Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dupliek.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dupliek.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onze vriend en broeder, de heer Hovy, had de goedheid een vorig maal eenig antwoord in te zenden op ons bekend artikel.

Hiervoor betuigden we hem reeds onzen dank. Een dank dien we hiermede herhalen, ook bijzonderlijk voor den warmen toon, waarop hij zijn overtuiging uitsprak, dat z. i. t geen Christenman zijn zöbn anders zenden mag dan naar de Vrije Universiteit.

t Toch voegden we er reeds een vorig maal bij, dat zijn antwoord ons nog ten deele onvoldaan het, en dit wenschen we toe te lichten.

Hebben we den geachtcn s-chrijver wel begrepen, dan trad hij als Directeur af, om deze reden, dat hij zich niet vereenigen kon met de wijze, waarop in de quaestie-Lohmaa geprocedeerd was; en wel bepaaldeUjk om dit feit, dat hoogleeraren zich in Maart bereid hadden verklaard, om saam de beteekenis der Gereformeerde beginselen te onderzoeken, en dat nochtans twee hunner, nog eer dit onderzoek was afgeloopen, mede hadden gewerkt om de enquête van Seinpost uit te lokken.

Kort gezegd, komt dit dus hierop neer, dat de heer Hovy aftrad, omdat de hoogleeraren Kuyper en Rutgers zich z. i. niet hadden gehouden aan hun gegeven woord.

Wij althans kunnen het niet anders verstaan.

Nu zouden we te dezer zake vooreerst ons willen veroorloven aan den heer Hovy de pertinente vraag voor te leggen, waarop hij ons met een publiek antwoord verplichten zou: Is het waar, dat uw voornemen om af te treden, eerst na Seinpost is opgekomen, en is niet reeds maandenlang vóór Seinpost door u verklaard, dat gij, indien de heer Lohman heenging, zelf ook heengingt ?

Ware toch dit laatste het geval, dan zou hieruit blijken, dat de bewegende oorzaak voor zijn altreden als Directeur niet kan gelegen zijn in wat op Seinpost, of daarna, voorviel.

Doch nemen we voor een oogenblik aan, dat zijn antwoord pertinent luiden kon: Vóór Seinpost heb ik nooit gezegd, dat ik heenging als Lohman heenging, hoe staat daa de quaestie?

Is het den heer Hovy onbekend, dat het voorstel om gemelde verklaring der hoogleeraren te teekenen, juist uitgegaan is van dienzelfdea Dr. Kuyper, bij wien hij nu de schuld zoekt ? Hem onbekend, dat Dr. Kuyder deze verklaring voorstelde als een redmiddel, om zoo mogelijk de beide heeren Lohman voor onze Universiteit te beliouden ?

En indien hij dit niet kan ontkennen, is het dan zielkundig denkbaar, dat diezelfde Dr. Kuyper, die in Maart met dat doel deze verklaring uitlokte, sonder dat er iets tus-schenbeide gekomen ware, in Juni zou gedaan hebben wat hij thans deed? J

Ieder voelt, dit kan niet.

En indien dit niet kan, is het dan billijk, is het dan rechtvaardig van den heer Hovy, dat hij, zeer wel wetende wat er tusschenbeide is gekomen, dit verzwijgt en er niet meê rekent?

Zij het ons daarom vergund op drieërlei zijn aandacht te vestigen.

i". Toen Dr. Kuyper zijn »verklaring der hoogleeraren" voorstelde, heeft hij er, gelijk de heer Hovy weet, uitdrukkelijk bijgevoegd, dat hij ze indiende in de onderstelling, dat er dan ook niet ia strijd met die verklaring gehandeld zou worden.

2". Toen het aan de onderteekening toe was gekomen, had dit tegenstrijdige reeds plaats gehad, niet alleen naar zijn oordeel, maar ook uaar dat zijner ambtgeaooten; en die ambtgenooten weten, dat Dr. Kuyper deswege de verklaring dan ook niet geteekend heeft dan onder protest.

En 3". nog eer xa^nh^tgemeenschappelijk onderzoek naar de beteekenis der Gereformeerde beginselen ingevolge die afspraak beginnen kon, had er, naar aanleidingvan een veel vroeger genomen Senaatsbesluit, dat niets met de verklaring der hoogleeraren uitstaande had, zich als Senaat uitgesproken over de methode om de Gereformeerde beginselen op te sporen, en alstoen had de heer Lohman zich vierkant overgesteld tegen de methode die zijn ambtgenooten als de éénlg denkbare aannamen.

