Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„De rook des reukwerlis”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„De rook des reukwerlis”.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

En de rook des reukwerks met de gebeden . der heiligen, ging op van de hand des engels voor Geil. Openb. 8:4.

Ook hier te lande komt in Christelijke.kringen nu en dan zeker ^pronken" met het gebed voor. Dat het soms verder dan spronken" gaat, en in sgeestelijks zelfverheffing op zijn bidden" overslaat, betwisten we daarom niet; zelfs weten we dat er Christenen zijn, die in gesprekken en geschriften elkaar met hun gebedsleven bestrijden; maar op dit ergste doelt deze meditatie niet.

Het is alleen het pronken met het gebed dat ze in den wortel wil aantasten. Nu kan men met zijn gebed pronken voor anderen, en ook pronken voor zichzelf; maar beide malen schuilt in dit pronken met zijn bidden hetzelfde geestelijk kwaad. ^

Het gebed is wel eens de ademtocht der ziel genoetad, en ook bij dezen ^ademtocht geldt de regbl, dat ge .rsoch zelf noch die bij u is, op dien adeyitocht'veel letten moet.

Wie gezond vaii Tjorst is, haalt rustig en geregeld adem, zonder aan zijn ademhaling te denken, of anderer oor door het geluid van zijn ademtocht te storen. En ging iemand in zijn ademhaling zulk een vermaak scheppen, dat hij opzettelijk, ook voor anderer oor, zijn adem hoorbaar uit en in deed gaan, zoo zou een ieder om zulk pronken met den ademtocht lachen.

En datzelfde nu geldt bij manier van spreken ook van het gebed, of wil men van den ademtocht die niet Uit onze longen, maar uit onze ziel komt.

Wie God vreest, en wezenlijk vroom is, die bidt vanzelf. Hij kan niet anders. Hij bidt omdat zijn ziel er hem toe aandrijft. Niet om te bidden, maar omdat zijn ziel zonder gebed niet leeft.

Maar gaat men nu aan zulk bidden waarde hechten, gaat men zichzelven vromer vinden naar gelang men meer bidt. en vooral vromer dan een ander die minder bidt^ dan heeft Satan zijn strik om dit gebed geslagen, komt de nei ging op, om opzettelijk te gaan bidden opdat we in eigen of anderer oog vroom schijnen, en zijn we aan het ellendige pronken met onze gebeden toe.

En daartegen helpt nu maar één tegengif, "en dat tegengif is, dat ge leert inzien, hoe uwe gebeden, wel verre van schoon of kostelijk in Gods oog te zijn, integendeel u veeleer ontsieren door hun verwerpelijkheid.

En dat nu is aan Johannes op Pathmos getoond, toen hij het altaar zag, waarheen alle gebeden der heiligen van deze aarde opstegen, en toen van die gebeden zoo hinderlijke (men "vergeve ons het woord) stank opging, dat God er reukwerk op liet strooien, en die gebeden eerst verhooren kon, toen ze in de wolke van dat reukwerk gehuld, doordrongen tot zijn troon.

Die tegenstelling van sstank" en sreukwerk" is hier niets te sterk.

Wat anders toch was de beteekenis van het j reukwerk" in den dienst van Tabernakel en Tempel, dan om aan te duiden, dat wat de mensch ook offerde, dit op zich zelf Gode nooit • een lieflijke reuke kon zijn, en dat er altoos hemelsch reukwerk bij moest, zou God de onaangenaamheid van die walging kunnen verdragen.

Die bijvoeging van reukwerk toch had niet alleen plaats als de stank van verbrand vet van het altaar opging, maar ook waar geen vet of vleesch verbrand werd. _ Zelfs, zie het maar in Lev. i6:12, in het Heilige der heiligen.

Bij datgene wat vanzelf een rijken lieflijken geur van zich geeft, doet niemand reukwerk. Of wie zal een rozenbed met geuren gaan overdruipen? Heeft men daarentegen te doen met een kapsel, een kleed, een sieraad, een zaal of ook een menschenkind, die op zichzelf op onaangename wijze uw reukorganen aandoen, dan, en dan alleen, sprengt of brandt men reukwerk, dan doet wierook en kalmus zijn dienst, en dan strekt al zulk geurig reukwerk, om een lucht ot reuk die onaangenaam aandeed, welriekend en lieflijk van geur te maken.

