Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Het geklank des Konings is bij hem”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Het geklank des Konings is bij hem”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hij schouwt niet aan de ongerechtigheid in Jakob, ook ziet hij niet aan de boosheid in Israël. De Heere zijn God is met hem, en het geklank des Konings is bij hem. Num. 23 : 21.

Zilveren trompetten had de Heere onder Israel verordend; en op die zilveren trompetten moest telkens, deels als signaal, en deels als symbool van gebed en van dankzegging geblazen worden; nu éénmaal, dan tweemaal; soms met gebroken klank, en dan weer met volle tonen; en die klank der zilveren trompetten zou niet alleen het volk bezielen, en den vijand schrik aanjagen, maar ook gehoord worden in de tente van den Heere Zebaóth.

Aldus toch luidde het woord der belofte: sDan, als die trompetten weerklinken, zal uwer gedacht worden voor het aangezicht des Heeren itws Gods en gij zult van uwe vijanden verlost worden."

En voorts: sDesgelijks ten dage uwer vroolijkheid en in uw gezette hoogtijden, zult gij met de trompetten blazen voor uw offerande, en zij zullen u ter gedachtettis zijn voor het aangezich wws Gods, Ik ben de Heere uw God",

Dat zilveren trompetgeschal als Israël voorttoog of optrok tegen de volkeren, was onder die volkeren opgemerkt.

Hetzij dan om zijn schelheid, of zuiveren klank, of regelmaat, het had indruk gemaakt en ontzag ingeboezemd.

Bij dat trompetgeschal van de zilveren trompetten was men onder de volkeren vanKanaan niet gerust.

Ze noemden dat Israels Koningsjubel te wonderbaarder, omdat Israël immers geen koning op aarde bezat.

En dit raadsel nu: hooge Koningsjubel bij een volk dat geen koning bezat, lost Bileam voor Balak, ben-Zippor, op, als profetische aandrift machtig over hem wordt, en hij het uitzingt in een lied, dat nog in Numeri staat, en ons bereikt heeft; en dat uitvloeit in de Messiaanschè gedachte: Be Heere, zijn God^ is me hem, en het geklank des Konings, de Koningsjnhel, is bij hem.

Messiaansch is dit woord van Bileam, niet alsof Bileam op dat oogenblik aan den Christus dacht.

Ook niet, alsof het bedoelde, dat eerst na Bethlehem het sgeklank des Konings" in het engelenlied van Efrata's veld zou beluisterd worden.

Noch ook, als ware tusschen Jehova als Israels Koning en tusschen Messias als Israels Gezalfde Vorst reeds in de velden van Midian onderscheiden.

Verlaag toch, wat we u bidden mogen, door zoo uitwendige, werktuiglijke opvatting den hoogen zin der profetie, vooral van de profetie van Messias niet.

Israël was niet zonder koning. In Israël bloeide de Theocratie, d. i. de rechtsfreèksche, onmiddellijk werkende Godsregeering. Jehova was zelf Koning onder de kinderen van Abraham, zijn verkoren vriend en bondgenoot.

Alleen maar de vijand had voor dien Koning geen oog. Die Koning heerschte uit het verborgene, in het onzichtbare. Zelfs wie in Israël ««W geloofde, merkte van dien Koning der koningen niets. En dat was het mysterie, dat alleen hij wiens ziel door genade was ontsloten, in Israël zijn Koning zag met het geloofsoog, met het oor des geloofs zijn stem hoorde, en den hoogen, heiligen zin van het gebed, dat in het geklank der zilveren trompetten opging, beluisteren kon en verstond.

En die strijd nu tusschen het zichtbare en het onzichtbare Koningschap, die was het dien Messias zou opheffen.

Eens zou de dag aanbreken, waarop de Stemme roepen zou: Zie hier is uw God'.

Dan zou Jmmanuel verschenen zijn. Het zou niet meer enkel God boven ons, en God voor ons, maar in Christus ook God met ons, ja straks door den Heiligen Geest, God in ons wezen.

Dan zou niet meer een aardsch koning als beeld en type den Jehova-Koning voorstellen, maar God zelf zou als Koning onder Israël verschenen zijn.

En het geklank van dien Koning nu, dat eerst in Efrata's velden met hemelsch geschal zou losbreken, en dat met nog voller klank eens door hemel en aarde zal beluisterd worden, als de Zoon des menschen op de wolken wederkeert met de bazuin en het geluid des Archangels, dat Koningsgeklank was bij Israel en onder Israël van Mozes' dagen af in het zilveren trompetgeschal, en niet minder geestelijk in het geklank van de stemme der profetie die Israël verzelde.

Hoort ge dit sgeklank des Konings" nog?

Weerklinkt het nóg hoog en met zilveren tonen uit de gemeente van dien Koning op aarde.? Uit Sions zalen en uit de zaal van uw eigen woning ? Door uw huis dat ten loothut werd, en uit de kameren van uw eigen hart?

En wie uwer klaagt niet op die vraag: Hoe is het goud verdonkerd, en de jubel gedempt, en de toon dof geworden, en het geklank des lofs bijna verstomd!

o, Gewisselijk, er wordt nog gezongen. Gezongen in Gods huis, gezongen overal waar Gods kinderen saamkomen, gezongen in het stille bidvertrefc voor onzen God.

Maar is de toon van dien zang nog het Koningsgeklank ?

Beluistert ge in dien zang nog den triomf des geloofs ? Een vooruitklinken van den jubel van den eeuwigen morgen in de zalen van Sion ? Is het nog het zilveren trompetgeschal van een verloste schare, die den dood vraagt waar zijn prikkel, en aan het graf waar zijn overwinning is, die den Satan belacht, en in Christus nu reeds zegepraalt ?

