Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXVIII,

DE NADERENDE BESLISSING.

Intusschen vertoefde de grijsaard nog bij den burgemeester.

»Wij blijven u onvoorwaardelijk trouw, genadige heer", sprak laatstgenoemde; »wij zullen u niet afvallen."

> Ik dank u voor uw trouw", antwoordde de grijsaard. »Ja, ik gevoel het zeer wel, dat ik mij een plaats in de harten van de inwoners dezer stad veroverd heb. Daarom vrees ik ook niet voor de toekomst."

ïEn nu denkt gij naar Wetzlar te gaan? "

Gewis", luidde het antwoord, jlk heb van die stad een uitnoodiging ontvangen, waaraan ik binnen weinige dagen denk gevolg te geven. Het wordt tijd, dat ik mij ook in andere deelen van het Rijk vertoon."

»Ach, genadige heer, blijf toch hier", smeekte de burgemeester. »Ik vrees voor onheil, wanneer gij daarheen reist. Blijf hier wat ik u bidden mag; hier achter de muren onzer stad en in de nabijheid der andere steden die uw partij gekozen hebben, zijt gij veilig, terwijl u elders duizend gevaren bedreigen."

»Ik gevoel, dat de beslissing nadert", sprak de grijsaard, sdoch ik vrees haar niet, Rudolf of ik, slechts één van ons beiden kan heerscher zijn in dit land. En, ik ben niet geneigd mijn gegronde aanspraken op den Duitsc'hen keizerskroon te laten varen."

De beide mannen namen nu afscheid, en de grijsaard begaf zich weder naar zijn woning.

Beneden, vóór het raadhuis, werd hij door de nog steeds wachtende menigte met luid gejuich begroet, en tot aan zijn woning begeleid.

Intusschen was koning Rudolf met zijn leger voor Kolmar verschenen. Het was de 14e Juni van het jaar 1285. De burgemeester, Walter Rösselmann, liet de stadspoort sluiten, en weigerde den koning den toegang. Toen reed deze zelf tot voor den muur der stad, en begeerde den burgemeester te spreken. ^

Weet gij niet, wie ik ben? " dus vraagde hij den burgemeester, toen deze op den muur verschenen was.

Zeker, gij zijt de graaf van Habsburg", klonk het van den muur.

Dat ben ik", antwoordde de koning, > doch ook uw koning en heer, en verlang als zoodanig, dat gij mij de poort uwer stad opent. Weigert gij, zoo zal ik de stad streng straffen."

»Wij hebben slechts één heer", sprak de burgemeester op trotschen toon, jen dat is keizer Frederik, die thans in Nuys verblijf houdt."

»Gij zijt gek, man", riep de koning uit; »hij, dien ge uw heer noemt, is een bedrieger. Ik zal u tot morgenmiddag bedenktijd geven; zoo ge dan de stadspoort niet vrijwülig opent, zal ik mij met geweld toegang verschaffen."

Dit gezegd hebbende, reed de koning weg. Hij was zeer ontstemd, toen hij zijn legerplaats weer bereikte. Zoo erg had hij zich den toestand niet voorgesteld en hij besloot thans krachtige maatregelen te nemen. Toen dan ook te bestemder tijd de poort niet geopend werd om hem binnen te laten, zette hij met alle kracht het beleg voort. De stad werd van alle zijden eng ingesloten. Den derden dag liet Rudolf werptoestellen voor de poorten plaatsen, ten einde deze te rameien. Toen de burgers van Kolmar uit deze toebereidselen zagen, dat het den koning met zijn bedreiging ernst was, verzamelden zij al hun krachten, en beproefden een uitval in het vijandelijk leger. Doch Rudolf was er op voorbereid, zoodat de burgers met bebloede koppen afdeinsden. Ja, zelfs was het den belegeraars bijna gelukt, met de vluchtende burgers de stad binnen te dringen. Ter nauwernood konden zij de poort sluiten, waardoor velen buiten bleven, en door de soldaten van koning Rudolf gevangen genomen werden. Deze liet eiken vijfden man der gevangenen ophangen, doch den overigen schonk hij de vrijheid, om te gaan waarheen zij wilden. Schaden konden zij den koning toch niet, daarentegen door het verhalen van zijn strengheid en macht er veel toe bijdragen, dat de schrik voor 's konings wraak velen om het hart sloeg, en het land gemakkelijk tot gehoorzaamheid zou kunnen worden gebracht. Ten deele werd dit doel door hem bereikt.

Intusschen waren de beide graven, die door Rudolf naar Nuys gezonden waren, teruggekeerd, en deelden hem den uitslag hunner onderhandelingen mede.

