Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Hij zal tot zijn einde komen, en zal geen helper hebben.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Hij zal tot zijn einde komen, en zal geen helper hebben.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

En hij zal de tenten van zijn paleis planten tusschen de zeeën aan den berg des heiligen sieraads; en hij zal tot zijn einde komen, en zal geenen helper hebben. Dan. 11 : 45.

Daniël elf is een zonderling hoofdstuk, dat bij eerste lezing u vreemd aandoet.

Bijna van vers tot vers toch geeft het u een program voor wat aan Israels volk overkomen zou in de dagen en jaren die Cores, de vorst van Perzië, die Israël veelszins zegende, afscheiden van Antiochus Epiphanes, den duivelschen geweldenaar, die zoo bitterlijk wreed de vromen in Israël schier verdelgde.

Het geeft u dit program, niet in breede profetische trekken, maar met zoo ingewikkelde bijzonderheden, dat ge soms waant geen profetie van wat komen zou, maar kroniek van wat gebeurd was te lezen.

En het laat zich dan ook uitnemend verstaan, hoe geslingerde en zvvevende twijfelaars, die toch al onvast in de Schrift stonden, van dat elfde hoofdstuk van Daniël ten slotte uitriepen: Dat kan niet_ van Daniël zijn, dat moet in de dagen van Antiochus zijn beschreven!

Toch heeft wie zoo spreekt, blijkbaar, nimmer met ernst over den Raad Gods^ e^nA& Besluiten in dien heiligen Raad^ nagedacht.

Men hangt dan in grove, groote dwaling, en stelt het zich voor, alsof in dien Raad Gods enkel eenige groote lijnen voor de toekomst waren getrokken. Zoo ongeveer, dat Israël weer naar Jeruzalem zou terugkeeren, en dat uit dit teruggekeerde Israël de Christus zou geboren worden. Terwijl dan al het overige eerst later door de historie tusschen die hoofdlijnen zou worden ingevuld.

God trekt dan alleen de groote lijnen. De mensch geelt het inihsl voor de bijzonderheden. En God schikt en verlegt, desnoodig, dat menschelijk vulsel een weinig, opdat de groote lijnen, die Hij trok, zouden blijven doorloopen.

En natuurlijk, als ge u zóó Gods Raad voorstelt, past Daniël elf er ganschelijk niet bij. Maar als ge die valsche voorstelling van Gods Besluiten nu eens varen laat, en ge neemt den Raad Gods, zooals de Schrift u dienopenbaart, d. i. in zulk een zin, dat in dien Raad Gods, alles; alles zonder eenige de geringste uitzondering; alles tot in de allerkleinste bijzonderheden beschreven staat; niet alleen elk huis, en in dat huis elk mensch en elk kind, maar ook van het armste kleinste kind al de haartjes die op het verwaarloosd hoofdje zitten ; dan natuurlijk wordt uw conclusie een heel andere.

Dan toch stond al wat Daniël elf inhoudt, reeds lang eer Daniël geboren werd, met nog veel meer, en nog veel kleinere bijzonderheden, ten voeten uit volledig in het Boek van Gods Besluiten besebreven; en ligt er ter wereld niets onnatuurlijks in, dat het uit het Boek der Be-^ sltüten in het Boek der Profetie is overgegaan, om. straks door het Boek der Historie'bzzsgé.d te worden.

Althans indien gij God Alwetend en God Almachtig nog in staat acht, om uit zijn eigen Beslmt iets ter kennisse te brengen van zijn eigen schepsel Daniël, door al zulke openbaringsmiddelen, als Hij zelf verordend, in het leven geroepen en aangewezen heeft.

Zóó nu bezien heeft Daniël elf niet alleen niets vreemds meer, maar draagt het zelfs een hoogst ernstig en een vertroostend karakter.

Immers wat bij veel andere profetieën, omdat ze breeder kring beschrijven, zoo niet uitkomt, vindt ge hier, t. w. een bestel Gods, dat indringt tot in alle verwikkelingen van het persoonlijk en huiselijk leven.

