Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

XIII.

WAT DE RAAD BESLOOT.

De raadsleden hadden het gesprek der twee mannen met gespannen aandacht en groote deelneming gevolgd. Velen hunner hadden de overtuiging verkregen, dat de vreemdeling werkelijk keizer Frederik zijn moest. De burgemeester liet thans zijn klokje hooren, en stoorde het gesprek, zeggende: »Het is genoeg Geissler. Wij hebben allen uw getuigenis vernomen, en gelooven, dat gij inderdaad de overtuiging bezit, dat deze vreemdeling de overleden keizer Frederik is. Of wilt gij, geachte raadsheeren, dat wij Geissler nog verder zullen hooren ? "

«Neen, " riepen allen eenstemmig.

Welnu, Geissler, " aldus wendde zich de burgemeester weder tot dezen, »gij hebt den wil van den raad vernomen. Ga nu in vrede naar huis, en ook gij, Egbert, kunt vertrekken."

Beiden verwijderden zich, nadat ze den grijsaard weder de hand gekust hadden. Daarop richtte de burgemeester het woord tot de raadsleden en zeide: sWat onzen gast betreft, acht ik het best, dat ook hij zich verwijdere, opdat wij ongestoord kunnen beraadslagen."

Deze meening des burgemeesters werd door Herman van de Korenpoort ondersteund, en vervolgens door den ganschen Raad goedgekeurd.

»Dan verzoek ik u, vreemdeling, " zoo sprak de Burgemeester tot den grijsaard, »dat ook gij ons thans verlaat. Ons besluit zal u later bekend gemaakt worden."

«Vaart wel, edele heeren, dat God uw beraadslaging leide." Met deze woorden stond de grijsaard van zijn zetel op, maakte een lichte buiging voor de Raadsheeren, en schreed vervolgens de deur uit.

Toen hij beneden voor het Raadhuis verscheen, werd hij door de menigte, die geduldig gewacht had, veel watmer begroet, dan toen hij er binnentrad. Velen riepen onophoudelijk: «Heil, keizer Frederik!" Menigeen trachtte zijn hand te vatten en met kussen te bedekken, en het gedrang werd zoo groot, dat de vreemdeling er met zijn begeleiders nauwelijks doorheen kon.

In de Raadszaal werd intusschen een zeer levendige bespreking gehouden. De Burgemeester gaf opnieuw als zijn overtuiging te kennen, dat de vreemdeling een bedrieger was. Het grootste deel der vergadering vereenigde zich met dit gevoelen, doch er waren ook nog andere gewichtige personen, die een afwijkende meening omtrent den vreemdeling te kennen gaven. Hoe, zoo vroegen zij, kon de vreemdeling Egbert en Geissler kennen en van op zich iself staande gebeurtenissen uit hun verleden op de hoogte zijn ? Dat ze vooraf met elkander in overleg getreden waren, was onmogelijk. Zou het dan bepaald onmogelijk zijn, dat een mensch dertig jaren lang in het verborgene leeft en daarna weder te voorschijn komt ? Is het ook niet vroeger voorgekomen, dat ridders, die naar het Heilige land getrokken waren, door de ongeloovigen daar gedurende langen tijd in harde gevangenschap werden gehouden, totdat ze eindelijk door gelukkige omstandigheden hun vrijheid herwonnen ? En zijn de avonturen, die de vreemdeling ons verhaald heeft, dan zoo geheel ongelooflijk ? Moge het ook als een sprookje klinken, wat hij ons van de wilde dieren in den tuin zijns meesters en van de edelgesteenten vertelde, dat neemt niet weg, dat het verhaal waar kan zijn. Geschieden er niet vele wonderen en is het Oosten niet juist het land der wonderen? Zoo redeneerden sommigen.

Kortom, 't ontbrak niet aan raadsleden, die de partij van den gewaanden keizer kozen. De burgemeester echter wees ernstig op de ernstige gevolgen, als men te Keulen den man als keizer erkende. Hoe gevaarlijk hij was, had de beweging op straat vroeger getoond, toen de vreemdeling door de straten ging. Want al zei hij ook, dat het hem niet om den troon te doen was, wie kon daarvoor instaan ? Konden de omstandigheden hem zelf niet te sterk worden ? Koning Rudolf echter zou zich zoo maar niet van den troon laten dringen, maar evenals tegen Ottokar van Bohème zijn recht met het zwaard verdedigen. Er moest dus een bloedige oorlog ontstaan; en wie kon dat verantwoorden ?

Deze taal des burgemeesters gaf bij de meesten den doorslag. Eindelijk werd vastgesteld, dat men den onbekende niet voor keizer Frederik kon houden. Maar wat moest nu met hem geschieden? De burgemeester stelde toen voor den vreemdeling ongekrenkt te laten aan lijf en leven, have en goed, maar hem onverwijld uit de stad te leiden, eer hij een grooter aanhang won. Geweld zou alleen dan worden gebruikt als hij niet goedschiks wilde wijken.

Deze uiterst verdraagzame raad van het hoofd der stad — waardoor wellicht een burgeroorlog is voorkomen — vond instemming, ook bij hen die den vreemdeling niet ongenegen waren. Immers, zoo dachten zij, is zijn zaak goed, dan kunnen we hem later nog altijd van dienst zijn en kan hij het elders bewijzen. De burgemeester zou het raadsbesluit uitvoeren en toog onmiddellijk aan 't werk. Hij liet den stadsschrijver een stuk opstellen, dat daarna door Overstolz onderteekend en gezegeld werd. Het luidde aldus:

»Wij, Burgemeester en Raad der stad Keulen, besluiten bij dezen en doen een iegelijk kond en te weten, dat de vreemdeling welke in onze stad is gekomen, en zich voor den overleden keizer Frederik uitgegeven heeft, niet als zoodanig is te erkennen, maar veeleer als een bedrieger en verleider. Wij bevelen hem bij dezen binnen vierentwintig uur onze stad te verlaten. Zoo niet, dan zal geweld tegen hem gebruikt worden.

Gegeven te Keulen, op den dag St. Jacobi.

De Burgemeester en de Raad der stad.

Dit raadsbesluit werd door een bode aanstonds den vreemdeling toegezonden. Doch ook werd gezorgd, dat elk er kennis van droeg. De stadsomroeper ging rond en riep het bevel alom uit, zoodat het weldra door heel de stad bekend was.

Maar het volk, dat zijn hart op den onbekende had gezet, was over het besluit des raads bijster ontsticht. Er ontstond groote beweging; men liep hier. en daar te hoop. De raad, die bijeen was gebleven, kreeg er bericht van, en zat met de zaak verlegen. Wat te doen ? Men redeneerde er over tot den namiddag. Eerst toen konden de heeren huiswaarts keeren tot hun wachtende vrouwen, die bijj waren hun echtgenooten ongedeerd weer te zien.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 augustus 1896

De Heraut | 2 Pagina's

Voor Kinderen

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 augustus 1896

De Heraut | 2 Pagina's