Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXVI.

NIEUWE AANHANGERS.

Aldus eindigde deze overval op een voor den aartsbisschop zeer ongunstige wijze. Hij mocht zich door zijn tocht tegen Nuys in de oogen des keizers den schijn gegeven hebben, als ware hij een getrouwe aanhanger van diens regeering, aan den anderen kant daarentegen had hij zooveel te meer verloren. De burgers haatten hem nog sterker dan te voren.

Den ochtend na den verhaalden overval, plaatsten zij op den muur, juist tegenover zijn tent, een galg, waaraan een groote stroopop gehangen werd, die als een bisschop gekleed was, en waarmede vele burgers op moedwillige wijze den spot dreven. De aartsbisschop was buiten zichzelven van woede, toen hij dit uit zijn tent opmerkte. Als het mogelijk was geweest, zou hij met het zwaard in de vuist onder de burgers gesprongen zijn, en een bloedbad onder hen aangericht hebben. Doch hij moest zich beheerschen, hetgeen wel het érgste is, dat een toornig man kan overkomen. Bovendien zou hij ook van een andere zijde nog diep gekrenkt worden.

Het verdroot den ridders zeer, dat zij door den aartsbisschop in een strijd gewikkeld waren, die zoo weinig kans van slagen bood. Zij beraadslaagden daarom met elkaar, en besloten de legerplaats te verlaten, en naar huis terug te keeren. Alleen hierover was men hel nog niet eens, of men van dit besluit den aartsbisschop vooraf kennis zou geven, of eenvoudig wegtrekken. De meerderheid verklaarde zich voor het laatste, en aldus werd vervolgens besloten. De eene ridder na den anderen gal zijn manschappen bevel zich gereed te maken, en reed daarop stilzwijgend met hen weg. Weldra stond de aartsbisschoppelijke tent gansch alleen. Slechts die krijgslieden, welke in den onmiddellijken dienst van den aartsbisschop stonden, waren achtergebleven. Hadden zij gekund, dan zouden ook dezen hun makkers snel gevolgd zijn.

De aartsbisschop vertrouwde zijn oogen niet toen hij de ridders zag vertrekken. Eerst meenden hij, dat ze een strooptocht wilden houden in den omtrek, ten einde nieuwen voorraad van levensmiddelen op te doen. Toen hij echter zag, dat ze hun tenten afbraken, ried hij hun bedoeling. Doch wat kon hij er tegen doen ? Wel waren de ridders zijn leenmannen, en dus verplicht hem in den strijd te volgen, doch hoe-kon hij hen tot vervulling van dien plicht dwingen, als zij als een man tegen hem overstonden ? Zou hij de hulp des Konings tegen hen inroepen? Maar deze zou hem in dit geval zeker niet geholpen hebben, omdat hij door verscheidene daden, die sterk op roof geleken, de gunst des Konings verbeurd had. Bovendien deze was ook te ver verwijderd, en had het te druk met andere zaken, dan dat hij tijd en lust zou hebben zich in een strijd tusschen een leenheer en diens leenmannen te mengen.

De aartsbisschop moest dus gelaten aanschouwen, hoe de eene ridder na den anderen hem verliet. Uren lang zat hij in zijn tent, terwijl hij „met een donker gelaat voor zich heen staarde. Doch hij moest een besluit nemen. Door het vertrek der ridders was zijn toestand zeer gevaarlijk geworden. Als de burgers van Nuys hem thans overvielen, dan was hij reddeloos verloren. Hem bleef dus niets anders over, dan ten laatste ook maar zijn eigententaf te breken. Des middags trok hij als een verslagene weg, en spoedig daarop was de eerst zoo levendige vlakte voor de stad, weder eenzaam en verlaten.

De burgers geloofden nauwelijks hun oogen, toen zij het vijandelijk leger zagen opbreken. Eerst meenden zij, dat de vijand hen wilde misleiden en des nachts zou terugkeeren, om een nieuwen overval te beproeven. Doch de verspieders, die zij uitgezonden hadden, brachten het bericht, dat dé vijand inderdaad volkomen afgetrokken was, en dat er geen gevaar meer dreigde. Nu ontstond er natuurlijk groote blijdschap in de stad. Het vertrouwen der burgers op hun eigen kracht was zeer versterkt, doch ook het aanzien van [den zoogenaamden keizer was door den gelukkigen uitslag der belegering buitengewoon gestegen. Allen zagen in hem hun redder en aanvoerder. Enkele dagen later gaf de keizer een groot feest, waarop hij zijn drie getrouwen. Wolfram, Kunald en Egbert tolridder sloeg.

Doch ook naar buiten wies zijn aanzien, toen het bekend werd, hoe dapper hij geholpen had om den aanval vanden aartsbisschop af te weren. De stad Kolmar sloot met Wetzlar, Frankfort, Gelnhausen en Friedberg een verbond voor tien jaren tegen alle onderdrukkers, waarmee ook koniiig Rudolf aangeduid werd. Deze had juist in dien tijd een drukkende belasting laten uit­ schrijven, waardoor de burgers het dertigste deel van hun vermogen aan den koning zouden moeten betalen. Deze belasting gaf op vele plaatsen aanleiding tot oproer. De bewoners van Kolmar verwoestten de omliggende dorpen, die tot het gebied der Habsburgers behoorden. De Hagenauers verdreven den koninklijken stadhouder Otto van Ochsenstein, De burgers van Wetzlar weigerden beslist eenige belasting, welke ook, te betalen. Genoeg, overal was er oproer, en algemeen beschouwde men den vreemdeling van Nuys als den rechtmatigen keizer en den man, die Duitschland van ongerechtigheid en willekeur zou zuiveren. Wetzlar noodigde hem tot een bezoek uit. Wel lag deze stad voor zijn plannen gunstiger dan Nuys, wijl zij zich meer in het midden des lands bevond, doch hij achtte den tijd nog niet gekomen om aan deze uitnoodiging gevolg te geven.

Maar niet alleen enkele personen en steden, gansche provinciën en landen schaarden zich aan zijn zijde. Zoo zonden de Friezen, door onzen graaf Floris V van Holland (den lezers zeker geen onbekende) zeer in 't nauw gedreven, hem een gezantschap met de bede, dat hij hen tegen hun vijanden zou beschermen. Met vreugde greep de zoogenaamde keizer deze gelegenheid aan, om zijn aanzien te vermeerderen.

Door den bisschop van Utrecht liet Hij den graaf vermanen, de vijandelijkheden tegen de Friezen te slaken. Het toen verzonden schrijven is bewaard gebleven en luidt aldus:

»Frederik, bij de gratie Gods, keizer der Duitschers en Romeinen, zendt den eerwaarden bisschop van Utrecht zijn genadigen groet, en wenscht hem alles goeds. Daar het de taak der keizerlijke majesteit is geschillen te beslechten en daden van geweld te straffen, verzoeken wij door dit schrijven van uwe trouw, dat gij den graaf van Holland ernstig vermaant, dat hij van alle geweld aflate en hetzelve late varen. Zullende wij anders zelf tegen hem optreden, gelijk het de wetten voorschrijven. Wanneer echter gezegde graaf, uit privilegiën der keizers en koningen, rechten tegen de Friezen vermeent te bezitten, dan dragen wij u op, hem op te roepen om binnen zes weken voor den keizerlijken rechterstoel te Nyus te verschijnen, opdat hij ons deze privilegiën moge toonen."

HOOGENBIRK.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 november 1896

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 november 1896

De Heraut | 4 Pagina's