Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Gereformeerde kerken te Batavia en te Soerabaja.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Gereformeerde kerken te Batavia en te Soerabaja.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Alle Synodale Rapporten voluit af te drukken, is ons niet wel mogelijk; te minder daar onderscheidene Rapporten wijzigingen in de conclusiën ondergingen, dii men eerst uit de Synodale Acta nauwkeurig kennen kan.

We spreken daarom de hoop uit, dat de Synodale Acta zeer spoedig het licht mogen zien.

Komen ze te laat, dan missen ze haar werking voor een niet gering deel.

Zooveel mogelijk willen we echter nu reeds onze lezers te hulp komen, en ten deele ook Deputaten. Onderscheidene Deputaten toch, die de Synode niet of niet geregeld bijwoonden, en de Acta nog niet bezitten, konden wel eens besluiten nemen, geheel in strijd met de besluiten der Synode en die ze naderhand weer ongedaan moesten maken, indien ze niet vooraf, zij het dan al niet geheel volledig, kennis erlangen van wat de Synode besloot.

Volge daarom hier het Rapport in zake de kerken van Batavia en Soerabaja. Het luidt aldus:

Uwe Commissie heeft de eer, als vervolg op haar vorig rapport, thans haar consideratiën en adviezen in te zenden in zake de Kerken te Batavia en Soerabaja, en de op die stations geplaatste zendelingen.

Uwe Kerken namen op haar vorige Synodale samenkomst te DordrecSit het besluit aan den tweeslachtigen toestand, die in beide steden bestond, een einde te maken, en gaven aan Deputaten voor de Zending in last, in beide plaatsen Kerk en Zending scheidbaar te maken, ten einde op haar tegenwoordige Synode die scheiding tot stand te kunnen brengen. Inzage van wat Deputaten te dien einde hebben verricht, toont, dat zij zich stipt aan dezen last hebben gehouden, en, na mislukking van eene poging, om die scheiding zóó voor te bereiden, dat zij bij minnelijke schikking tot stand kon komen, thans aan uwe vergadering voorstellen (blz. 46), aan de zendelingen dier stations den fatalen termijn van zes maanden te stelkn, om te kiezen, of ze zich van de Kerken te dier plaatse losmaken of wel geheel aan die Kerken verbinden willen, wordende daarbij, gaat dit voorstel door, beide Kerken aan zichzelve overgelaten, en voor zooveel zij hulp mocht noodig hebben, verwezen naar de Deputaten van de Buitenlandsche of van de hulpbehoevende Kerken. Op zichzelf is noch op deze handelingen noch op dil voorstel aanmerking te maken. Het een en ander is letterlijk conform het besluit van de Synode van Dordrecht (1893); ook al mag opgemerkt, dat de daar gemaakte bepaling, dat de Kerken bij de scheiding geen schade moesten leiden, stellig niet in ie ruimen zin door Deputaten is opgevat. Afgezien hiervan echter komt aan Deputaten de dank der Kerken toe voor den ernst en de veerkracht, waarmede zij deze ver van gemakkelijke handelingen geleid hebben. Dat uwe Commissie zich niet geheel met de gevolgde gedragslijn vereenigen kan, heeft dan ook minder zijn oorzaak in het overleg van onze tegenwoordige Deputaten, als veeleer in den onzuiveren toestand, die in deze beide zendimgsstations allengs ontstaan was.

