Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Pleidooien.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pleidooien.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

In het geding van Oud-Beierland, waar de predikant met eenige kerkeraadsleden en leden der gemeente van de Gereformeerde kerk (A) overging tot de kerk van Ds. Van Lingen, is voor de kerk A gepleit door Mr, . Knottenbelt, van Rotterdam, ten betooge, dat de aldus uittredenden niet het recht hadden, om kerk en pastorie medt te nemen.

Dit pleidooi is waard dat men er kennis van neme:

Het is bekend, dat er in het jaar 1834 een groote beweging plaats had in de Ned. Herv. kerk, en wel onder diegenen, die bezwaai hadden tegen de in die kerk bestaande leervrijheid. Vandaar dat in 1834 voor het eersi op vrij groote schaal plaats had wat wij noemen eene afscheiding. Er werden toen tal van g; 'meenten opgericht, die aanvankelijk meer oificieus, later meer officieel, als zoogenaamde"algescheidene gemeenten bekend zijn geworden. Die afgescheidene gemeenten, vormden niet tt zamen een kerkgenootschap; elk was een afzonderlijk bestaand lichaam, totdat er in 1869 ontstaan is neiging tot aansluiting. In dat jaar hebben 328 van die plaatselijke gemeenten zich vereenigd tot één kerkgenootschap onder den naam van Christ Geref. kerk in - Nederland. Die Christ. Geref. kerk heeft voldaan aan den eisch der wet betrekkelijk het toezicht op de kerkgenootschappen, en' haar reglement den koning toegezonden, waarvan de toenmalige minister van •financiën de ontvangst berichtte. Hierdoor staat vast, dat wij hier te doen hebben meteen kerkgenootschap met behoorlijke statuten. „Art. 3 dier statuten werd speciaal beheerscht door de oude kerkenordening van 1618 1619; daarin toch wordt gezegd, dai in de kerk bestonden keikeraden om zegging te hebben ovei de gemeente; classicale vergaderingen om zegging te hebben over de classis, enz.

Nu heeft er in de Christ. Geref. kerk een nieuwe beweging zich doen gelden, die ten doel had samensmelting met de Geref kerken. Om daartoe te geraken, heeft men op 18 en 29 Aug. 1891 te Leeuwarden eenparig besloten om de reglementen in dier voege te wijzigen, dat alles verviel, behalve datgene, dat betrekking had op de kerkenorde van 1618—1619 Die verandering is niet genomen, dan nadat alle gemeenten daarover waren gehoord en schriftelijk hare instemming hadden betuigd. Alle gemeenten traden toe, behalve Waddingsveen; maar onder diegenen, die toetraden, behoorde speciaal de Christ. Geref. gemeente te Oud-Beierland. Hierna maakte pi. met een wourd gewag van de doleantie. Toen het systeem van Dr. Kuyper, dat de kerk, die hij stichtte, eigenlijk was de oude Geref. kerk der voormalige Republiek, en dat die in de Ned. Herv. kerk was ontaard — door geene rechtbank werd aangenomen, toen sloeg Dr. Kuyper, nadat eerst de kerkelijke kassen als hulpmiddel waren opgericht, den normalen weg in. En zoo had op den i6en Juni 1892 te Amsterdam plaats de samenvoeging van ieder der twee kerkgenootschappen tot één kerkgenootschap. De Oud-Beierlandsche oude afgescheidene kerk en ook de doleereude aldaar traden toe, met dien verstande, dat de oudere kerk zich A en de jongere kerk zich B noemde. Dat ineensmelten — waarvan behoor'ijk, ingevolge de wet van 1863, kennis is gegeven aan den koning — is door Ds. Wijdoogen, den 2en, 3en en 4en gedaagde volkomen geaccepteerd; zij zijn wel degelijk lid geworden van de Gereformeerde kerken in Nederland, i n nu hebben op 28 Januari 1895 de vier genoemde heeren door het besluit om zich af te scheiden van de Geref. kerken, zich ook afgescheiden van de gemeente, en hebben zij daardoor hunne kwaliteit als kerkeraadsleden verloren en zich geplaatst buiten de organisatie. Als die heeren zich daarbij hadden bepaald, dan was er niets ivgeu Ie zeggen, uiaar, hotwel iij zich plaatsten builen het verband van het genootschap, blijven zij toch beschikken over de pastorie en de kerkelijke goederen.