»Na den hardnekkigen tegenstand, dien ik hier voor Kolmar ondervind", sprak de koning, nadat de gezanten hun boodschap overgebracht hadden, «verrast het mij niet, dat ook in Nuys de geest des oproers heerscht. Dcch met Gods hulp zullen wij dien onderdrukken, en den burgers toonen, dat er nog een koning in 't land is."

Den volgenden dag kwam ook de reeds vooraf aangekondigde boodschap van den zoogenaamden keizer. Zij werd gebracht door niet minder , dan twintig burgers van Nuys, en aan 't hoofd van dezen stoet stonden de drie tot ridders geslagen dienaars van den grijsaard, Kunald, Wolfram en Egbert. Allen waren op kosten des grijsaards, op 't deftigst gekleed, en maakten een schitterenden indruk.

Dadelijk liet de koning zijn vertrouwdste raadslieden in zijn tent bijeenroepen, ten einde in hun tegenwoordigheid te vernemen, wat de boden van zijn tegenstander hem te zeggen hadden. Kunald, Wolfram en Egbert werden, als woordvoerders van het gezantschap, de tent des konings binnengeleid en overhandigden dezen het schrijven huns meesters. Rudolf las het met luider stem voor.

»Ik, Keizer Frederik II uit het Huis derHohenstaufen, doe hierdoor aan graaf Rudolf van Habsburg, die thans door de keuze der keurvorsten de koninklijke heerschappij over Duitschland uitoefent, kond en te weten, dat ik na lange afwezigheid in mijn vaderland teruggekeerd ben, en de keizerlijke macht weder overgenomen heb. Ik roep mitsdien graaf Rudolf van Habsburg op, binnen tien dagen, gerekend van den dag, waarop hem deze mijne boodschap overhandigd wordt, zich naar mijn getrouwe stad Wetzlar te begeven, alwaar ik thans verblijf denk te houden en daar zijn ten onrechte gevoerde koninklijke heerschappij in mijne handen te leggen, als wanneer ik hem opnieuw met de goederen zijns huizes beleenen zal."

Toen Rudolf geëindigd had, was hij zoo verrast, dat hij in de ontroering van zijn vroom en nederig hart uitriep: sHeere, God des hemels en der aarde. Uw wil geschiede! Is het Uw wil, dat deze heerschen zal, dan begeer ik slechts mij ten volle aan dien wil te onderwerpen. Ook kan ik U niet wederstaan en het besluit uwer gerechtigheid thans veranderen."

De harten der vergaderden echter gloeiden, bij het vernemen yan de boodschap des keizers, van heftigen toorn, welke zich uitte in het geroep: «Onbeschaamd! Wat een bedrieger!" Woedend zag men de overbrengers der trotsche boodschap aan, en de koning riep thans : »Uit is mijn geduld ! Gaarne had ik den bedrieger 't leven gegund. Maar hij staat mij naar de kroon, en wil zijn bedrog met alle geweld vol­houden."

Hij wendde zich tot de boden en sprak : sGaat, zegt den schelm, die u gezonden heeft, dat ik te Wetzlar komen en hem dan een kroon opzetten zal, waar hij niet naar verlangt."

De woorden vonden luide toejuiching. Kunald en zijn makkers haastten zich weg, blij toen zij de tent achter zich hadden. De koning belegde onmiddellijk raad; allen meenden dat men vooreerst van de belegering van Kolmar moest afzien en naar Wetzlar trekken, om daar streng gericht te houden over Rudolfs mededinger. Aanstonds werden nu de belegeringswerktuigen afgebroken, en begon de aftocht. De burgers van_ Kolmar juichten, wijl zij dachten dat de koning uit vrees zoo handelde, 't Zou tot hun schade straks anders blijken.

Weldra hield intusschen de grijsaard met groote plechtigheid zijn intocht in de toen vrije rijksstad Wetzlar. Hij bevestigde haar voorrechten, strooide mildelijk goud, gaf den armen veel, en alles liep toe tot de feesten, die men vierde. Vorsten en steden zonden gezantschappen, aan welke de gewaande keizer zijn gunst verzekerde.

't Duurde tot Juli, eer koning Rudolf, die tnet zijn leger niet snel kon voortrukken, voor Wetzlar verscheen. Een dag later kwam ook met een bende gewapenden, bisschop Siffied, die 't nu geraden achtte Rudolf te steunen. Ook kwamen tot dezen van alle kanten trouw gebleven ridders, velen wellicht ook uit nieuwsgierigheid, hoe de strijd zou afloopen.

CORRESPONDENTIE.

J. E. te Gr. R. (N.-Am.) Een weinig geduld, dan krijgt uw nieuwe reeks een beurt. Uw vrees voor onbescheidenheid heeft geen grond.

HOOGSNBIRK.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 november 1896

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 november 1896

De Heraut | 4 Pagina's