Staat er dus, dat op het altaar van de gebeden der heiligen op last van den Heere onzen God reukwerk moest worden bijgestrooid, dan volgt hieruit, dat die gebeden, zonder dat reukwerk, het tegendeel van welriekend waren, dat ze eer walging en weerzin wekten, en dat ze eerst door de bij menging van het Goddelijk reukwerk welriekend werden voor den Heilige.

Doch hiermee ligt dan ook al de gebedspronkzucht omver.

Die geestelijke oppronking van zichzelven kan stand houden, zoolang als ge uw gebed voor iets schoons, voor iets kostelijks aanziet, dat u siert. Maar ze oordeelt zich zelve en is onbestaanbaar, zoodra ge inziet, dat uw gebed, zooals het , uit u opkomt. God eer stuit en afstoot, en veeleer walging bij Hem wekt, dan dat het welriekend van geur zou zijn in zijn neusgaten.

Wie denkt: »Mijn gebed is o, zoo schoon!' die verheft er zich op en spreekt graag over zijn bidden. Maar wie weet, hoe van alle kant besmet en bezoeddd zijn bidden is, die zwijgt, en schaamt zich voor zijn God.

Wat nu niet zeggen wil, dat innig vertrouwde broeders niet ook wel onder elkaar over hun bidden zouden mogen spreken. Dat kan men ia heilige gemeenzaamheid niet altoos laten. Maar er is mee bedoeld, dat wie van zijn eigen gebed zeer klein denkt, en er al het gebrekkige van gevoelt, ook over zijn bidden »de beschaamdheid des aangezichts" zal kennen; terwijl omgekeerd de man die zijn eigen bidden, o, zoo fraai en heilig vindt, geneigd zal zijn, er zich op te verheffen, bij zijn eigen ziele eerst, en straks ook bij anderen. p

Zoo is dan de tegenstelling vlijmend scherp, en heeft een iegelijk zichzelven op dit punt zonder sparen te onderzoeken.

Hoe staat ge nu in dit opzicht ? Bekent ge wel, dat ge in allerlei plicht te kort schiet, en een zondaar voor God zijt, maar dat ge dit toch hebt, dat ge bidden raoogt en kunt, en dat die oogenblikken van gebed uw heilige oogenblikken zijn, een o, zoo heilige oase te midden van de woestijn van uw zieleleven, dan blijkt hieruit, dat ge met uw bidden nog te veel op hebt, en het klatergoud ook van uw bidden nog niet van het fijne goud van Ophir hebt leeren onderscheiden.

Is het daarentïgen, dat uw eigen bidden u hindert, dat het u bijna nooit bevredigt, u o, zoo nietig, onbeduidend en onoprecht voor uw God toeschijnt, zoodat ge, na gebeden te hebben, nog even ten tweeden male zoudt willen neerknielen, om vergeving voor de zonde van uw bidden te vragen, dan ja, is er geestelijke onderscheiding ook in uw gebedsleven ingekomen en brengt de Heilige Geest u verder.

Maar ga op die lijn van onderscheiding dan ook onverbiddelijk door.

Immers het baat niets, of ge al zegt: Nu ja, onze beste werken zijn bezoedeld voor God, en zuiver in zijn oog kunnen zelfs onze gebeden nooit zijn; maar vergeleken bij mijn overig leven, is mijn gebedsleven toch nog het beste wat ik heb en vergelijkenderwijs rein en heilig.

Op dat standpunt toch komt de oude zelfingenomenheid met uw eigen bidden ongemerkt toch weer boven, is er van smarte over uw armelijk bidden geen sprake, en ligt het oude pronken met uw bidden weer vlak voor de deur van uw hart.

Neen, uw overtuiging dat uw bidden voor God niet bestaan kan^ en niet maar niet welriekend, maar-walgingwekkend voor zijn Goddelijk besef is, moet zoo diep in u dringen, dat ge de oogenblikken kent, dat ge haast niet meer durft bidden, en nauwlijks uw oogen naar den hemel durft opslaan, uit vreeze van weer door uw onrein gebed den heiligen dampkring om Gods troon te besmetten en te bezoedelen.

Alle zelfvertrouwen in uw eigen gebeden eige bidden moet met wortel en tak uit u uitgesneden.

