Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dan de gemeene Gratie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dan de gemeene Gratie.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE STUK.

I.

En Ik zal zegenen, die u zegenen, en vervloeken, die u vloekt; en in u zullen alle geslachten des aardrijks gezegend viforden. Gen. 12:3.

Met het twaalfde hoofdstuk van Genesis ontsluit zich in het Schriftverhaal der openbaring een nieuw vergezicht. Abraham treedt nu op, en met dezen »vader der geloovigeu" gaat het verhaal op eenmaal van het spoor der - igemeene gratie''' op dat der •»particulier e genade" over. De elf eerste hoofdstukken handelden van de wereld en het menschelijk geslacht in 't gemeen; maar met hoofdstuk twaalf versmalt zich op eenmaal het stroombed, en krimpt in het geschiedverhaal het wereldtooncel in tot Palestina en ons menschelijk geslacht tot Israël. Al wat verder in Genesis volgt, en daarna komt in Exodus, Leviticus, en wat meer onder Mozes' naam tot ons kwam, of ook nader in de geschiedboeken, in de Psalmen, in de Profeten, ja zelfs tot in de Evangeliën ons gemeld wordt, heeft doorloopend schier uitsluitend op Abrahams zaad betrekking, tot eerst op den Pinksterdag de volkeren er weer bij komen, en ten slotte in het apocalyptisch visioen op Pathmos de schare die niemand tellen kan, uit alle natiën en tongen en talen, jubelt voor Hem, die op den troon zit en het Lam. Deze schijnbare onevenredigheid dat slechts elf hoofdstukken gewijd zijn aan hetgeen aan geheel ons geslacht gemeen was, en dat de meer dan duizend die daarna komen, in hoofdzaak slechts één kleine wereldstreek en één enkel volk, met den aankleve van dien, bestrijken, heeft bij gemis aan nadenken dan ook op gevaarlijke wijze het particularisme in de hand gewerkt, en iagang aan de valsche voorstelling geschonken, alsof het lot der volkeren en de beteekenis der wereld ons minder aangingen, en als had met den afgedoolden Jood ook de Christen zich angstvallig op te sluiten binnen de enge wanden, eerst van de Joodsch-particularistische hut, dan van een op Joodsche leest geschoeide kerk, en voor de komende eeuwen in een Joodsch-getint Koninkrijk der hemelen, met een herbouwd Jeruzalem als middelpunt. Zelfs dè Zending klimt dan tot geen hooger gezichtspunt op, dan om uit de volkcrenmassa zielen te redden en over te zetten in de particuliere schaapskooi. En beheerscht wordt ten slotte én die Zending, én het leven der kerk, én de toekomst der Christenheid door de vraag derjodenbekeering. Zoolang de Joden niet weer als natie voor Israels Messias kiezen, ontbreekt de hoogere kracht die het Godsrijk moet doen doorbreken. Een particularistisch streven en drijven, dat uit een valsche voorstelling van Abrahams roeping opkomt, en niet kan rusten dan in het steeds door alle Gereformeerde kerken bestreden en verworpen Chiliasme.

Immers het vraagstuk van het Chiliasme, met zijn Joodsche droomerijen, is niet, gelijk men waant, alleen een uitlegkundig vraagstuk, maar een vraagstuk dat heel de stelling beheerscht, waarin ge als belijder van den Christus u tegenover de openbaring plaatst, en alzoo beslist over geheel uw levens-en wereldbeschouwing. De droomerij van het Chiliasme en de Gereformeerde geloofs-en levensopvatting staan in beginsel vlak tegen elkander over. Het Chiliasme is valsch-Joodsch-particularistisch, de Gereformeerde belijdenis daarentegen universalistisch, en verzoening tusschendeze beide standpunten is ondenkbaar. Is het Chiliasme waar, dan is onze Gereformeerde belijdenis leugen. Maar ook omhelst ge uw Gereformeerde belijdenis, op het getuigenis des Heiligen Gecstes, dan vtoet ge u beslist en vierkant tegen al dit Joodsche bederf der waarheid Gods overstellen. Niet natuurlijk alsof ge de broederen in ons midden, die nog min of meer met deze dwaling behept zijn, zoudt mogen verdenken van kwaad opzet. Integendeel, hun doling is slechts de wrange vrucht van de verslapping die in het Gereformeerd belijden sinds twee eeuwen veld won. Slechts wordt uitgesproken, dat ge, ook om hunnentwil, niet voor hun valsche voorstelling uit den weg moogt gaan, en dat met name de Gereformeerde kerken nimmer door cenigc uitspraak, die voor haar verantwoording komt, dit kwaad mogen voeden. Door Deputaten voor de Zending onder de Joden is dit in hun Rapport van 1896 dan ook helder ingezien, en het getuigde van ernst, geloofsmoed en plichtsbesef, toen ze ééne enkele zinsnede, waar de oude zuurdeesem nog in nawerkte, eigener beweging terugnamen. Men versta dan ook wel, dat een dusgenaamd verbrokkelde uitlegging van allerlei profetische uitspraak, waardoor men zich van die zijde poogt te sterken, geen het. minste gewicht in de schaal legt. Alles hangt hier af van een juist inzicht in den samenhang tusschen de s particuliere genade" en de sgemeene gratie", of wilt ge van een juist inzicht tusschen dat oorspronkelijke werk Gods dat we bewonderen in de Schepping, en dat andere, waarvoor we jubelend dankzeggen, na gedronken te hebben uit de Fontein des heils.