Klimt men toch op tot den oorsprong van de Zending onzer Kerken op deze beide stations, zoo blijkt ten duidelijkste, dat men volkomen te goeder trouw van het denkbeeld is uitgegaan, om tweeërlei doel in ééne missie te vereenigen. Vooreerst toch bedoelde men Zending op beide plaatsen onder de Inlandsche bevolking, maar ten tweede het verzamelen van de geloovigen uit de gouvernementskerken, ten einde deze in Kerken te vergaderen, die op één lijn stonden met de Christelijke Gereformeerde Kerkenhiertelande; terwijl devereenigingvan beide denkbeelden & é.& xin werd gezocht, dat, hoe krachtiger het geloovig element in die beide steden aan onze Zending verbonden werd, onze Zending onder de Inlanders te dier plaatse te beter zou slagen. Hierdoor echter, het kon niet anders, ontstond allerlei misverstand en verwarring. Deputaten voor de Zending, alleen over zendingsmacht, zendelingen en zendingsgeld beschikkende, moesten formeel steeds de onderstelling handhaven, dat er niets dan zendingsstations voor Inlanders bestonden, terwijl feitelijk, en ook dit is begrijpelijk, de zendeling predikant der Europeesche Kerk werd en zijn arbeid onder de Inlanders bijzaak. In de jaarverslagen trad dan ook de Kerk steeds meer op den voorgrond, de arbeid onder de Inlanders zelve op den achtergrond; en toen Deputaten naar Indië schreven, dat ze van den arbeid onzer mannen iook onder de Inlanders" met voldoening kennis hadden genomen, drukten zij in dat woordje ook met zeldzame juistheid den feitelijken toestand uit, ook al was dat vroordeke ook., formeel in een stuk van Zendings-Deputaten uitgaande, ganschelijk onbruikbaar. Hieruit werd een valsche toestand geboren. Een valsche verhouding tusschen uwe zendelingen en den kerkeraad dier Kerken. Een valsche verhouding tusschen de roeping van den zendeling en zijn feitelijken dienst. En evenzoo een valsche verhouding tusschen Deputaten en de zendelingen eenerzijds en anderzijds de kerkeraden. Aanvankelijk sprong dit minder in het oog, en verblijdde men zich hartelijk over dit opbloeien van het kerkelijke leven, maar het einde droeg den last. Al spoedig toch ontwaarde men, dat voorzichtigheid hier geboden was, om de uitgaven uit de zendingskas te kunnen rechtvaardigen. Van lieverlede namen Deputaten dan ook als regel aan, de kerkeraden zoo goed als te ignoreeren, en zich meer uitsluitend aan hun zendelingen te houden. Hier te lande redde dat wel den schijn, maar natuurlijk kon dit redden van den schijn het feit niet wegnemen, dat te Batavia en Soerabaja onze zendelingen in hoofdzaak als predikanten van twee Europeesche Kerken fungeerden, en dat de arbeid onder de Inlanders tot zeer kleine afmetingen inkromp.

