Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Het gras berdort de Gloem valt af.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Het gras berdort de Gloem valt af.”

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het gras verdort, de bloem valt a{; maar het Woord onzes Gods bestaat in der eeuwigheid. Jes. 40:8.

De Herfst heet in sommige streken van Engeliud nu nog ^the fall". Het gemeene woord dat men overzee voor het najaar bezigt, is het bekende - iautmnn"., een uitdrukking die aan het Fransch ontleend is. Maar hoe sterk dit Fransche woord ook veld won, het oorspronkelijke woord is nog volstrekt niet weggestorven, en nog gebruikt men, ook in de spreektaal, het schilderend, zinnig woord van sthe fall", precies hetzelfde woord, dat ook _ voor den val van Adam en Eva in het paradijs in zwang is.

De herfst is de val, het jaarseizoen van langzame inzinking, het jaargetijde van de afdalende reeks. De lente klimt en gaat naar boven, om in den zomer het hoogste punt te bereiken; de herfst daarentegen daalt en gaat naar beneden, om het laagste punt te zoeken in denwinter.

Is de winter de teekening die God in de natuur van den dood en van het graf des doods geeft, de herfst vertoont ons van Gods wage de verwelking van de krankheid, die sloopt en zich voleindt in het sterven.

Die teekening Gods in den herfst beeldt af het sloopen van de levenskracht in het zichtbare. »De dagen des menschen zijn als het gras, gelijk een bloem desvelds, alzoo.bloeit hij. Als de wind daarover gegaan is, zoo is zij niet meer, en hare plaatse kent haar niet meer" (Ps. 103: IS).

Ze beeldt af de slooping van het geestelijk leven in de ziel. sHij zal zijn als een boom, welks blad niet afvalt. Alzoo zijn de goddeloozen niet, maar als het kaf, dat de wind heendrijft" (Ps. i:3).

Ze beeldt af de slooping van welstand en voorspoed: Gij zult zijn als een eik, welks bladeren afvallen" (Jesaia i : 30),

Ja, zelfs beeldt zè af de slooping die eens al de heerlijkheid dezer wereld wacht: De hemelen zullen toegerold worden, en hun heir zal afvallen, gelijk een blad van den wijnstok afvah" (Jesaja 34:4).

En zoo ook is ze ten slotte beeld van het oordeel dat komt: Ik zal hem voorzeker wegwerpen, spreekt de Heere, er zijn geen druiven aan den wjnstok, /«, het blad is afgevallen, " (Jeremia 8:30).

Al noemt dus de Schrift, jiudas vs. 14 uitgezonderd, den herfst niet bij name omdat onder Israël de seizoenen anders waren ingedeeld, toch kent de Schrift zeer wel het natuurbeeld, dat wij herfst noemen, èn de Schrift teekent het ons steeds onder gelijke signatuur, als den val, hetvallen^hetafvallen van het blad.

Al naar den leeftijd, verschilt dan ook de indruk, dien lente en herfst op ons teweegbrengen.

Zijn we nog jong, dan zijn we voor de taal, voor de sprake der lente één luisterend oor. We drinken den lentegeur met volle teugen in. We beseffen hoe eigenlijk alleen in de lente de natuur buiten ons in volkomen akkoord samenstemt met de sprake van ons eigen hart. De herfst daarentegen stemt al wie jong is, verdrietig. De verschijning van den herfst is de uitdrukking van zijn leven niet. Hij doorleeft dat najaar als een noodzakelijkheid die niet te ontgaan is, maar niet als een lust. Omdat de lente nog in zijn eigen hart zingt, kan de herfst hem in het lied zijner ziel niet accompagneeren.

Maar zijt ge in het afgaan uwer dagen, dunt zich uw haar op uw hoofd, gelijk het loover in de kroon van den eikeboom, dan is uw indruk juist omgekeerd. Ook dan verkwikt u de lente nog wel, maar meer als een voorbijgegane weelde, die vreemd over u komt, en in uw element zijt ge eerst als de bladeren gelen, om straks af te vallen. Die herfst is dan voor u het zinnige jaargetijde, dat met uw eigen leven en toestand overeenstemt. En meer dan van lente of zomer, gaat er van den herfst een sprake tot u uit, waarop vanzelf de echo weerklinkt uit uw eigen gemoedsbestaan.