PI. constateert, dat van dezijde van gedaagden absoluut geen inspraak gemaakt is op de kwaUteit van den kerkeraad, die in dezen is opgetreden als vertegenwoordiger van de Geref. kerk A. Voor alle defensie beroepen zij zich op hei besluit van de kerkeraadsvergadering van 28 Januari 1895, jom terug te keeren tot de paden der vaderen." Al was dit besluit zoo formeel wettig mogelijk — wat pi. betwist — dan kan dit besluit toch nooit tengevolge hebben, dat de Gerei, kerk A zou zijn opgeheven en veranderd in wat anders, ten efïecie, dat alle bezittingen .ïouden zijn geplaatst buiten he; kerkgenootschap der Geref. kerken. Wanneer men is in een of ander bestuur, wereldlijk of geestelijk, dan heeft men nog niet de bevoegdheid om andere be> sluiten te nemen dan in het reglement toegekend. Doch in kerkelijke zaken durft men d.ngen toepassen, waaraan men op wereldlijk gebied niet zou durven denken. Indien pi. eens beweerde, dat de gemeenteraad van Oad-.Beierland het recht had om de gemeente te stellen buiten her Nederlandsch staatsverband, zou men kunnen vragen, of hij wel goed was in de bovenkamer, maar op kerkelijk gebied kan men zich «Hes veroorloven en tevens nog wel voor een verstandig man doorgaan.

Eigenaardig is 't, dat juist de Dordtsche kerkverordening van 1618—1619 een gansch andere meening verkondigt, waaruit blijkt, dat onze vaderen niet zoo weinig begrip van organisatie hadden ais van deze zijde wordt beweerd. De Dordtsche kerkenorde schept in haar art. 37—40 wel degelijk een hiërarchisch verband van de classis tot den kerkeraad, terwijl art. 40 betrekkelijk de visitatoren bepaalt, dat minstens twee door de classis gekozen dienaren toezien, dat de leeraars hunne ambten getrouw tot vrede en stichting der gemeenten waarnemen. PI. vraagt, of 't een getrouwelijk waarnemen van zijn ambt kan worden geacht, wanneer men besluit de kerk, die men vertegenwoordigt, geheel los te maken van het verband. Nog sterker in art. 79 en 80, betrekkelijk de tuchtsniddelen. Onder de grove zonden, die de censuur ten gevolge kunnen hebben, wordt in art. 80 genoemd.... openbare scheurmaking, trouwelooze verlating van zijn dienst. Welnu, indien ooit openbare scheurmaking werd gepleegd, dan geschiedde dit door Ds. Wijdoogen ! Ware hij in functie gebleven, dan zou hij zeker van zijn ambt ontzet óijn geworden.

Dat hij niet zoo'n vaste positie innam, kan, vervolgde pi., hieruit blijken, dat tegen hem /.eer ernstige klachten waren ingebracht, klachten, die door deputaten onderzocht werden. Op diezelfde vergadering nu, waarin daarover verslag zou worden uitgebracht, kwam In het bericht, dat kerk A zich had afgescheiden. M. a. w. het besluit — of liever deze coup de main — is eenvoudig het gevolg geweest van de vrees, dat het onderzoek niet ten voordeele van Ds. Wijdoogen zou zijn afgeloopen.

Daarna onderwerpt pi. het besluit van den kerkeraad aan eene critiek. Nagenoeg alle leden hebben zich ermee vereenigd; maar het is on-•Jctwistbaar, ' dat zo ilang er één lid is die er /-.ich niet nieê vereenigt, de plaatselijke kerk blijft bestaan, wat tevens blijkt uit het feit, dat de kerk is gereconstrueerd en er geregeld godsdienstoefening wordt gehouden. Het besluit strekte om terug te keeren tot de Christ. Geref. •terk, maar dit is een onmogelijkheid geweest; want dit kerkgenootschap is te Amsterdam opgeheven. Men is dan ook niet teruggekeerd tot de Christ. Geref. kerk, maar men heeft getracht zich aan te sluiten bij een nieuw kerkgenootschap, opgericht 3 Januari 1893 te's-Gravenhage.