De overtuiging, dat deze toestand niet bestendigd mocht noch kon worden, won allengs niet alleen onder Deputaten, m.aar ook in onze Kerken derwijs veld, dat er te Dordrecht zoo goed als geen oppositie rees tegen het voorstel, om den knoop los te maken. De vraag echter, hoe dit op billijke, voorzichtige wijze te doen, was lichter gesteld dan beantwoord. Blijkbaar hebben uwe Deputaten toen geoordeeld, dat het onvoorzichtig zou geweest zijn, over deze zaak rechtstreeks met de kerkeraden van Batavia en Soerabaja in correspondentie te treden, uit vrees, dat uit zulke correspondentie zekere erkenning van rechten zou gedistilleerd worden. Zij hebben zich daarom stipt aan hun Zendelingen gehouden, en van dezen alleen advies gevraagd. Want wel verkeerden Deputaten later in de meening, dat ze ook de kerkeraden in de zaak gehoord hadden, maar hierbij moet eene vergissing in het spel zijn, daar beide kerkeraden verklaarden geen enkel schrijven van Deputaten over deze zaak ontvangen te hebben, en de zendeling te Soerabaja zelfs berispt werd, dat hij een aan hem gericht schrijven aan kerkeraad en gemeente had medegedeeld. Deze wijze van doen nu acht uwe Commissie alleszins verklaarbaar, misschien zelfs was ze de formeel alleen juisle. En toch oordeelt uwe Commissie, dat het allicht verkieslijker ware geweest, zoo men terstond de kerkeraden zelve had aangeschreven om te adviseeren, elke poging gemeden had, om de historische connexiteit van Zending en Kerk te bemantelen, en rondborstig erkend had, dat nien ook onzerzijds had medegewerkt, om dezen tweeslachtigen toestand te doen ontstaan; maar evenvast besloten had, hieraan een einde te maken, en alsnu de hoop uitsprak, dat dit na broederlijk overleg en bij minnelijke schikking gelukken mocht. Men had drie jaren voor zich. Zelfs de mogelijkheid was dus niet uitgesloten geweest, beiden kerkeraden de gelegenheid te openen een afgevaardigde herwaarts te zenden, ten einde na voorbereiding de zaken mondeling te bespreken. Uwe Commissie spreekt dit uit, niet om dé houding van Deputaten af te keuren, maar om wel te doen uitkomen, dat beide Kerken terecht op de historische connexiteit van Kerk en Zending wijzen, en tevens om het begrijpelijk te maken, hoe. met name te Soerabaja, eene verbittering intrad, die, helaas, een nieuwe droeve bladzijde vult in de annalen onzer Zending. Dat dit te Soerabaja bedenkelijker uitviel dan te Batavia is niet onnatuurlijk. Immers te Soerabaja was de Kerk zooveel kleiner, en moest men wel begrijpen, dat overhaaste afscheiding van Zending en Kerk, niet alleen het voortbestaan der Kerk bedreigde, maar den zendeling, die feitelijk als predikant fungeerde, in zijn levenspositie aantastte. Dit heeft toen met name Br. Bolwijn verleid tot het aannemen van eene houding tegenover uwe Deputaten, en tot het voeren van eene correspondentie met hen, zoo klimmend brutaal en stuitend — er is geen zachter woord voor — dat uwe Commissie zijn brieven niet zonder toenemende verontwaardiging lezen kon, ^en ten volle begrijpt, hoe uwe Deputaten alle zelf beheersching behoefden, om hunnerzijds in hun correspondentie binnen de perken te blijven. Dat die perken niet overschreden werden zou uwe Commissie niet durven beweren. Met name acht zij onverdedigbaar, dat Deputaten, op een zeer gew^ichtige vraag hun gedaan, niet slechts, tot tweemaal toe ondervraagd niet geantwoord hebben, maar zelfs niet verklaarden, dat ze niet zouden antwoorden. Ze zwegen botweg. En al moet toegegeven, dat een scribent als Br. Bolwijn zijnerzijds alle recht verbeurd had, om aanspraak te maken op welwillende bejegening, uwe Commissie acht, dat dit toch Deputaten niet ontsloeg van Christelijke plichtsbetrachting. Welke reden er ook mocht bestaan, om niet te antwoorden, het zelfs niet zeggen dat men antwoorden ongeraden achtte, blijft h. i. onverdedigbaar. Iets waarop uwe Commissie nadruk legt, om eenerzijds recht te doen, maar om ook, juist na dit gezegd te hebben, te sterker en te beslister de correspondentie van Br. Bolwijn als onbehoorlijk en onvoegzaam en alle perken te buiten gaande te brandmerken. Zij geeft toe, dat bij de dusverre onzuivere positie beiderzijds licht verbittering kan opkonien; zij brengt in rekening, dat de impertinentiën van Br. Bol wijn niet op zichzelve staan, maar op één lijn liggen met andere onverkwikkelijkheden; zij is er niet blind voor, dat men, bezorgd voor zijne levenspositie, licht zichzelven vergeet; maar ook na dit alles in rekening te hebben gebracht, acht uwe Commissie het toch plicht, duidelijk uit te spreken, dat zoo geen zendeling aan zijn Deputaten schrijven mag. Gelukkig mag zij er bijvoegen, dat Br, Bolwijn dit nu zelve begint in te zien.

