Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Als een mosterdzaab.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Als een mosterdzaab.”

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

En Jezus zeide tot hen: muws ongeloofs wille; want voorwaar zeg ik u, zoo gij een geloof hadt als een mosterdzaad, gij zoudt tot dezen berg zeggen: a henen van hier derwaarts, en hij zal henengaan; en niets zal u onmogelijk zijn. Matth. 17 : 20.

Wat beteekent een geloof als een mosterdzaad?

Beduidt dat een gelool soo hlein^ dat het, vergeleken met anderer machtiger geloof, ongeveer in de verhouding komt van een korrelke mosterdzaad tegenover de overige moeskruiden?

Het is zoo verstaan, het is zoo duizendwerf gepredikt, en vrordt door velen nog zoo verstaan; en toch blijkt bij dieper indenken die opvatting onhoudbaar.

Noemt ge toch een nog klein geloof een korrelke mosterdzaad, dan spreekt ge hiermede uit, dat ge u geen nog kleiner geloof denken kunt. Immers het mosterdzaad was het aller-Meinste onder alle moeskruiden.

Naar dezen maatstaf moet ge derhalve iemand die zelfs dit allcïkleinste geloof niet bezit, beschouwen als iemand die nog ganschelijk van geloof verstoken is.

Doch zij het zoo, neem dan aan, dat iemand wiens geloof zelfs nog niet met hjt mosterdzaad is te vergelijken, , dan toch nog ondersteld kan worden een verdwijnenden zweem van geloof te bezitten, is het dan aannemelijk, dat Jezus tot zijn discipelen wilde zeggen: Zelfs het allerkleinste geloof ontbreekt u nog. Hoogstens zweemt er iets van een ongrijpbaren geloofsaandrang door uw hart.

Het is zoo, telkens schieten Jezus' 4iscipelen in geloofskracht te kort. Ze schaamden zich niet hun kleingeloof te belijden. Maar wie voelt niet, dat het geloof van Jezus' uitverkoren jongeren daarom toch niet beneden het allerkleinst denkbare geloof gezonken was, en dat het geen zin zou hebben geha3, vooral niet tot de jongeren die zoo pas van den Thabor kwamen, en de wondere genezing van den maanzieke wel terdege nog beproefd hadden, te zeggen: Zelfs hel allerkleinste geloof ontbreekt u nog!

Mag reeds hierom niet toegestemd, dat > een geloof als een mosterdzaad" doelt op het zwakste, het kleinste, het nietigste geloof, ook wat Jezus er bijvoegt, snijdt geheel deze uitlegging af.

Indien toch het sgeloof als een mosterdzaad" reeds die alles te bovengaande kracht bezat, om bergen te verzetten; en reeds van dit allerkleinste geloof kon gezegd worden: niets ml u onmogelijk zijn^ hoe zou er dan nog groei, nog ontwikkeling, nog ontplooiing van dit allerkleinste geloof denkbaar zijn?

Als voor het ^allerkleinste geloof' reeds geen ding onmogelijk is, op wat wijs, in wat zin, tot wat doel, zou er dan een nog greater^ een nog rijker^ een iiog meer ontwikkeld geloof denkbaar zijn?

Een geloof dat bergen verzet, kan dit het allerkleinste geloef zijn?

Of spreekt het niet vanzelf, dat de krasse beeldspraak, dat ge een berg als de Thabor enkel door uw machtwoord zult opheffen en in de zee werpen, juist als hyperbool is gekozen, d. i. als het sterkste beeld dat gekozen kon worden ?

Toch is het wel te verstaan, waartoe men dat mosterdzaadgeloof als het geloof op zijn kleinst heeft genomen.

Men neigde daartoe, om de tegenstelling nóg forscher, nóg geweldiger te maken. Het geloof op zijn kleinst en de daad op haar grootst. Een geloof zoo klein, dat het bijna alleen met den geestelijken microscoop kan ontdekt worden, en toch gaat die hemelhooge berg de zee in.

Zóó echter brengt men in Jezus' woord een onredelijke en 2inlooze gezwollenheid, die soms een welbespraakt spreker moge aantrekken, maar die vreemd is aan Jezus' wegsleepende welsprekendheid.