Handelende van de > gemeene gratie", ligt het uiteraard niet op onzen weg het verloop der »particuliere genade" na te speuren, gelijk dit met Gen. 12 begint en eerst in Hand. 2 zijn keerpunt bereikt. Maar wel behoort het tot het stuk der »gemeene gratie" om te onderzoeken, in welke verhouding de ïparticuliere genade" te haren opzichte optreedt, en in hoeverre de »gemeene gratie" onder het werk der „particuliere genade" doorloopt, dan wel door haar optreden tot stilstand komt en gestuit wordt De laatste voorstelling was lange jaren onder ons de algemeen heerschende, en is zulks op practisch gebied nog in niet geringe mate. Vertoont toch de aanleg van de in zwang gekomen vragenboekjes over de Bijbelsche geschiedenis een niet te onjuist beeld van het onderwijs langejarenoponze catechisatiën gegeven, dan mag zonder vrees voor overdrijving gezegd, dat na vluchtige afdoening van de clfeerste hoofdstukken van Genesis, geheel dat onderwijs zich veelal in de particuliere genade opsluit, en van de gemeene gratie gemeenlijk zwijgt. En boekte men met eenige nauwkeurigheid de teksten, waarover een geheel jaar lang in al onze kerken gepredikt werd, dan zou aandachtige bestudecring dier tekstenreeks u evenzeer tot geen ander resultaat leiden, dan dat, de gelukkige uitzonderingen nu daargelaten, ook de prediking zich gemeenlijk in de particuliere genade opsluit. Iets wat niet zoo verstaan worde, alsof we een catechisatie en predikatie bepleitten, die zich niet het inleiden in de particuliere genade tot hoofdtaak stelde; maar de opmerking bedoelt, dat de particuliere genade te veel als op zich zelf bestaande behandeld wordt, met voorbijzien van 'haren grondslag in de »gemeene gratie, " en van haar einddoel in de behoudenis van de door God geschapen, in stand gehouden en nooit losgelaten wereld. Deze fout toch heeft lot droef gevolg, dat de > particuliere genade"^ in de lucht zweeft, de behoudenis der ziel van onze positie en van ons leven in de wereld losmaakt, voor het weer binnenvloeie.? ^ van het Joodschparticularismc de sluizen openzet, en ons Christenvolk verhindert tot een kerngezonde, echt-Christelijke, hun geloof bezielende en hun veerkracht stalende levens-en wereldbeschouwing te geraken.

Dat het ingeslopen Methodisme dit kwaad in de hand werkte, was van zijne ernstige bedoeling onafscheidelijk, en het kan zijn nut hebben op die ernstige bedoeling, haast schreven we op die ernstige roeping van het Methodisme, ter afsnijding van velerlei misverstand iets scherper de aandacht te vestigen. Om toch de licht-en de schaduwzijde van het Methodisme wel te onderscheiden, mag men nimmer uit het oog verliezen, dat het oorspronkelijk volstrekt niet optrad als een kerkstichtende maar uitsluitend als een kcrkbezielende macht. De Staatskerk in Engeland was in de dagen van Wesley en Whitfteld in haar hiërarchische deftigheid versteend. Ze deed denken aan het praalgraf meer dan aan een tempel des levenden Gods. Vele waren de dorre doodsbeenderen, weinige de ritselingen van den Heiligen Geest. Die doodsche, dorre staat van zijn kerk heeft toen Wesley in het hart gegrepen-, en deed hem zich afvragen, hoe weer het leven te brengen in deze doodsvallei. Daarop is toen het Methodisme zijn machtig, overweldigend antwoord geweest. Het moest tot een opwekking komen, de dooven moesten worden wakker geschud, en naar de beste methode om dit doel te bereiken, moest practisch gezocht \ Tegenover dien smadelijken toestand der kerk was het optreden van het Methodisme dus volkomen ill ziju recht; en zoo dikwijls eenige kerk, waar ook, in gelijken doodslaap dreigt weg te zinken, zal de nawerking van Wesleys en Whitfields pogen steeds in zijn recht blijven. Ook den reveil ten onzent in de eerste helft onzer eeuw, die gelijken oorsprong kende, juicht daarom elk kind van God hartelijk, zij het ook onder de critiek des Geestes, toe. Aldus blonk zijn lichtzijde, waaraan ge den tol van uw eerbied en van uw dank nimmer zult onthouden.