Ge moet zoover komen, dat ge n'et maat erkent, maar dat ge feitelijk gevoelt., hoe ge zelf met uw bidden uw schuld al zwaarder maakt. ••'/

Al dat roepen: »o, Als ik maar bid, zal ik, wel gered worden", moet er ook bij u uit, en het oogenblik moet komen, dat ge letterlijk in de gebeds-wanhoop vervalt, en, de handen ten hemel wringend, uzelven en, uw God afvraagt, wat ge toch met uw ellendig, zondig hart voor nu en eeuwig zult aanvangen, nu zelfs het beste wat ge dan nog in uw bidden hadt, derwijze ontheiligd wordt door de zonde in uw hart.

En door die gebedswanhoop heen ontsluit zich dan voor u het recht verstand va.n_dat reukwerk, dat God op zijn altaar bij de gebeden der heiligen laat mengen.

Er is een altaar der gebeden voor zijn troon. Een altaar niet voor alle gebeden, maar ieen altaar voor de gebeden van zijn heiligen. Hij duldt het, dat die bezoedelde gebeden zijner heiligen voor zijn troon opklimmen Maar wetende, hoe besmet en vol walging ze zijn, voegt de Heere er in zgn genade nu zelf het hemelsche reukxverk aan toe, ontsteekt in dat^reukwerk de welriekende geuren, laat die geuren in de gebeden der heiligen doordringen en zóó dooreengemend, komen de gebeden der heiligen^dan als een lieflijke reuke voor zijn aangezicht.

Nu is dat reukwerk voor wie ingenomen is met zijn gebed en met zijn bidden pronkt, natuurlijk gansch overtollig. Waartoe zou bij zijn kostelijk en heilig gebed dat hemelsche reukwerk nog gevoegd worden ?

Zulk een pronker met zijn bidden, moge over zulk reukwerk nog zoo devoot spreken, in zijn ziel houdt hij zijn gebed zelf voor heilig reukwerk, en heeft dus dat bijvoegsel van Goddelijke genade niet noodig.

Maar wel is dit reukwerk van hemelsche genade onmisbaar voor den in zichzelven beschaamden bidder, 'die óprèchtelijk gevoelt, dat zulk onheilig bidden, als hij doet, er toch waarlijk bij God niet door kan.

Want wie zóó klein is gemaakt óók in zijn bidden, en ook als bidder het pad der nederigen kent, weet, als dat reukwerk der genade uitblijft, met zijn bidden geen uitweg.

Hij zou niet meer durven bidden, om zijn ziel niet te bezondigen, en toch weer moeten bidden om niet in zonde en ongeloof te vervallen, en tusschen dat moeten bidden, en toch niet recht kunnen, en daarom niet durven bidden, zou zijn verslagen ziel her-en'derwaarts worden geslingerd, zonder dat er ooit ruste kwam voor zijn hart.

Vandaar dat de beschaamde bidder zoo opspringt van vreugde in zijn ziel, als hij van dat hemelsche reukwerk, waardoor Christus zijn bezoedelde gebeden ontsmet, in het Goddelijk getuigenis lezen mag.

Want voor hem ligt in dat reukiverk al de uitkomst, dié hem bekwaamt om met zijn gebed tot den Heilige door te dringen.

Alleen door dit reukwerk Christi kan zijn gebed gehoord, alleen door dat reukwerk van zijn Heiland kan het verhoord-^oré^n; en daarom is bidden, zonder dat op dit reukwerk zijn hope staat, voor hem almeer ondenkbaar.

Dat »reukwerk" zoekt hij als hij bidt sz« fezus' naam" of als hij verhooring afsmeekt •»om. Jezus* wille".

Van oudsher een devoot, een vroom toevoegsel in het besluit onzer gebeden, dat nu voor velen wel een klank zonder zin, en overtollig slotwoord is geworden, maar een toevoegsel waar de beschaamde bidder niet buiten kan.

Want in dit nom Jezus* wille" ligt zijn ootmoedige betuiging, dat zijn gebed zonder dat reukwerk voor God niet kon opklimmen, maar dat het zijn Hoogepriester in de hemelen is, die ook zijn gebeden door den lieflijken geur van zijn hemelsch reukwerk welriekend kan en wil maken bij God.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 juni 1896

De Heraut | 4 Pagina's

„De rook des reukwerlis”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 juni 1896

De Heraut | 4 Pagina's