Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Resumtie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Resumtie.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het slot van het Rapport der Commissie •van enquête geeft in resumtie het oordeel, waartoe deze Commissie bij haar onderzoek gekomen is.

Overmits deze resumtie 'aan onze lezers belangstelling zal inboezemen, meenen we hun een dienst te doen, met deze resumtie hier over te drukken. Ze luidt als volgt:

Resumeerende, is de Commissie van oordeel, dat eene vaste en zekere conclusie ten aanzien van het onderwijs van Prof. Lohman alleen te trekken is uit de twee laatste punten n.l. zijne uitlegging van art. 2 der Statuten en zijne opvatting van de rechtswetenschap. Uit het onderzoek is het toch der Commissie gebleken, dat Prof. Lohman onder de Gereformeerde beginselen in art. 2 niets anders verstaat dan Gods Woord of hoogstens Gods Woord naar de opvatting van de kerkelijke Belijdenisschriften, maar aan het Calvinisme wel eenige geschiedkundige maar geen dogmatische beteekenis toekent, en het daarom als grondslag van het onderwijs verwerpt. Voorts is zijne opvatting van de rechtswetenschap deze, dat de jurist eerst positief en op dezelfde manier als de ongeloovigen het bestaande menschelijke recht als een zeer omvangrijk en gecompliceerd samenstel van verschijnselen heeft te bestudeeren, om het eerst daarna te toetsen aan de ordinantiën Gods, die gekend worden uit de natuur der dingen en uit de Schrittuur, die zeer algemeen zijn van aard en liefst niet moeten worden gesystematiseerd.

Alle andere bezwaren, die door de voorstellers der enquête tegen Prof. Lohman zijn ingebracht en boven besproken zijn, kunnen tot dit door Prof. Lohman ingenomen standpunt worden herleid. Zijne verdediging van het collegebezoek aan de ongeloovige universiteiten; zijn oordeel over het onschadelijk en neutraal karakter van het onderwijs in de examenvakken aan die universiteiten; zijne erkenning van de positieve methode, welke in deze wetenschappen moet toegepast worden; zijne afkeuring van den Calvinistischen naam in de wetenschap en de politiek; zijn voorkeur voor den naam Gereformeerd op kerkelijk, voor dien van anti-revolutionair op politiek terrein ; zijne cririek over Calvijn en het Calvinistische volk; zijne onbeslistheid in zake het beginsel der doodstraf hangen min of meer met zijne opvatting van de Gereformeerde be­ ginselen en van de rechtswetenschap saam en krijgen daardoor beteekenis.

Daarom kan het ook de bedoeling van de voorstellers der enquête niet zijn, en evenmin de taak der Commissie, om op ieder der genoemde punten eene bijzondere conclusie te nemen ten aanzien van het onderwijs van Prof. Lohman. Zelfs is verschil mogelijk, of elk van deze punten op zich zelf tot zoodanige conclusie recht geven zou. Veeleer is er alleen eene beslissing noodig te dezen opzichte of het onderwijs van Prof. Lohman principled aan den eisch van art. 2 voldoet.

En dan verdient het de aandacht, dat niet de voorstellers der enquête noch] ook| de Commissie in de eerste plaats, maar Prof. Lohman zelf het uitspreekt, dat hij in zijne uitlegging van art. 2 en in zijne-opvatting van de rechtswetenschap niet aan den eisch van art. 2 voldoet noch voldoen kan, indien n.l. de boven gegeven uitlegging van de Gereformeerde beginselen de juiste is. Immers Prof. Lohman zegt: > Intus-»schen acht ik het voor de toekomst zelve van »onze Hoogeschool zeer wenschelijk, dat duideslijk en onomwonden worde uitgesproken, of shet door mij verdedigd standpunt ten aanzien »van de beteekenis van art. 2 al dan niet wordt »aanvaard als het juiste. Indien de vereeniging > dat niet het juiste oordeelt, dan behoort de ^vergadering reeds deswegens alleen een afkeu-»rend oordeel over mij uit te spreken; al oorsdeelde zij overigens alle ingebrachte grieven »ongegrond" (bl. 70, 71).

Hij verklaart: »Voor mij als jurist staat vast jdat men langs dezen weg" (n.l. dien welke in de publicatie van den Senaat wordt aangegeven) »niet een voor juristen en staatslieden bruikbaar ïgebouw zal optrekken, maar dat langs dezen »weg veeleer het pad der wetenschap, althans svoor den jurist, moeilijk en onbegaanbaar zal sblijken, " bl. 59 van de brochure. Verg. boven bl. 34-