En waar wij nu wel weten, dat ook ons particulier leven naar Gods bestel gaat, maar het toch zoo telkens vergeten, stemt het ons tot ernst, en is het ons bij leed en ongeval tot wezenlijken troost, als we, Daniël elf lezende en herlezende, daarin als voor oogen zien, hoe reeds in het leven onzer grootouders ons leven bereid werd, gelijk weer uit ons leven het leven onzer kinderen voortspruit, en hoe dat alles geborduurd wordt naar het onveranderlijk patroon, dat tot met eiken steek en eiken tint in Gods raadsbesluit verordend ligt.

Dat toch Daniël elf ook op Antiochus in zijn persoonlijk bestaan komt, toont het laatste vers, waar staat: ^En hij zal tot zijn einde komen en geen helper hebben."

Dat zou de finale zijn van zijn God verachtend en God tergend leven.

Antiochus had een duivelsch bestaan, want zijn diepste zonde was zijn trots, zijn hoovaardij, zijn vermetele zelfinbeelding.

Niet de afgoderij zou hem verstokken, want VS. 37 zegt: > 0p de goden zijner vaderen zal hij geen acht geven"; en niet de wellust zou hem verderven, want er staat: »Noch op de begeerte der vrouwen zal hij merken." Maar dit zou zijn zonde zijn: sHij zou zich boven alles groot maken, hij zal zich zelven verheffen-, en hij zal zich groot maken boven God" (Vs. 36, 37).

Juist wat Sdtan deed zou uitkomen in dit kind des duivels.

Maar daarom juist zou zijn einde dan ook zoo schriklijk zijn.

Als het de eeuwigheid met hem inging, •ozon hij geen helper hebben."

En toch, daarop komt het voor ons menschenkinderen aan.

In het middenstuk van ons leven, als we volwassen en sterk en gezond zijn, loopen we op eigen beenen, en is het onze fierheid, om er zonder iemands hulpe te komen.

Maar vóór en achter dat middenstuk ligt een toestand eerst van gedeeltelijke en dan van zoo volstrekte hulpeloosheid, dat we er zonder helper niet komen.

Eer we volwassen zijn en ons eigen brood kunnen winnen, hebben we allen den toestand doorleefd van het kind-zijn, toen een ander ons moest voeden en opvoeden. En achter die jaren van onze opvoeding lag dan weer de dag van onze geboorte, toen we, zonder er zelf van te weten, door onze moeder in haar schoot gedragen en uit haar schoot gebaard zijn, en we terstond zouden gestorven zijn, indien er geen helpende hand ware geweest, om ons het bloed onzer geboorte af te wasschen, om ons lichaampje te dekken, en ons te dragen naar de moederborst.

En ligt er zoo een tijd van diepe afhankelijkheid vóór het middenpunt van ons leven, juist zoo staat het ook met den tijd die op het middenpunt van ons leven volgt.

Eerst neemt dan de kracht en de gezondheid van den zelfgenoegzame af. We kunnen niet meer wat we vroeger konden. En ten leste moeten weer onze kinderen of barmhartige menschen ons voeden en onderhouden, juist zooals het was in onze kinderjaren.

En zijn we op onzen ouden dag die jaren van toenemende afhankelijkheid doorgekropen, dan komt er ook hier een dag van geboorte, gemeenlijk ons sterven genoemd, maar toch eigenlijk de dag dat we geboren worden in de eeuwigheid. En juist zooals we hier op aarde het levensliclit zagen, ligt de mensch gansch hulpeloos op zijn sterfbed neder op dien dag, waarop hij het levenslicht in de eeuwigheid aanschouwt.

Dan kunt ge niet eens voor uw eigen lijk, laat staan voor uw eigen ziel zorgen. En ook dan hebt ge een helpende hand noodig, om u de oogen toe te drukken, om u af te leggen, om u naar uw graf te dragen, en meer nog, de helpende hand van Gods engelen en van uw Heiland, om uw ziel in ontvangst te nemen op het oogenblik dat ge de eeuwigheid ingaat.

Voor die bittere ure werd nu van Antiochus voorzegd, dat hij geen helper in zijn einde vinden zou.

En in dat ééne zeggen lag voor Antiochus al het afgrijzen des eeuwigen verderfs.

Geen helper, — en dus voor eeuwig weg!