Het besluit is bovendien genomen op eene vvijze waarvan men niet kan zeggen dat het een Jesluit is van den kerkeraad. Dit geschiedde op 'en gewone wekelij ksche vergadering. Notulen werden niet gelezen; mededceling van belangrijke punten die aan de orde waren, had niet jlaats. Er werd eenvoudig de collecte geteld. Wee la vroeg of er nog iels te verhandelen was, waarop Ds. Wijdoogen antwoordde, dat er niets meer te verhandelen was en dat hij gerust kon weggaan. Hij ging weg. De anderen bleven nog wat napraten. Toen zeide de predikant: „ik zou voorstellen, dat we maar weer Christ. Gereformeerd moesten worden." De boer kon niet meegaan maar daar nam men geen notitie van. Op deze huiselijke wijze werd zulk een belangrijk besluit genomen. Dit geschiedde dus met 4 stemmen van de 6.

PI. betoogt hierna, dat op het oogenblik niet vaststaat, dat in het notulenboek werkelijk staat, wat een stuk papier, als uittreksel uit het notulenboek, te lezen geeft, en tevens dat niet is bewezen, dat die notulen zijn overeenstemmig de waarheid, — de bewijslast daarvan rust op de tegenpartij.

l'en slotte trachtte pi. de bewering der tegenpartij, dat door de eischeres niet was voldaan aan de wet van 1855 en deze dus geen rechtspersoonlijkheid zoude hebben, te ontzenuwen door te betoogen, dat de wet van 1853 voor de kerkgenootschappen geldt, doch een kerkgenootschap niets te maken heeft met de wet van 185s (op het recht van vereeniging), gelijk door den vader der wet, minister Donker Curtius, tot tweemalen toe is geconstateerd.

Correct in elk opzicht is dit pleidooi zeer zeker niet. Maar toch loont het de moeite, even na te gaan, hoe diezelfde advocaat, die in den jare 1887 zoo heftig tegen de Doleantie optrad, thans de positie der Gereformeerde kerken verdedigt.

Vooral het slot verdient de omdat het volkomen juist is. aandacht, juist is.

Bij de verdediging van de wet op de Vereenigingen is metterdaad va. A& Memorie van Toelichting, en in de Memorie van Beantwoording zoo beslist mogelijk door de Regeering uitgesproken, dat deze wet op de Kerkgenootschappen niet toepasselijk zou zijn.

En toch is, gelijk men weet, in 1886 gedurig tegen ons aangevoerd, dat een kerk een «zedelijk lichaam" was, en alzoo naar de wet van 1855 moest beoordeeld worden

Voor het overige hadden wij wel gevvenscht, dat men dit gansche proces achterwege had gelaten.

Wij zijn voor vrijheid van beweging op kerkelijk gebied, en billijk ware o. i. alleen geweest, dat de meerderheiii die uittrad en de goederen meenam, de achterblijvende minderheid had uitgekocht.

Doch dit ligt er nu eenmaal toe, en het recht moet thans zijn loop hebben.

De advocaat der tegenpartij Mr. Moll maakte van zijn pleidooi gebruik, om een hatelijke insinuatie tegen Dr. Kuyper in zijn betooËf in te vlechten.

Hij zei namelijk:

Toen Dr. Kuyper nu zag, dat hij 't in de Ned. Herv. kerk niet meer kon houden, is hij cour gaan maken aan de Christelijke Gereformeerden. Met die courmakerij is 't echter niet zoo vlot gegaan ; de Christelijke Gereformeerden hadden geen bijzondere neiging om zich te vereenigen, wat Dr. Kuyper c. s. wel wenschelijk achtte, ook uit een puluiek oogpunt, 't Is nooit geweest een huwelijk uit liefde tusschen de doleerenden en de Christelijke Gei eformeerden; 't was veeleer een mariage de raison.

Ons komt voor dat de Bahe door zulke insinuatiën tegen een afwezige haar eere verspeelt.

Maar Mr. MoU zij gerust.

Hij zal ook door zijn leelijke insinuatie een werk dat vrucht van zooveel geb'eds en toewijding is, niet verstoren.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 december 1896

De Heraut | 4 Pagina's

Pleidooien.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 december 1896

De Heraut | 4 Pagina's