens terugkeert, en, opdat hij niet vertwijfelen zou, zells de verzekering dat dit bestendige wezen reeds voor hem is tveggelegd.

En eens komt dat bestendige wezen dan ook. Want gaat eens het rijk der heerlijkheid in, en daalt het Jeruzalem dat nu boven is op de nieuwe, aarde neder, dan zal bestendigheid en geen veranderlijkheid weer de levenstrek van al Gods kinderen zijn geworden, en evenals vóór de zonde een bestendig wezen hun aller deel van eeuwigheid tot eeuwigheid zijn.

Onze belijdenis van de Ï volharding der heiligen, " drukt wel niet geheel hetzelfde uit, maar is toch een belijdenis die er meê samenhangt; en alle kerken die weigerden deze heerlijke belijdenis uit te spreken, toonden reeds daardoor noch verstaan noch begrepen te hebben, wat in die zalige belofte van het bestendige wezen

En zoo liggen dan die beide voor Gods kind op aarde dooreengestrengeld en dooreengevlochten. Hij weet dat eenerzijds onbestendigheid en ongestadigheid van levenslot hierop aarde ten einde toe zijn deel moet blijven. Dat heeft hij zelf door zijn zonde over zich gehaald. En gelijk in elke straf die om der zonde wil ons overkwam, proeft Gods kind ook in deze onbestendigheid van levenslot de invloeiende genade van zijn God.

Ja, ze is hem geen straf meer. Hij zou ze niet willen missen. De hand die hem hierin kastijdt, is tevens een hand die hem zegent.

Maar even beslist, en in het minst hiermee niet in strijd, grijpt hij het woord zijns Gods aan, dat hem een bestendig wezen is weggelegd.

Niet een bestendig wezen, dat er nog voor hem komen moet, maar dat er reeds is, dat in Gods hand rust, en waarin hij roerat dat het > met Christus voor hem verborgen is in God".

Dat bestendige wezen is alzoo het rustpunt voor zijn blik in de eeuwige toekomst, maar toch ook een realiteit, een wezenlijkheid, waarvan nu reeds de zegenende kracht naar hem uitstraalt.

Voor het voetlicht gezien schijnt ook in zijn leven, en in zijn bestaan, zoo innerlijk als uitwendig, nog £Üles te wisselen en te verschuiven, is het één op-en neergaan van de wiegelende golven, een deining die niet tot ruste kan komen.

Maar door het geloof bekent en weet en ervaart hij, dat achter al dat eindeloos wisselende toch het bestendige wezen schuilt. Schuilt inde bestendige en welbewuste verlossende genade van zijn God. SchuUt in de vaste hand, waarmee zijn Vader in de hemelen hem leidt. Schuilt in het onvergankelijk > zaad Gods" dat wondere genade in zijn ziel gestrooid heeft.

En in dat bestendige wezen, dat nu reeds voaruit in hem werkt, bezit hij zijn «Christelijk karakter"^ wat heel iets anders is dan wat de wereld karakter noemt.

Want wel ligt in elk karakter, dien naam waard, zekere bestendigheid, een zich gelijk blijven, een altoos weer opwerken uit denzelfden levenswortel.

Maar het ^Christelijk karakter" is veel meer. In het s Christelijk karakter" spreekt de bestendige, de gestadige, de nooit aflatende werking des Heiligen Geestes.

Dat die Heilige Geest niet maar in ons woont, maar eeuwig bij ons zal blijven, dat is het bestendige wezen., dat reeds hier op aarde Gods kind verrijkt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 juni 1896

De Heraut | 4 Pagina's

“Een bestendig wezen”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 juni 1896

De Heraut | 4 Pagina's