Na dit gezegd te hebben, houdt uwe Commissie u bij deze onverkwikkelijkheden niet langer op. Voor de Kerken heeft meer belang de vraag, wat alsnu te doen staat, om uit den onzuiveren in den zuiveren toestand te geraken. Hierbij nu acht uwe Commissie, dat uitgegaan moet worden van - tweeërlei erkentenis: i. dat onze Kerken de gevolgen van haar vroeger tweeslachtig handelen niet eenvoudig van zich kunnen schudden, om hare handen in onschuld te wasschen. Onze Kerken dragen er mede de verantwoordelijkheid voor, dat zij zelve dezen onzuiveren toestand in het leven hebben geroepen. Het denkbeeld nu om op den fatalen termijn van zes maanden de Kerken te Batavia en Soerabaja eenvoudig aan haar lot over te laten, onder beneficie van beroep op de hulp van Deputaten voor Binnenlandsche of Hulpbehoevende Kerken, acht uwe Commissie hiermede niet in overeenstemming. Gaarne onderstelt zij, dat deputaten voor de Zending dit voorstel dan ook niet draconisch^ maar slechts in de veronderstelling indienden, dat zekere hulp aan die Kerken zou verzekerd worden. Het voorstel echter houdt dit niet in. Het snijdt beide Kerken eenvoudig af, onder toekenning van het recht, om zelve elders hulp te zoeken. En dit wel op eene wijze, die de Kerken bot zou doen vangen. Immers de hulpbehoevende Kerkekas mag geen cent geven aan Buitenlandsche Kerken, en is bovendien leeg, terwijl Buitenlandsche Deputaten op zulk ondersteld verzoek niet anders zouden kunnen antwoorden, dan dat zij zelfs geen Kas hebben. Uwe Commissie kan u dan ook niet adviseeren op dit voorstel in te gaan. Zelfs acht ze het voorstel van Utrecht, om het voorstel te handhaven, mits de termijn verlengd worde, zonder meer, niet verdedigbaar. Ze kan dit ook niet in de tweede plaats, overmits zij het tot openbaring komen op Java nabij ons zendingsveld van de ware Kerk Christi onder Europeanen, tegenover de vervalschte gouvernementskerk enz., in het 'wezenlijke belang der Zending acht, en alzoo oordeelt, dat wij de instandhouding van de Kerken te Batavia en te Soerabaja ook om der zendingswille moeten bevorderen, maar dan ook juist uit dat oogpunt die Kerken niet mogen laten kwijnen.

Uitgangspunt moet daarom naar het oordeel uwer Commissie zijn, dat we aan de Kerken te Batavia en te Soerabaja, die als vrucht van onzen arbeid ontstonden, al de eere van Kerken Christi gunnen en haar als zoodanig te gemoet treden. Niet zijdelings over den zendeling heen, maar rechtstreeks behooren onze Kerken met de kerkeraden dier Kerken in correspondentie te treden; als moederkerken behooren we deze Kerken te doen verstaan, dat de tijd gekomen is, om hare positie kerkrechterlijk zuiver te maken, en dat wel de jaren voorbij zijn, waarin ze geheel op ons leunen konden, maar dat we haar helpen willen, om tot zelfstandige positie te geraken.