Het korrelke van het mosterdzaad is beeld van twee dingen: en eerste van lut vergelijkenderwijs allerkleinste., want het was het kleinste zaad onder alle zaad van moeskruiden in Israël, Maar ook ten tweede van de allergrootste ingehouden kracht.^ want, zoo spreekt Jezus zelf in Matth. 13:32, in dit kleine nietige korrelke schuilj, de kracht om een boom te doen uitschieten, in welks kruin de vogelen nestelen komen.

Ook dit moet niet in overdreven zin verstaan. Er komt uit het korrelke mosterdzaad geen boom als de ceder, maar toch soms een plant, met tamelijk stevige stengels, van twaalf voet hoog. Ge moet dus, om Jezus' woord te vatten, in de wereld der moéskruiden blijven, en niet in den boomgaard gaan. Bij het eigenlijk boomgewas vergeleken, valt de mosterdplarit geheel weg. Maar blijft ge, gelijk Jezus wil, in den moestuin, waar niet dan lage gewassen tieren, en ziet ge daarin een hoog opgeschoten mosterdplant, dan ja, is die mosterdplant als de koningin der moeskruiden, zoo verrassend groot, dat het zinrijk is op t'; merken, hoe deze hooge plant juist opschoot uit het allerkleinste korrelke zaad. Nu schuilt in elke zaadkorrel zekere mate van kracht. Van nog onuitgewerkte kracht. Van kracht die gespannen en ingehouden is. Van een kracht die nog niet werkte, maar, gaat ze werken, zich op wondere wijze openbaren zal.

Want het is metterdaad wonder, als ge b.v. een komkommer of meloen opensnijdt, en ge ziet daarin dien stroom van zaadjes, en ge bedenkt nu dat elk van die zaadjes de kracht in zich draagt, om niet één, maar vier vijf van die groote vruchten voort te brengen; ja, veel meer nog, om ir. elk van die vruchten weer gansche trossen zaad te telen, uit dat zaad weer nieuwe vruchten, en zoo al doorgaande een geheele wereld van kolossale vruchten te doen uitkomen.

Zoo nu opgevat, doet het mosterdzaad dus niet aan het »allerkleinste geloof, " maar veelmeer aan het geloof als een wondere, gansch onbegrijpelijke kracht denken; en het is in dien zin dat Jezus lot zijn jongeren zegt: Als uw geloof maar die verborgen kracht bezat, die in het korrelke mosterdzaad schuilt, dan zoudt ge bergen verzetten en zou geen ding u onmogelijk zijn.

Het korrelke mosterdzaad is zoo klein van omva^, dat iemand het tusschen de vingers zal hebben, zonder dat hij er iets van merkt. Het schuilt door zijn kleinheid voor het oog weg.

En zoo nu ook is de aard van uw geloof. Onder de dingen die voor oogen zijn, komt het niet uit. Iemand zal het bezitten, zonder dat hij het vermoedt of merkt. Ook het geloof is een schuilende verborgen kracht, die zich . aan het oog onttrekt.

En toch is het echte geloof, evenals de zaadkorrel van het mosterdzaad, drager van zulk een wondere, ongemeene, alles te boven gaande kracht, dat het ten slotte sterker blijkt dan de machtigste ' en meest indrukwekkende verschij­ ning, die het oog treffen kan, en dat is voor ons menschen een hooge, breea zijn lendenen uitslaande berg.

De tegensteliïng is dus: Eenerzij ds de berg dien ge niet alleen ziet, maar die geheel uw gezichteinder afsluit, en daartegenover anderzijds het onzichtbaar, nauwlijks te ontdekken geloof.

Naar de waardeering der wereld is nudatgeloofskorrelke niets, die indrukwekkende berg alles. Niets de verborgen kracht die in uw hart schiiilt, maar alles die wereld mét haar macht en heerlijkheid.

En daartegenover stelt Jezus nu zijn uitspraak, die u een geheel andere orde der dingen ontsluiert.

De verhouding is juist omgekeerd.

Niet in dien reusachtigen berg, maar in dat bijna onzichtbare geloofskorrelke schuilt de wezenlijke, de grootste, de alles te boven gaande macht.

Niet het geloof moet voor dien berg, maar die berg moet voor uw geloof wijken.

Dit is het wat de wereld overwint, namelijk uw geloof.