Ja, zooals ge in den herfst dien val voor oogen ziet, zoo gaat het feitelijk in uw eigen leven toe. Ge zijt kind, en zijt jong geweest; ook is de zomer van uw leven gekomen; maar nu takelt het af. Niet plotseling, maar ongemerkt en langzaam. Jlet oog ziet zoo scherp niet meer, uw bewegingen zijn minder vlug en lenig. Ge zoekt een plaats om te zitten, waar ge vroeger, als ge zitten moest, verlangdet om op te staan. De geest bot minder welig uit. In wat eertijds u genot schonk, hebt ge geen smaak meer. Kalmer vliet u het eens zoo jonge bloed door de aderen. Ge voelt, hoe het gelen van het blad in de natuur beeld is van uw eigen verwelken.

En dat duurt dan tot de wind zich verheft, en de najaarstorm in ongeval of krankheid door uw takken komt jagen. En dan valt ook bij u het blad en het loover begint doorzichtig te worden. En telkens en telkens zegt het u, dat ge uit het tijdperk der verwelking in dat der slooping zijt overgegaan.

Tot dan eindelijk die laatste herfstdagen komen, die u straks in den winterslaap zullen overleiden, die koude bange dagen, waarvan de Prediker zong: »Als de wachters des huizes (d. z. de handen) zullen beven, en de sterke mannen (d. z. de beenen) zich zullen krommen, en de maalsters (d, z. de tanden) zullen stilstaan, en die door de vensters zien (d. z. de oogen) zullen verduisterd worden. Ook wanneer de twee deuren naar de straat (d. z. de ooren) zullen gesloten worden, en ge zult vreezen voor de hoogte, en er verschrikking op uw weg zal wezen, en de amandelboom (d. z. het grijze hoofd) zal bloeien, en ge als een sprinkhaan uzelven ten last zult wezen. Want de mensch gaat naar zijn eeuwig huis, en de rouwklagers in de straten zullen omgaan."

Dan, als het zoo met u is, loopt ook de herfst van uw leven ten einde, om op uw sterfbed den winter over u te doen komen.

Wel hem, die in zijn Heiland door het geloof geborgen, weet dat voor hem na dien winter de lente aan den eeuwigen morgen daagt.

Toch is dat einde van den herfst niet al de herfst, en ook in ditjaargetijdegaat aanzijn voleinding een tijdperk van overgang vooraf, soms met een eigen schoon.

Als de eerste herfststorm doorworsteld is, volgen er soms rustig schoone dagen, die u weldadig aandoen, en u soms zelfs een uiting van bewondering ontlokken. Niet het minst in ons land komt dit herfstschoon in zijn zachte tinten soms overliefelijk uit, en het is niet het minst uit die herfsttinten dat onze-vaderlandsche schilders hun vruchtbaarste indrukken hebben opgevangen.

De lente en de zomer zijn soms vermoeiend weelderig gekleurd. De tinten zijn dan weinige, de kleuren overstelpend vele, en die kleuren zijn vaak hoog en sterk sprekend..

Maar in den herfst is het of die hooge kleuren gedoezeld en in zachte tinten worden overgeleid. Daardoor steekt dan het ééne niet zoo sterk bij het ander af. Alles smelt meer in één. En ongemerkt wordt er zoo een schoone harmonie geboren.

Dat doet deels het vocht in de lucht, dat de kracht der lichtstralen breekt, en deels is het de t mindere levenskracht in de natuur zelve, die haar minder scherp geteekend uit doet komen.

En hierdoor verzoent God ons met het verlies van den zomer.

De sterke hitte drukt niet zoo meer, en toch is er nog geen koude die ons naar binnen jaagt.

De avonden zijn niet meer zoo ingekrompen kort, en toch niet zoo lang dat ie vermoeien. De dag. n korten in, maar zijn toch nog niet zoo kort, dat ze u het uitgaan beletten.

Zoo houdt de herfst in alle manier zeker midden, zeker evenwicht, zekere harmonie, die u rustig stemt en ontspant na de overspan-'hing van den zomer.

En niet alleen dat God u zoodoende met het afgaan van het jaar verzoent, maar Hij verzoent u door dat schoon van den herfst ook met het afgaan van uw eigen dagen.