In uw Bijbel gaat vlak aan Daniël het boek van Ezechiël vooraf, en in Ezechiël, hetzestiende hoofdstuk, leest ge een aangrijpende teekening van een pasgeboren kindeke dat bij zijn inkomen in de wereld geen helper heul.

Aangaande uw geboorte, ten dage als gij geboren wérdt, werd uw navel niet afgesneden; en gij waart niet met water gewasschen, toen Ik u aanschouwde; ook _ waart gij geenszins met zout gewreven noch in windselen gewonden. Geen oog had medelijden met u, om u een van deze dingen te doen, om zich over u te erbarmen."

Maar toen, zoo zegt Ezechiëls Godspraak, ging de Heere voor dat hulpeloos kindeke voorbij, en zag het vertreden in het bloed zijner geboorte, en zeide : -oLeef^ja, in uwen bloede leef". Die schildering nu werpt klaarder licht, dan de schoonste predikatie u geven kan, op wat ge bij Daniël ook van %iw einde leest, om u diep te doen gevoelen, hoe ontzettend het eenmaal voor een iegelijken mensch zijn zal, die als hij sterft, d. i. als hij in de eeuwigheid geboren wordt, geen helper zal hebben.

Want merk er op, bij uw geboren worden in de eeuwigheid zult ge precies even hulpeloos er aan toe zijn, als ^bij uw geboren worden op deze wereld.

En gelijk ge om zoudt gekomen zijn, zoo er niemand ware geweest om te helpen bij uw aardsche geboorte, zoo ook zult ge reddeloos omkomen, als er niemand voor u zijn zal, om u te helpen, als ge uw oogen opendoet om het eerst het licht der eeuwigheid te aanschouwen. Ge zult dan op het vlakke veld der eeuwigheid niet even hulpeloos als, maar nog veel hulpeloozer dan op uw sterfbed liggen.

Reeds op uw sterfbed is het wel hard. Als ge niet meer van uw leger kunt opstaan. Als ge zonder hulp niet meer overeind kunt komen. Als ge geen beker waters meer in de beide handen kunt vasthouden; en gij, groote man, er erger dan een kind in de wieg aan toe zijt.

Maar toch, zelfs die hulpeloosheid is nog niet volkomen.

Zoolang ge nog, zij het ook met halfgebroken stem, iets vragen kunt, doet men het nog voor u.

Ge hebt niet veel meer, maar tot aan uw jongsten snik toe, nog altoos iets te zeggen. Zelfs over uw lijken uw begrafenis kunt ge nog eenige beschikking maken. En zoo als gij het zegt, zal het geschieden.

Maar als die jongste snik er geweest is, en de ziel losscheurt van het verzwakte lichaam, dat nu lijk is geworden, dan houdt zelfs dat op.

Dan ligt ge volkomen hulpeloos. iNiet meer op aarde, niet meer op uw sterfbed, maar op den oever der eeuwigheid geworpen, of wüt ge, op de vlakke velden voor het Kanaan Gods.

En dan hebt ge niets meer te zeggen. En dan ligt ge op den rand van een afgrond, waarvan ge aan de ééne zijde kunt opgenomen worden in heerlijkheid, maar ook aan den anderen kant kunt wegzinken in een diepte van eeuwig verderf.

o, Als in die ure uw God bij uw ziel mag voorbijgaan, en ook tot u zeggen: sAls Ik bij u voorbijging zag Ik u vertreden in uw bloed, en Ik zeide tot u: Leef, ja iti uwen bloede leefl" dan wél u, dan is er voor u een helper, en stroomen eeuwige zaligheden u tegen.

Maar als God Almachtig dan nitt'.uiv God, en de Middelaar niet uw Heiland, en Gods engelen niet uw goede geesten zijn zullen, wee, wee dan over uw arme ziel voor aller eeuwen eeuwigheden.

Ook voor u zou dan het ontzettend grafschrift van Antiochus, den duivelschen trotsaard zijn: Deze mensch is tot zijn einde] gekomen, [maar] er was voor hem geen helper.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 oktober 1896

De Heraut | 4 Pagina's

„Hij zal tot zijn einde komen, en zal geen helper hebben.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 oktober 1896

De Heraut | 4 Pagina's