Maar ten kwade boog ditzelfde Methodisme af, toen het, in plaats van de herwonnen levenskracht tot reformatie der kerk te doen strekken, en zoodfa die gelukt was, zijn taak als geëindigd te beschouwen, al spoedig voor de kerk onverschillig werd, het kerkelijk leven gering ging schatten, en ten slotte een »Methodistische gemeenschap" voor de kerk in de plaats stelde. Het Methodisme, hoe uitnemend ook, om een in slaap gezonken kerk wakker te schudden, verlaat het spoor der waarheid, zoodra ze de kerk van Christus, met haar ambten en diensten, als bijkomstig, als doelloos, als overtollig gaat beschouwen, acht haar eigen menscheiijkc actie voor de instelling van Christus in de plaats te kunnen stellen, en ten slotte het waagstuk onderneemt, om voor haar gebrekkig vereenigingsleven den titel en de rechten van Christus' kerk op te eischen. Daarop is het Methodisme niet aangelegd, daar is het niet voor berekend, daar mist het de gegevens en de leidende gedachte voor. Men ziet dit ook nu weer aan de Methodistische uiting van het Heilsleger. Het zegt, u niet uit uw kerk te willen halen, slechts geestelijk leven te willen aankwceken, en toch is het resultaat, dat voor het besef der soldaten en soldatinnen dier sekte, de kerk niets meer is, het Heilsleger alles, en dat dit Heilsleger zich feitelijk, als een geheel nieuwe openbaring van Christus' Koninkrijk, voor de door hem ingestelde kerk in de plaats schuift.

De oorzaak nu, dat het Methodisme in deze ernstige fout, die ten laatste in zonde en heiligschennis ontaardt, vervallen is, ligt uitsluitend daarin, dat het den samenhang tusschen natuur en genade, en dus ook tusschen de »gemeene gratie" en de «particuliere genade" te kwader ure uit het oog verloor. Het woord Methodist zelf bewijst dit. Wat toch beduidt de naam Methodist? Die naam is afgeleid van het woord methode, en duidt aan iemand, die naar een vaste methode een zondaar tot bekeering brengt. Hieraan nu ligt de gedachte ten grondslag, dat het komen ten leven bij alle zondaren op dezelfde tuijse moet plaats grijpen; dat het opwaken uit den dood tot het leven aan een zekere methode gebonden is; dat wie bij zijn bekeeringswerk deze methode aanwendt slaagt, en dat wie niet deze methode aanwendt op rotsen ploegt; en zoo ook, dat wie zelf naar deze vaste methode zijn bekeeringsweg doorloopt, waarlijk in het bundclke der levenden besloten is, terwijl aan den genadestaat van wie dien vasten bekeeringsweg niet afliep, steeds getwijfeld moet worden. —Dit zou dan ook volkomen juist zijn, als de genade lós van de natuur werkte, de particuliere genade los van de gemeene gratie. Dan zou evenals bij een leger de methode van geestelijke exercitie en geestelijke africhting voor allen één en dezelfde moeten zijn, en het is dan ook uit het militair begrip van eenheid van exercitie en africhting dat de gedachte van een heilsleger is opgekomen. Maar dit nu is juist niet zoo. De ééne zelfde lichtstraal der genade breekt in zeer onderscheidene tinten en kleuren, al naar gelang hij in het prisma van ons natuurlijk leven valt, en de particuliere genade openbaart ons niet de eenvormige, maar de veelvoudige of veelvormige wijsheid Gods, juist doordat de »gemeene gratie" in allerlei onderscheidene vermenen gestalten optreedt.