Hij toont u in dien herfst hoe ge ook op gevorderden leeftijd nog een eigen roeping hebt, om in uw karakter, in uw gemoedsbestaan, in uw levensuiting iets te ontwikkelen en te openbaren, wat dusver in u schuilen bleef, t. w. het schoon van het kalme, van het rustige, van het zacht getinte. Geen slingering meer maar evenwicht. Zoover het onder ons menschen gaat, voltooide harmonie.

Wie dan ook op zijn ouden dag nog in passie uitkomt, nog door hartstocht wordt gedreven, of het middenspoor mijdt, om op zijpaden aan den uitersten kant te loopen, maakt een stuitenden indruk.

Een ziel, een menschenhart, een karakter, dat op den ouden dag nog den hoogen gloed, de forsche kleuren, de sterke slingeringen vertoont, en niet tot evenwicht is gekomen, wekt eerst uw weerzin, daarna uw toorn en ten leste uw lachlust op.

De herfst bestraft zulk een, en oordeelt zijn verspeeld gemoedsbestaan.

Zooals de herfst met die zachte tinten is, zoo moet het op uw ouden dag bij u van binnen wezen.

En als het zoo niet met u is, staat ge als mensch met uw menschelijk hart beschaamden verlegen voor het aanschijn der natuur.

Nog een derde merkteeken is aan den herfst eigen, het merkteeken van den edelen, fijneren oogst.

Zelfs het woord van herfst is bij ons aan dat derde merkteeken ontleend; want herfst, hetzelfde woord als het Eagelsche harvest^ beteekent oogst

Nu is oogst alle inzameling van gerijpte vrucht; en in dien algemeenen zin is er oogst in alle jaargetijden, den winter alleen uitgezonderd.

Reeds in de lente oogst ge de eerste groenten, het eerste fruit, ten deele zelfs het gras, dat tot hooi zal worden.

En ook in den zomer zet ge den oogst van het gras, van de moeskruiden voort, om ze met het inzamelen van het koren te voleinden.

Niet het oogsten op zich zelf is dus het eigen onderscheidend kenmerk van den herfst. Integendeel de oogst als zoodanig is aan lente, zomer en herfst gemeen.

Maar, en hier ligt het edeler merk van den herfst in, in het najaar oogst ge niet wat van het land, maar wat uit de takken komt; de druif en allerlei soort van boomvruchten.

Zoo hoog nu de kroon van den boom zich boven den bodem verheft waarin hij wortelt, zoo hoog staat de boom vrucht in waardij boven de vrucht der aarde. In het paradijs was boomvrucht 's menschen spijs.

En ook dit merkteeken van den herfst brengt u op uw ouden dag een vermaan van diepen ernst.

Er moet vrucht aan u zijn ook bij het afgaan uwer dagen. Niet een doelloos leven moet uw oude dag zijn, maar een uitgeven van edeler en fijner zielevrucht, vrucht van hoofd en hart, dan waarmee ge dusver uw huisgenooten, uw omgeving, en uw volk hadt verkwikt.

De tijd der lente-moeskruiden is nu voorbij. Voorbij ook de tijd, dat het koren met volle garven van uw akker werd weggedragen.

Maar nu verwacht uw huis, wacht uw omgeving nog edeler, nog fijner vrucht.

De vrucht van kalme wijsheid, de vrucht van stille harmonie, de vrucht van zuiverder liefde, de vrucht van gerijpt geloof, de vrucht van onwankelbare hope.

En dan zijn er nog grijsaards en bedaagde vrouwen, die enkel op geld zinnen en met geld in hun verborgen gedachten bezig zijn; die knorrig en gemelijk een ieder hinderen; en in plaats van veel voor anderen te zijn, alles van anderen voor zich afvergen.

o. Verdorde zielen, als ge op uw herfstdisch de edele vrucht van wijnstok en perzikboom u ziet toelachen, wordt dan door dien druiventros en door dien edelen perzik, toch eindelijk wijs.

Wijs voor u zelven, wijs voor de menschen, wijs voor uw God!

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 oktober 1896

De Heraut | 4 Pagina's

„Het gras berdort de Gloem valt af.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 oktober 1896

De Heraut | 4 Pagina's