En zoo nu moet ook wuo geloof zijn.

Want ook voor u is het niet de vraag, of uw geloof nog in de korrel schuilt, als bij het kind, of reeds opschoot en vrucht droeg, gelijk bij den geloofsheld. De eenige vraag is maar of uw geloof het echte, of het wezenlijk de korrel van een mosterdzaad is.

Allerlei nabootsing van geloof kan daarom wel betrekkelijke waarde hebben. Geloof dat zuiver belijdt, kan reeds zekere kracht oefenen. Geloof, dat voor het tijdelijke het eeuwige niet vergeet, kan reeds voor zonde bewaren. Geloof, dat zekeren gloed van geestdrift doet uitstralen, kan op zichzelf reeds bezielen.

Maar toch, dat alles redt u niet. Geeft wel een schijnsel, maar werpt geen licht op uw pad. Het glinstert aan de oppeirvlakte van uw leven, maar dringt zijn wortel niet diep in het middelpunt van uw hart.

Het echte, het wezenlijke geloof is een van God in u verwekte zielskracht.

Een macht in u, die verborgen en] ingehouden is, en heel uw zielsleven spant, maar die als ze werken gaat, zich roert, en naar buiten treedt, zonder eenige uitzondering alles in kracht te boven gaat, voor niets terugdeinst, tegen eiken tegenstand is opgewassen, voor geen verzoeker wijkt, en mits ze zich gezond en onbelemmerd ontwikkelen kan, ten slotte over alles triomfeert.

In het echte, hst ware geloof schuilt Goddelijke energie.

Het is niet uit de wereld, het komt niet uit de boeken, voor al het goud der aarde is Ijet niet te koop.

Gij kunt het niet maken, en alle menschen saam kunnen het u niet aanbrengen. Het is alleen God, de Almachtige, die deze rijkste, deze hoogste, deze alles te boven gaande kracht in eens menschen ziel kan doen opwaken.

»Door het geloof, en dit niet uit u^ het is Gods gave!"

Hoor hoe Paulus de wondere werking dezer kracht teekent.

> Als stervende, en ziet wij leven."

> Als getuchtigd, en niet gedood."

sAls droevig zijnde, doch altijd blijde."

»Als arm, doch velen rijk makende."

»Als niets hebbende, en nochtans alles bezittende."

Zóó was in Jezus' apostel, en zoo was in de wolke der getuigen, en zoo is nog inelktriomfeerend kind van God, de wondere geloofswerking, de ontkieming van dat wondere korrelke, dat uw God, toen Hij u het geloof schonk, in 'den bodem van uw hart heelt gelegd.

Zijt ge nu een geloovige of zijt ge het niet? En indien wel, indien ge door al de beschaming van uw geestelijken dood heen, toch blijit weten, dat ge voor God gerechtvaardigd zijt, en dus het echte geloof hebt, waarom hangt u het hoofd dan telkens moedeloos op de borst, waarom staat uw oog dan dof, is uw woord beklemd en benauwd, hangen de handen u slap en zijn de knieën u traag geworden?

Of korter gezegd, waarom leeft ge dan, met de grootste kracht ter wereld in uw hart, als een onmachtige, als een twijfelmoedige en telkens versagende?

Och, of ge toch in uw hart mocht grijpen, in dat hart de geloofskracht mocht vinden, en, in die geloofskracht sterk en onverwinlijk, het hoofd weer mocht opbeuren, om als een koningskind van uw God, wereld en Satan met beslisten moed •en besef van geestelijke nuchterheid in de oogen te zien, opdat zij voor u mogen wijken, en gij geen stap meer terugtreedt voor de instrumenten die zich tegen u bereiden.

En nu, hebt ge in die overwinning lust, oefent dat bergverzettend geloof ook op u zijn bekoring, begin dan, waar alle echt geloof moet beginnen, begin dan met uzelven, begin met uw eigen natuur, begin met uw eigen zondig wezen te bedwingen.

De echte geloofswerking kan ni^t naar buiten uittreden, als niet eerst, dank zij datzelfde geloof, de bergenhooge hindernissen van het eigen hart zijn weggeruimd.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 november 1896

De Heraut | 4 Pagina's

„Als een mosterdzaab.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 november 1896

De Heraut | 4 Pagina's