Daartoe nu zal allereerst noodig zijn, dat deze Kerken hare positie tegenover het Indisch Gouvernement zuiver maken. Ze hebben zich, ongelukkigerwijze, geheel collegiaal, als vereeniging laten erkennen, en kunnen op dien voet uiteraard nooit door ons in ons kerkverband worden opgenomen. Bij de Regeering hier te lande zal daarom te onderzoeken zijn, op wat wijze dit gedane ongedaan en een betere positie kan verkregen worden. Dit zal men aan deze Kerken moeten berichten en vernemen of zij hiertoe bereid zijn. Is dit geschied, en verklaren deze beide Kerken alsdan met ons de Formulieren van eenigheid en de Kerkenordening te aanvaarden, en voorts ons kerkverband te zoeken; dan zal desgelijks te beslissen zijn, op wat wijze wij op zoo verren afstand dit verband oefenen kunnen en daarbij tevens voorstellen zijn te doen, op wat wijze wij aan deze Kerken bij wijze van overgang en afloopend, geldelijken steun verkenen kunnen. Deze handeling kan uiterst moeilijk door Deputaten voor de Zending verricht worden. Zij. toch verkeeren hierbij in valsche positie, en van achteren bezien is het stellig een fout geweest, dat de Synode van Dordrecht dit van hen gevergd heeft. De Synode behoort naar het oordeel uwer Commissie deze onderhandelingen geheel van de schouders van uwe Zendingsdeputaten te nemen, en aan afzonderlijke Deputaten op te dragen, die in mandaat ontvangen, om met de kerkeraden van Batavia en Soerabaja in correspondentie te treden, in voege als voorschreven, om te zien, of men beiderzijds tot goede schikking geraken kan. Hunne voorstellen zal dan de volgende Synode, zoowat het kerkrechtelijke als het financiëele aangaat, te onderzoeken en te beoordeelen hebben. Én wel vloeit hieruit voort, dat de bestaande toestand dan nog voor drie jaren bestendigd wordt, maar uwe Commissie acht dit een last te zijn, die wij, boetende voor eigene vroegere verkeerdheid, dragen moeten. Zij acht daarom, dat het raadzaam is Br. Huysing voorshands in zijne positie als zendeling-leeraar te handhaven, in afwachting van he.geen een volgende Synode besluiten zal. Slechts komt het haar geraden voor, de Kerk te Batavia aan het brengen van geldelijke offers te gewennen, en van haar te verlangen, dat zij van i Januari 1897 af een zeker opklimmend bedrag jaarlijks bijeenbrenge, om voorts mede uit deze som te voldoen aan het verlangen, dat een helper voor den arbeid onder de Inlandsche bevolking worde aangesteld. Minder gemakkelijk is het de zaak Soerabaja te regelen, nu Br. Bolwijn eigenmachtig. herwaarts kwam, en de Kerk te Soerabaja dientengevolge op dit oogenblik van alle leiding verstoken is. Br. Bolwijn heeft, _ door eigenmachtig over te komen, eene pressie uitgeoefend. die niet te verschoonen is. Gesteld, dat een docent van de Theologische School een advies van vier doctoren aan Curatoren inzond, dat een verblijf van één jaar in het Zuiden voor zijn gezondheid noodzakelijk was, zouden dan Curatoren ooit gehouden zijn hem daarvoor, zeg een som van ƒ 1000, te voldoen, indien hij naar het Zuiden toog zonder hunne voorafgaande goedkeuring? Natuurlijk niet. En daarom nu raag, bij alle deernis voor Br. Bolwijn's lijden, door de Kerken geen antecedent worden gesteld, alsof zij zulk eene eigenmachtige daad goedkeurden. Voegt men hier nu bij Br. Bolwijn's onbetamelijke correspondentie en het geschokt zijn van zijne gezondheid, dan wordt het de vraag, of het niet raadzaam zal zijn, Br. Bolwijn voorloopig op non-activiteit te stellen, hem een wachtgeld toe te kennen, en eerst als zijne gezondheid zich geheel herstellen mocht, nader over hem te beshssen. Zijne terugkeer naar Soerabaja schijnt in geen geval geraden, en de Kerk te Soerabaja zal zich moeten gewennen aan den nieuwen toestand, die voor haar is ingetreden. Voorshands zal zij zich met wat men leeskerk noemt, moeten vergenoegen, en aan Br. Huysing zal kunnen worden opgedragen, eene enkele maal derwaarts te gaan, om de Sacramenten te bedienen. Is eenmaal de toestand dier Kerk geregeld, zoo zal men kunnen beproeven, of er een proponent te vinden is, die haar dienen wil, en onder toezicht van dezen, als Dienaar der Kerk, zal dan een Inlandsche helper onder de Inlandsche bevolking moeten werken, voor zoover deze geen Hollandsch verstaat, terwijl de bekeerde Inlanders, die deze taal verstaan, leden der Kerk kunnen worden. Op grond van deze overwegingen stelt uwe Commissie u voor:

lO. Deputaten voor de Zending dank te zeggen voor hun genomen besogne; alsnu deze zaak van hun schouders af te nemen, en drie Deputaten ad hoc te benoemen, met mandaat om, in voege als boven is aangegeven, den staatsrechtelijken toestand van de Kerk van Batavia en Soerabaja in orde te brengen, over het kerkverband met onze Kerken met haar te correspondeeren, en zoo wat haar kerkelijken als financiëelen band met onze Kerken aangaat, voorstellen te doen.

