Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dan de gemeene Gratie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dan de gemeene Gratie.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE STUK,

XV.

Want de kinderen dezer wereld zijn voorzichtiger dan de kinderen des lichts, in hun geslacht. Luk. i6: Zb.

Lezing en herlezing van Romeinen één wettigt alzoo metterdaad den indruk, dat Paulus het oog heeft op een zich terugtrekken van de > gemeene gratie" in drie onderscheidene stadiën; een punt dat thans nog nader dient toegelicht.

Gelijk reeds is opgemerirt, vermeldt de apostel niet ééns, maar tot driemalen toe, in vs. 24, in VS. 26 en in 28, het feit, dat God de volkeren, of wil men de Heidenen, TI heeft overgegeven" Reeds op zichzelf weerspreekt hij hierdoor ten stelligste de vooral in onze eeuw in zwang gekomen voorstelling, alsof de Heidenen allengs uit zeer grove tot minder grove, en meer verfijnde afgoderij, en aldus tot eenigszins zuiverder godsdienstvorm zouden zijn opgeklommen. Er heeft volgens de HeiUge Schrift geen vooruitgang, maar steeds achteruitgang plaatsgegrepen. De »gemeene gratie" is, wat haar diepste werking betreft, gaandeweg niet uitgebreid, maar ingekrompen. God heeft de Hcidensche volkeren niet nauwer tot zich getrokken, en inniger aan zich verbonden, maar ze allengs zoo meer in hun eigen verkeerden zin overgegeven. En dit»overgeven" nu van de volkeren in hun eigen verkeerden zin, dat thans nadere toelichting vereischt, schijnt in drie trappen te hebben plaatsgegrepen, en wel i". door de vervalsching van hun verhouding tot God, 2". door de vervalsching van hun verhouding tot elkander, en 3". door de vervalsching van hun verhouding tot zichzelf.

De oorzaak dat God zijn gemeene gratie inperkte en de volkeren overgaf, stelt Paulus in hun afgoderij. Ze hebben de »heerlijkheid des onverderflijken Gods" veranderd in de gelijkenis eens beelds »van eeii verderfelijken mensch, " van een vogel of van een ander dier.

Dat was de wortel van alle kwaad. De overtreding van het eerste gebod leidde, gelijk we een vorig maal reeds zagen, tot de overtreding der negen andere.

Al bedoelde toch deze afgoderij oorspronkelijk niet anders, dan, om gelijk te Dan en te Bethel, den waren God in een beeld of in een zinnebeeld te aanbidden, feitelijk leidde alle Godsvereéring onder beeldendienst er toe, om de Godsvereéring ongeestelijk te maken, en ten slotte de aanbidding van den levenden God op het stomme beeld over te brengen.

Dit nu heeft, onder Gods rechtvaardig oordeel, tot de eerste inperking dtr gemeene gratie geleid, doordien allereerst de verhouding waarin de mensch tot zijn God stond, in den dienst zei ven van dien God vervalscht werd. Dit feit wijst Paulus hieria aan, dat ze toen begonnen zijn »hun lichamen onder elkander te onteeren". Iets wat kennelijk doelt op de schandelijke ontuchtigheden die, met name in Azië, in den eeredienst van de afgoden werden ingevoerd. De leidende gedachte namelijk in allen eeredienst is, dat ge aan uw God het beste moet toewijden, en voor hem moet prijsgeven wat u het dierbacirste is. Zoolang nu de eeredienst geestelijk blijft, kan dit niet op doolpaden leiden. Maar glijdt men eenmaal van dit geestelijke standpunt af, dan is het volkomen begrijpelijk, dat men bv. zeggen gaat: > Het dierbaarste wat ik heb, is mijn kind, dus moet ik mijn kind gode toewijden", en aldus, door deze gedachte misleid, zijn kind aan den Moloch offert en in den koperen buik van den Moloch laat verbranden. Maar even verstaanbaar is het dan ook, dat een jonge vrouw op gelijke wijze zegt: »Het kostelijkste wat ik heb, is mijn maagdelijke eere"; en hierop afgaande, in den tempel van haren afgod hare maagdelijke eere, dien afgod ten prijs, opoffert. Zoo is het dan ook geschied, en in diensten als van Baal Peór was het tot wet geworden, dat de jonge vrouw op die wijs, door zoo zedelooze daad, haar eerbied voor haren afgod had te betoonen. Een vermenging van geest en vleesch, die de verhouding waarin ook de Heidenen zich nog altoos tot God poogden te plaatsen, noodzakelijk geheel vervalschen moest. Een geheel uitwisschen van de grenzen die het heilige en het onheilige vaneen scheiden. Meer nog een kwaad, waarvan, helaas, ook onder de Christenen de booze herhaling in de Wederdooperij voor drie eeuwen gezien is, en dat zelfs nu nog, hier en daar, gelukkig niet dan in zeer geïsoleerde gevallen, ook in ons land te betreuren valt.