Door deze daad van den heer Lohman was derhalve alle gemeenschappelijk onderzoek, nog eer men er aan beginnen kon, uit den aard der zaak, volstrekt onmogelijk geworden.

Het was er door afgesneden.

Of hoe ter wereld zou het saamwandelen op eenzelfden weg mogelijk zijn, indien de ééa evea pertinent verklaart: Ik sla rechts om, als de ander blijft zeggen: Ik ga links P

Dit kan een kind verstaan, dat niet kan

Dit intusschen zijn de nuchtere feiten, en onder die omstandigheden moest een uitweg worden gezocht. Het kon zoo niet blijven zitten. Een huis dat tegen zich zelven ver deeld is, zal niet bestaan.

Die uitweg is toen daarin gezocht, dat er een enquête zou worden uitgelokt,

Een enquête, die volgens het Reglement, in de eerste plaats minnelijke schikking beoogt.

Maar juist, die minnelijke schikking is terstond, niet door Dr. Kuyper, maar vanwege den heer Lohman afgesneden door de pu blicatie van zijn bekend werk, waarin hij opeens den knoop doorhakte en zei: Ik ga heen.

Zou de heer Hovy nu zoo goed willen zijn, te zeggen, welke uitweg hij dan ge wild had, dat toen ware ingeslagen?

Critiek op anderer daad is gemakkelijk, maar zeg dan, hoe men dan had moeten handelen.

Dat het plan van enquête geheim zou zijn gehouden, is een onjuistheid. Het is noch voor den heer Lohman, noch voor Directeuren, noch voor Curatoren geheim gehouden, eenvoudig wijl het voor niemand geheim is gehouden, maar tien dagen te voren openlijk is medegedeeld in de Heraut.

Over den »beker van verdrietelijkheden' wenschen we niet in verder debat te treden

De heer Hovy zegt, dat hij alleen in ons blad over deze zaak schreef. Hij zal weten, dat hij er o.a. ook over schreef in de Geldersche Kerkbode, En wel in een stuk waarvan zelfs een Roomsch blad opmerkte, dat het voor Dr. Kuyper ^de vlijmendste smart" moest brengen.

We zouden er nog aan kunnen toevoegen de vraag, of de heer Hovy zich dan waarlijk niet allerlei ander woord dat over zijn lippen kwam, herinnert, maar we gaan hierop niet in.

Hij die dezen bitteren beker uitdronk weet zeer nauwkeurig welke droppelen de heer Hovy persoonlijk hierin op allerlei manier gemengd heeft, en ook nu, door over dit punt zoo luchthartig heen te glijden, er nogmaals in mengde.

Doch, gelijk gezegd, hierover geen woord meer.

Maar wel ten slotte nog een derde vraag, die o. i. evenzoo publieke beantwoording eischt.

De heer Hovy was President-Directeur van eene vereeniging, die Hooger Onderwijs bedoelde ^geheel en uitsluitend op den grondslag der Gereformeerde begittselen.

Zoodra nu ernstige bedenking rees over de vraag, oi zeker onderwijs hieraan al dan niet beantwoordde, moest hij derhalve als President allereerst zelf voor die beginselen opkomen, en mocht hij niet rusten, tot hij wist dat die beginselen weer veilig waren?

Nu is hier op zichzelf tweeërlei mogelijk.

Of de heer Hovy zag van meet afin, dat de beginselen bedreigd werden, of hij zag het niet in.

Wij nu namen het laatste aan, en we gaven een vorig maal de reden op, waarom dit o. i. alleszins verklaarbaar ware.

Is dit nu zoo, dan laat het zich hierdoor uitnemend wel begrijpen, dat de heer Hovy aanvankelijk den indruk ontving, dat men spijkers op laag water zocht, over kleinigheden viel, en dat het zijn plicht als President was dezen geest der klcingeestigheden te bezweren.

Niets prijzenswaardiger.

Maar zoo staat de zaak thans niet meer. Ook voor hem niet.

Het is nu van achteren voor ieder duidelijk uitgekomen, dat er metterdaad wel terdege zeer ernstig verschil in zake de beginselen bestond.