Iemands verleden vóór zijn bekeering kan bij den één zoo heel anders zijn, dan bij den ander. Men kan geboren zijn in een wilde omgeving, waar men met God noch zijn gebod rekende, of ook in een stil gezin en vromen kring, waarin de vreeze des Heeren als begin van aller wijsheid gold. De één zal, als gevolg van zijn zinlijke natuur en veelvuldige verleiding, vervallen zijn in roepende zonden, terwijl een ander meer heimelijk en stil het kwaad aan zijn ziel liet uitbotten. Uw lot kan vallen in een tijd van opgewekt geestelijk leven, of ook in jaren van doodschheid en verdorring. Uw natuur en aard kan uitslaande zijn en naar de wereld trekken, of ook kan uw temperament u teruggetrokken in u zelven maken. Het zaad des eeuwigen levens kan reeds voor, onder of kort na uw geboorte in u gelegd zijn, of eerst later naar Gods vrijmachtig bestel in uw doode ziel worden uitgestrooid. Zoo heerscht er tusschen mensch en mensch allerlei verschil, is ieders aard, aanleg en verleden uiteenloopend. En dit nu juist is oorzaak, dat het opwaken tot het zalige bewustzijn des geloofs en de daarin uitkomende bekeering, bij den één zulk een geheel anderen vorm aanneemt dan bij den ander. Ook hier dreunt bij den één het onweder des Heeren door de ziel, terwijl de ander niet anders ontwaart dan het ruischen der zachte koelte; en zulks niet omdat de laatste den schrik der wet niet kent, maar omdat hij met die wet door een vrome opvoeding reeds vertrouwd was, ook al verstond hij ze nog niet in haar geestelijke strekking.

Voor dit rijke en veelvoudige verschil heeft nu de echte Gereformeerde een oog en daarom liet Calvijn zelfs in den regel kinderen van 14 a 15 jaar tot het heilig Avondmaal toe. De Gereformeerde ziet door de genade henen op de natuur die er achter en er onder ligt, en rekent dies'met de gemeene gratie en de particuliere genade deide. Den Methodist daarentegen zijn eigenlijk de ergste en diepst gezonken zondaars het liefst, omdat juist bij deze de bekeering het sterkst het karakter van het plotselinge en overweldigende vertoont. Juist bij dezulken is het een overgang als van hel in hemel. Ook het Heilsleger wendt zich daarom bij voorkeur tot dronkaards, overspelers, dieven en dergelijken. Bij de zoodanigen toch komt de methode het best en het volst tot haar recht. Maar ook al passen ze gelijke methode ook op minder grof uitspattende zondaren en ongeloovigen toe, hun regel blijft toch altoos, dat de bekeering aan allen gelijke stadiën moet doen doorloopen, gelijke gewaarwordingen en bevindingen bij allen moet opwekken, en dat men juist aan deze volkomen regelmatigheid van den bekeeringsweg de echte kinderen Gods herkent. Dat scheelt dan wel of ge met een bemoeiziek Methodist, of met een meer mystiek aangelegd Methodist te doen hebt; want de bekeerder van anderen let meer op de methode om te weten hoe hij zelf een ander bekeeren moet, terwijl de mystieke Methodist die methode meer als keursteen gebruikt, om de echthei'' vsji-anderer bekeering te toetsen; maar in den grond is beider dwaling één. Ze wanen dat de genade los van de natuur is, en stellen daarom een vaste bekeeringsmethode voor allen die ten leven komen. Van een werk Gods in den onbekeerde lang voor zijne bekeering weten ze dan ook niets. Het is en blijft voor hen alles éénvormig. En dit nu juist maakt dat de Methodist zoo bijna alleen hecht aan de toepassing van zijn methode door menschen op menschen, en het oog niet genoegzaam ontsluiten kan voor het werk Gods dat aan 's menschen werk voorafgaat, er in werkt, en het alleen gelukken doet. Gelijk men dan ook weet, is Wesley juist ten gevolge van die eenvormige methode al schriller in het Arminianisme verzonken; en wel heeft Whitfield daartegen geprotesteerd, maar de uitkomst heeft getoond, dat het Methodisme als wereldverscliijnsel genomen, allerwegen bijna Whitfield verloochend en mét Wesley voor het Arminianisme gekozen heeft.