Men versta ons wel.

Als we zeggen, dat het sgeklank des Konings" bij Gods volk moet wezen, bedoelen we niet de stem te smoren die suit diepten van ellende" naar God roept, noch ook den kreet te doen verstommen, die het s Gena, genei, o God, hoo •mijn gebed", in de bezwijking der ziele als smee king voor den Eeuwige slaakt.

Integendeel, de flauwheid en de matheid van het sgeklank des Konings" onder ons komt juist daardoor, dat het aan diepte van schuldbesef hapert, dat het schort aan diep gedoeld besef van geestelijke ellende.

De veer der ziel wordt niet genoeg neergedrukt, en daarom juist springt ze niet hoog genoeg op.

Er is geen genoegzaam afdalen in den afgrond van Gods oordeelen, en juist daarom geen hoog opklimmen tot de bergen van Gods heiligheid.

Juist in dagen als de diepte der ziele ontdekt wordt, en God ons geestelijk aangrijpt, en ons van ons zelven afbrengt, maken we met het smengen van liefde en lof' ter offerande ernst.

Nooit hooger klimt de toon des lofs, dan als de zanger weet van een s verzinken in diepte van leed en ellende", en als zijn God hem uit die diepte optrekt.

David zet veel hooger den toon des lofs in dan Salomo, juist omdat David veel meer dan Salomo de sbanden des doods" en de sstrikken der hel" om de keel heelt voelen nijpen.

Slechts dit eischt de regel des geloofs, dat ge niet in nagebootste, niet in ziekelijke, niet in.zelfbehagende szielsellende" zult blijven liggen, maar dat ge weten zult en zingen zult van de zielservaring: -itoen ininijnzielsellende, uwaangezich mij kende", en dat ge bij het ontdekken van dat lieflijk aangezicht uws Gods, u niet zult kunnen inhouden, maar in lof en in aanbidding heel uw ziel voor Hem zult doen uitvloeien.

Naar die zielservaring moet, ook bij het licht des Woords, de toon uws levens worden ingezet. En die toon mag niet zijn de toon des geklags, en des versagens, en der mismoedigheid, maar moet, ook al loopt alles u tegen, en al gaan al de golven en de baren des Almachtigen over u t heen, zijn en blijven, de toon van het Koningsgeklank, de toon die profeteert van zegepraal, die, tegen hoop op hoop, van de overwinning zeker, geen oogenblik hem loslaat, die zit aan de rechterhand des Vaders, en door alle schijnbare nederlaag henen, toch Goddelijk-majestuëus zijn heerlijk Koningschap uitoefent.

Een kerk, een huis, een hart zonder het ïgeklank des Konings", gelooft niet dat Christus waarlijk en werkelijk en wezenlijk daarboven aan de rechterhand der kracht Gods gezetenis, van daaruit heerscht en regeert.

Dan moge er nog geloofs««werking wezen, maar het is een neergeslagen geloof, een geloof dat buiten den Koning op den Troon omgaat, dat nog wel van de ster in Jacob spreekt, maar die fonkelende ster Jacobs achter de nevelen en walmen heeft zien schuil gaan.

Een moedeloos, een krachteloos geloof, een i geloof zonder pit en veerkracht.

En over al zulk mat en dor en zielloos geloof nu komt van Bileams lippen het beschamende oordeel, omdat de zilveren trompetten dan stemraeloos nederliggen, en meer het gekreun en gesteun, als van verlorenen, dan het sgeklank des Konings" om u heen en uit uw hart vernomen wordt.

Want de verlorenen en die af hoereeren, die ja zouden alle oorzaak hebben, om te schreien in weemoed des harten, en te weenen in vertwijfelende hopeloosheid.

Maar een kind van God, maar een verloste door het bloed des Zoons, maar één dien niemand meer uit de hand des Vaders kan rukken, zeg zelf, moest hij niet al den dag en al den nacht een sGod-lover" zijn, jubelende in de zekerheid van behoud en zegepraal?

Moest niet heel de wereld, als Balak uit Midian in oude dagen, ontroerd en onthutst worden, dobr dat wondere sgeklank des Kobingfe", dat eeuw in eeuw uit van de gemeente des Heeren, uit de Sions-zalen van zijn volk, en uit de zielen der vrijgekochten opging?

Een loofhut elk paleis of elke stulp waarin Gods verkoren kinderen woonden, moest d^t niet in alle steden en dorpen van ons land, de bezielende werkelijkheid zijn?

Moest het zoo niet zijn om uw Koning, wiens lof ge al meerder moet maken? Om uw koude ziel, die zoo alleen door de geestdrift des geloofs wordt verwarmd ? ... Ook niet om uw kinderen ?

Of dreunt uit den heiligen Doop het sgeklank uws Konings" niet reeds om de wieg en de sponde uwer kinderen?

Het izaad der kerk, " is dat soms als het kroost van Turken en Heidenen?

Heeft God niet reeds uit den mond der kinderkens en der zuigelingen Zich lof bereid?

En al is het dan dat uw kleinen zelven nog niet dan stamelen kunnen, zijn er dan geen engelen Gods die om en voor hen zingen?

o, Onderwijs gij hen dan toch van dien Koning der eere, die ook hen kent, die ook op hen nederzag, die ook naar hen zich uitstrekt in Goddelijk erbarmen.

En onderwijl gij uw Koning toezingt, laat uw kleinen niet van verre staan, maar zij het in het sgeklank voor OT«; en hun Koning" dat de stem der ouderen van dagen met het zilveren geklank der kinderstem voor het oor uws Gods ineenvloeie.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 december 1896

De Heraut | 4 Pagina's

„Het geklank des Konings is bij hem”

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 december 1896

De Heraut | 4 Pagina's