2". Aan de kerkeraden van Batavia en Soerabaja van deze benoeming kennis te geven,

3°. Br. Huysing voorshands in zijne positie te handhaven, onder voorwaarde, dat de Kerk van Batavia van af den isten Januari 1897 jaarlijks een som bijeenbrenge, die met/1200 begint, en jaarlijks twintig jaren lang met ƒ 50 oploopen, en dat mede uit deze som etn helper aan Br. Huysing worde toegevoegd.

4". Aan den kerkeraad van Soerabaja te berichten, dat hij niet meer op den terugkeer van Br. Bolwijn rekenen moet, daar deze waarschijnlijk in geen geval naar Soerabaja zal terugkeeren, en de Kerken haar station te Soerabaja voorloopig niet zullen bezetten; dat de Kerk te Soerabaja zich derhalve voorloopig met leeskerk zal moeten behelpen, en dat wij genegen zijn Br. Huysing enkele malen tot haar te zenden voor de bediening van de Sacramenten. Alsmede dat eerst na finale regeling van haar staatsrechterlijke en kerkrechterlijke positie kan beproefd worden, om proponenten of Dienaren des Woords voor haren dienst op te roepen, in verband met hervatting van den arbeid onder de Inlanders door een helper, welke Zendingsarbeid dan niet van ons, maar geheel van de Kerk van Soerabaja zal uitgaan en onzerzijds slechts voor financiëelen steun in aanmerking zal kunnen komen.

5". In zake het geding Bolwijn uit te spreken dat het geheel zwijgen van Deputaten op een tweewerf herhaalde belangrijke vraag zeker niet is goed te keuren, maar dat Br. Bolwijn door zijn gansch onbetamelijke correspondentie elk recht verbeurd heeft deswege klacht in te dienen. Voorts te verklaren, dat Br. Bolwijn door zijn eigenmachtig overkomen naarNederland eene daad verricht heeft, die de Kerken beslist af keuren, en waarbij zij zich het recht voorbehouden, niet te vergoeden de zonder hun machtiging gemaakte kosten.

6". Met het oog op zijn onbetamelijke correspondentie, zijn eigenmachtig overkomen, en zijn zwakke gezondheid, Br. Rol wijn te ontheffen van zijn dienst op hun station in de Kerk te Soerabaja, en hem op non-activiteit te stellen, met een voorloopig wachtgeld van ƒ 800, en een gratificatie in eens van ƒ 500, onder voorbehoud, om later al of niet te beschikken over zijn diensten.

7''. Deputaten ad hoc uit te noodigen aan deze beschikking zoo wat de Kerk te Batavia als de Brs, Huysing en Bolwijn betreft gevolg te geven.

8". Deputaten ad hoc sub i genoemd te machtigen om, bijaldien de staatsrechterlijke en kerkrechterlijke positie van de Kerk te Soerabaja nog gèruimen tijd vóór de eerstvolgende Synode gereed mocht komen, een voorloopig Kerkverband met haar aan te gaan, en haar een steun van ƒ 1200 'sjaars, telken jare met / 50 afloopende, te verzekeren.

En 9°. Van deze besluiten afschrift te zenden voor zooveel elk hun aangaat, aan de Kerkeraden te Batavia en te Soe abaja, en aan de zendelingen Huysing en Bolwijn.

De conclusiën ook van dit Rapport zijn door de Synode met algemeene stemmen aangenomen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 september 1896

De Heraut | 4 Pagina's

De Gereformeerde kerken te Batavia en te Soerabaja.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 september 1896

De Heraut | 4 Pagina's