Zonder ééne enkele uitzondering hebben alle deskundigen van Gereformeerde zijde dit toegestemd. Ook de heer Lohman, die het verschil zelf zóó ernstig vond, dat hij er om heenging, na het in zijn protest van Juli dezes jaars nogmaals var» zijae zijde scherp geformuleerd te hebben.

Natuurlijk hield de heer Lohman staande, dat de Gereformeerde beginselen lagen, gelijk hij het zich voorstelde, maar hierin stond hij alleen.

Heel de Commissie van enquête, het College van Directeuren, het College van Curatoren, de Senaat, de Ledenvergadering, kortom heel de Universiteit, oordeelde vlak omgekeerd.

Oók de heer Hovy.

Althans indien juist is, wat te Leeuwarden officieel door de Enquê-tecommissie werd meegedeeld, dat de heer Hovy zelf in die Enquête-commissie voor de conclusie gestemd had.

De heer Hovy, die er bij zat toen dit medegedeeld werd, weersprak dit niet,

We mogen dus aannemen, dat dit soo is.

De zaak komt derhalve ^dus te staan.

In Juni 189S oordeelden Dr. Kuyper en Dr. Rutgers dat we voor zóó ernstig verschil over de beginselen onzer stichting stonden, dat een oplossing moest gezocht worden; maar toen doorzag de heer Hovy dit nog niet.

Sinds doorzagen alle der zake kundigea dit, en was het de heer Lohman zelf die in zijn brochure den wensch uitsprak, dat de vergadering tusschen hem en zijn ambtgenooten mocht beslissen.

In Juni 1896 erkende het ook de heer Hovy, en werkte er zelf toe mede, om bij de vergadering te Leeuwarden de bekende motie te doen voorstellen.

Maar hoe is het dan te verklaren, dat de heer Hovy in October 1896 zijn ontslag als President-Directeur neemt, en dit ^/5««j motiveert door de schuld op Dr. Kuyper en Dr. Rutgers te werpen, van wie hij nu van achteren zelf erkent, dat zij in Juni 1895 de zaak beter inzagen dan hij ?

Dit zou nog te rijmen zijn, indien hij zijnerzijds een beteren weg had aangewezen, ora uit deze impasse te geraken, dan genoemde heeren insloegen.

Maar niet, nu hij hierover eenvoudig zweeg.

Overmits het nu over en weer wenschelijk is, dat over deze geheele zaak het volle licht opga, veroorloven we ons beleefdelijk aan den heer Hovy nog een kort antwoord te mogen verzoeken op deze drie vragen:

i*". Is door u metterdaad eerst na Seinpost verklaard, dat gij heengingt indien Lohman heenging?

a*. Welke weg had dan volgens u, in Juni 1895 moeten worden ingeslagen, toen de heer Lohman zelfs den aanvang van het gemeenschappelijk onderzoek onmogelijk had gemaakt door de eenig denkbare methode voor dat onderzoek te verwerpen ?

En 3". zijt gij in zake de beginselen, nu het verschil over en weer zoo scherp en beslist uitkwam, het eens met den heer Lohman of wel met den Senaat, met het Curatorium en met het Directorium der Vrije Universiteit?

Natuurlijk matigen we ons het recht niet aan, om antwoord op dit drietal vragen te vergen, maar wel mogen we uitspreken, dat de heer Hovy o. i. goed zal doen, met van zijne zijde niets terug te houden, en geen dezer vragen onbeantwoord te laten, doch al het gewenschte licht te ontsteken over wat zonder dat licht duister blijft.

Later komt heel de zaak toch voor het voetlicht der historie, en juist met het oog hierop is het beter, dat de nevelen nu reeds worden opgeklaard.

Heel het land door denkt het buitenstaande publiek, dat de heer Hovy het in zake d^ beginselen ééns is met den heer Lohman.

Ook in zijn antwoord van de vorige week, verzuimde hij zich hierover uit te spreken.

Over dit hoofdpunt gleed hij heen.

Blijft het hier nu bij, dan versterkt hij nogmaals, dien o. i. valschen indruk.

En zelf zal hij toch wel allerminst willen, dat er een valsche indruk omtrent zijn houding ten deze blijVe bestaan.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 november 1896

De Heraut | 4 Pagina's

Dupliek.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 november 1896

De Heraut | 4 Pagina's