Daartegenover nu houdt de Gereformeerde belijdenis aan het verband tusschen natuur en genade, en zoo ook tusschen de gemeene gratie en de particuliere genade met beslistheid vast, en kan noch mag zij de Methodistische opvatting anders dulden dan als noodmiddel om een tijdelijk in slaap gezonken kerk uit haar sluimering te doen opwaken; mits ook dan nog altijd op beding dat ze nimmer den regel en de wet van haar extra-ordinair en helpend karakter aan de kerk van Christus opdringe en voor den regel en de wet dier kerk in de plaats schuive. En hierbij nu oordeelen de Gereformeerden, dat zij uitsluitend de onderwijzing

') Den naam van Methodisten droegen te Oxford ecrsl een soort van artsen, die bij de genezing een vaste methode invoerden. Later ging deze naam op Wesley en de zijnen over.

der Heilige Schrift volgen, en haar eenig juiste opvatting tegenover andersdenkenden verdedigen. Immers op het snijpunt, waar de lijn der particuliere genade bij Abraham een eigen spoor kiest, en atwijkt van dat andere spoor der gemeene gratie, waarin de particuliere tot op Abraham gestrengeld lag, wordt duidelijk en met zoovele woorden door den Heere onzen God uitgesproken, dat Abrahams afzondering in de particuliere genade haar einddoel vindt m den brecden stroom der volkeren, van welke; deze particuliere genade op dit punt afboog. Het slotwoord toch van Abrahams roeping is niet dat enkele uit de volkeren bij zijn geslacht zullen worden ingelijfd, maar heel anders, dat alle geslachten des aardrijks (en alle geslachten des aardrijks maken toch saam ons menschelijk geslacht uit) in Item zullen gezegend worden. Er staat niet alle personen, maar alle geslachten, om duidelijk aan te geven, dat de enkele personen verloren gaan, maar dat de geslachten zullen behouden worden. Iets wat volstrekt niet beduidt alle familiën; dit toch toont de uitkomst wel anders. Zoo waren b. v. zelfs heele Negerstammen reeds lang in Afrika uitgeroeid, alvorens nog ooit de blijmare des Evangelies tot het hart van Afrika was doorgedrongen. Neen, alle geslachten beteekent hier: et menschelijk geslacht in zijn groote geledingen. De profetie, dat hij tot een groot volk zou worden, wordt in Gen. 17 dan ook nader aldus verklaard, dat hij lot ee7i vader van menigte der volkeren zal zvorden. De voorstelling alsof Abraham in Gen. 12:1 v.v. uitsluitend tot vader van het Joodsche volk gesteld wordt, kan dan ook j voor de nadere verklaring, die de Schrift' zelve geeft, geen oogenblik stand houden. »Niet de kinderen des vleesches", zegt de heilige apostel Paulus, in Rom. 9 : 7, 8, maar de kinderen der beloftenisse worden voor het zaad gerekend." En in Gal. 3 : 27 verldaart hij dit nader aldus, dat er in Christus is Jood noch Griek, maar dat allen die in Jezus gelooven »Abrahams zaad en naar de beloftenisse erfgenamen zijn." Abraham is hem dan ook »de vader van allen die gelooven", onverschillig of ze uit de voorhuid of uit de besnijdenis zijn (Rom. 4:11 V.V.). Er is ten deze metterdaad geen verschil van meening bestaanbaar, althans niet onder hen, die voor de Heilige Schrift buigen. Het staat onomstootelijk vast, dat het > zaad Abrahams", in zijn profetische opvatting, niet de Joden, maar »de geloovigen" zijn, en dat hij vader is van allen die gelooven, uit alle geslachten der aarde. Hiermee valt alzoo de voorstelling, alsof de Joden »de kinderen Abrahams" in den zin der belofte waren, en alsof uit de overige volken slechts enkelen tot het Joodsche volk, na zijn redding, zouden v/orden toegebracht. Neen, het uitgangspunt in Abrahams roeping is terstond en in hoogen en vollen zin zoo universalistisch mogelijk, en omvat volstrekt niet alleen de Joden, maar alle geslachten der aarde. God trekt zich dus niet bij Abrahams roeping uit de wereld terug, om vau nu voortaan de overige wereld als een overtolligheid, en alleen het Joodsche volk als het eigenlijke menschdom te beschouwen; maar van meetaf blijft zijn oog op de behoudenis der wereld gericht; aan haar behoudenis wordt ook Abrahams roeping dienstbaar gemaakt; en alleen als instrument om dat hooge doel te verwezenlijken, heeft de afzondering van Abraham en het doen opkomen van het Joodsche volk plaats. Dit nu kan niet anders verstaan, dan dat God de Heere in de eeuwen van voorbereiding van het heil, die tusschen Abraham en Bethlehem liggen, wel terdege ook met de volkeren bemoeienis heeft gehad, om hen ten slotte zóó te doen staan, als ze staan moesten, om den Christus te kunnen ontvangen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 september 1896

De Heraut | 4 Pagina's

Dan de gemeene Gratie.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 september 1896

De Heraut | 4 Pagina's