Hij oordeelt, dat de historischeTtechnische opvatting van de Gereformeerde beginselen, gelijk die ontwikkeld wordt in de stellingen van den Senaat en ook in bovenstaand rapport wordt voorgestaan, getuigt van wantrouwen in de Schrift, de vrijheid van onderwijs en wetenschap vernietigt, de wetenschap onmogelijk maakt, aan Calvijn en het Calvinistische volk een onbehoorlijk gezag toekent, tot volksvergoding en volkssouvereiniteit leidt, het volk maakt; tot keurmeester van het onderwijs, en de orde omkeert welke God heeft gesteld (bl. 59-^61 der brochure). Indien nu art. 2 naar de overtuiging der Commissie geen andere interpretatie dan de in het Rapport aangenomen toelaat, zijn het noch de voorstellers der enquête noch de Commissie, maar is het Prof. Lohman zelf, die zijnerzijds een principieel verschil tusschen art. 2 naar deze uitlegging en zijn onderwijs constateert. Hoe gaarne de Commissie nu een andere conclusie had willen trekken, zij is door haar onderzoek tot geene andere conclusie kunnen^komen dan die, welke door Prof. Lohman zelf van te voren reeds aangewezen was. Want wel zijn de beschuldigingen ernstig, die door Prof. Lohman tegen de bedoelde uitlegging van de Gereformeerde beginselen in art. 2 worden ingebracht, maar zoolang art. 2 luidt gelijk het luidt, is er, naar het oordeel der Commissie, geen andere interpretatie mogelijk. Zelfs al waren de beschuldigingen juist (des neen), dan zou toch ter wille der bezwaren aan den tekst en aan de exegese van art. 2 geen geweld mogen worden aangedaan. De commissie heeft niet met het jus constituendum ') maar met het jus constitutum 2) te doen. En art. 2 laat geen andere verklaring toe dan dat onder de Gereformeerde beginselen die uitgangspunten van ons wetenschappelijk denken worden verstaan, welke in de Calvinistische reformatie uit Gods Woord afgeleid en met meer of minder heldere bewustheid op alle terrein van het leven toegepast zijn. Gelijk art. 2 de theologie bindt aan "Gods Woord naar de opvatting der Gereformeerde belijdenisschriften, zoo legt het den grondslag voor alle onderwijs in datzelfde Woord Gods, zooals het zijne interpretatie vond in het historisch leven der Gereformeerde Christenheid. Daarom is er in dat art. niet van Gods AVoord, maar van de Gereformeerde beginselen sprake. Daarom hebben velen zich teruggetrokken, die eerst mede ijverden voor de slichting eener Christelijke universiteit. Daarom is de Vrije Universiteit geene algemeen Christelijke, maar eene Gereformeerde school.

Dankbaar erkent de Commissie, dat Prof.' Lohman sedert zijne benoeming tot Hoogleeraar kerkelijk en confessioneel naderbij is gekomen. Maar de verwachting, dat hij ook op het gebied van de wetenschap en het onderwijs hoe langer hoe meer inleven zou in de Gereformeerde beginselen, heeft zich niet bevestigd. Wel gaf de verklaring van 22 Maart 1895 daar goede hope op. En nog zou de Commissie niets liever zien dan dat Prof. Lohman tot het standpunt, in die verklaring ingenomen, terugkeerde en op den daar ingeslagen weg wilde voortgaan. Het ware der Commissie aangenaam geweest, wanneer het haar had kunnen gelukken, om gelijk art. 11 van het Huishoudelijk Reglement, zöo het bereikbaar is, wil, aan de voorstellers der enquête door minnelijke schikking ivoldoening te geven. De uitkomsten van haar onderzoek-leverden echter tot haar leedwezen geen gegevens daarvoor op. Wegens de mogelijkheid van misverstand heeft zij door haar schrijven van 13 Januari 1896 aari Prof. Lohman nog eene poging gedaan om zoodanige gegevens' te verkrijgen. Echter te vergeefs. Het antwoord van 4 Februari 1896 heeft, gelijk boven is uiteengezet, integendeel de principiëele tegenstelling nog verscherpt.

De Commissie kan daarom op dit oogenblik niets anders dan uitspreken, dat Prof. Lohman zijn standpunt, dat hij ten opzichte van art. 2 in zijn onderwijs inneemt, veeleer in antithetischen zin heeft uitgewerkt en gehandhaafd. Hoe smartelijk het zij, dit te constateeren, het kan toch uitgesproken worden zonder boozen harstocht. Het is een principieel, geen persoonlijk verschil; een verschil in de uitlegging en toepassing van art. 2 der Statuten, dat de volle waardeering van Prof. I^ohmans persoon en arbeid geheel onaangetast laat.

Maar daarom blijft het toch een verschil, dat art. 2 der Statuten en daarmede den grondslag der Vrije Universiteit betreft. En voor de ongeschonden handhaving van de beginselen waarop de Stichting rust, hebben alle leden der Vereeniging te waken. Alle persoonlijke consideratie moet ten slotte wijken voor het belang der Universiteit, voor het Gereformeerd karakter der School, voor de waarheid, welker handhaving in deze stichting aan de Gereformeerden in den lande toebetrouwd is.

Dit alles overwegende ziet de Commissie zich genoodzaakt, om als slotsom van haar onderzoek aan de Algemeene Vergadering de volgende motie voor te stellen :

De Algemeene Vergadering, gehoord het Rapport der Commissie, spreekt uit, dat op het standpunt van Prof. Jhr, Mr, A, F, de Savornin Lohman de Gereformeerde beginselen naar den eisch van art, 2 der Statuten als grondslag van zijn onderwijs niet tot hun recht komen, verklaard, dat de ingevolge besluit der Jaarvergadering van 27 Juni r895 benoemde Commi-, sie hare taak heeft ten einde gebracht en besluit afschrift dezer motie te doen toekomen aan de Colleges van Directeuren en Curatoren,

Van verschil van meening in den boezem der Commissie blijkt uit het Rapport niet. En overmits, in. zoo gewichtige zaak, bijaldien er een minderheid ware geweest, deze ongetwijfeld van haar gevoelen zou hebben doen blijken, zoo mag hieruit afgeleid, dat de Commissie in haar oordeel, details nu daargelaten, ten slotte eenparig was.

') Het recht zooals het moest zijn,

-) Het recht zooals het is>

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 juni 1896

De Heraut | 4 Pagina's

Resumtie.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 juni 1896

De Heraut | 4 Pagina's