Uit deze eerste vervalsching is toen een tweede vervalsching voortgevloeid, de vervalsching namelijk van de verhouding tusschen mensch en mensch, de vervalsching onder deze volkeren van der menschen onderlinge verhouding, en wel bepaaldelijk naar het geslachtsonderschcid. Deze verhouding ligt gegrond in de scheppiugsordiuantie, dat de mensch zal zijn man en vrouw. Het is zoo, we staan ook in allerlei andere betrekking tot eikanderen; maar toch de splitsing van ons wezenssoort in de twee geslachten is en blijft de fundamenteele onderscheiding, waarop heel onze maatschappij rust. Geen dieper bederf daarom van heel de maatschappij dan waar deze door God gefundeerde oorspronkelijke onderscheiding en verhouding miskend en vervalscht wordt. En toch, waar eenmaal afgoderij en ongeloof den dienst van en het geloof in den waren God verdringen, volgt als noodzakelijke straf de vervalsching ook van deze onderlinge verhouding tusschen mensch en mensch. Paulus duidt dit in VS. 26 aan, als hij zegt: Hierom heeft God hen overgeven tot oneerbare bewegingen, want ook hun vrouwen hebben het gebruik volgens de natuur veranderd in het gebruik tegen de natuur, en zoo deden insgelijks hare mannen. Iets waarbij men wel in het oog houde, dat dit vreeselij ke kwaad destijds bij de meest ontwikkelde volken, en met name in hun meest ontwikkelde kringen derwijs was voortgewoekerd, dat niemand er zich meer over schaamde, maar ieder er openlijk voor uitkwam. Voorgekomen is deze gruwel zeker in alle eeuwen, en ook in Christenlanden, maar dan ten minste door de publieke consciëntie steeds zoo scherp gewraakt, dat de schuldige vluchten moest ofzich het leven benam, zoodra het uitkwam. Destijds daarentegen was het een modekwaal, waar niemand meer kwaad in zag. En hoe ook dit booze kwaad principieel met het ongeloof saamhangt, blijkt wel het best hieruit, dat ook thans, uit ongeloovigen kring, weer een boek het licht zag, waarin deze gruwel nogmaals bepleit en aanbevolen wordt. Ook nu weer gaat het naar den regel van Rom. I : 26. Als de volken God verlaten, geeft God hen ook in dezen gruwel over.

En daarna eindelijk volgt dan het derde stadium van inkrimping der gemeene gratie, in vs. 28 aangegeven, en dat zich ten slotte kenmerkt door vervoilsching van de verhouding, waarin de mensch tot zichzelven staat, d. i. • in de vervalsching der consciëntie, gekenteekend in deze woorden: »die niet alleen deze dingen doen, mnar ook een welgevallen hebben in degenen die ze doen." Er ligt ook tusschen dit en het vorige stadium een overgang, zij het al dat deze niet principieel is. Paulus wijst er namelijk eerst in vs. 39, 30 en 31 op, hoe de vervalsching van het geslachtsleven een algeheele verwoesting van het zedelijk saamstel der maatschappij na zich sleept: Schending van het recht, schending van den echt, bederf van het humeur, geldzucht, boosaardigheid, nijd, moord, twist, bedriegerij, kwaadaardigheid, laster, achterklap, spotternij met het heilige, smaadtaal, hoovaardij en trots, booze verzinning, ongehoorzaamheid, dwaasheid, schending van beloften, gemis aan die liefde, die zelfs het dier nog kent, hardnekkige onverzoenlijkheid en ontstentenis van alle ontferming; een zondelijst, die men niet genoeg aan de volkeren voor kan houden. In dit alles ligt echter nog niets uitgesproken, dan dat het samenstel der maatschappij, eenmaal in het fundament van het gesiaciitsieven vervalscht, noodzakelijkerwijs, uit al zijn voegen wordt losgewrikt. Het geldt bij dit alles hetzelfde kwaad, alleen in de gevolgen onderscheidenlijk uitkomende. Maar tot een nieuwe ontwikkeling komt het bederf daardoor, dat ten slotte niet alleen de schaamte weggaat, maar ook de consciëntie geheel vervalscht wordt, en dat op zulk een manier, dat men in het kwaad gaat roemen, en zich in het zien van het kwaad gaat verheugen. Dat is de duivelsche trek. Niet vallen en bezwijken uit zwakheid, maar uit lust er aan, ook waar men er zelf geen genot of voordeel mee beoogt; enkel uit vreugde dat het kwaad geschiedt.

Deze drie stadiën doorloopt de inkrimping der gemeene gratie. Dan kan ze niet verder terug, tot ze eens geheel weggaat, en de mensch der zonde, de zoon des verderfs openbaar wordt, die het kwaad in zijn eigen persoon als goddelijk goed zal doen aanbidden. Het orgaan van Satan persoonlijk zich als God plaatsende op den troon. Doch hierover handelen we nader in de drie volgende artiken. Thans zij er alleen nog aan herinnerd, hoe deze terugtrekking der gemeene gratie niet bij alle volken tegelijk alzoo plaats grijpt, maar bij elk volk onderscheidenlijk en op zijn tijd. In de dagen toen Paulus ons deze terugtrekking der gemeene gratie in het Romeinsche rijk teekende, stond, gelijk we reeds opmerkten, het zedelijk leven bij onze Germaansche voorvaderen nog op ongelijk veel hoogeren trap, en later zijn de Noord-Europeesche volken meerendeels door hun overgang tot het Christendom voor het afglijden in deze diepte der boosheid bewaard. Doch zeker is het, dat ook de volkeren van Europa boven de Alpen deze zelfde ontzettende stadiën van zedelijk verval en bederf te gemoet gaan, indien de toongevende klassen volharden in haar afval van den levenden God, en niet aflaten van haar poging, om den Heidenschen geest van het Romeinsche keizerrijk, in de ontwikkeling der wijsbegeerte, in de kunst en in de algcmeene levensopvatting, weer voor den Christelijken geest in de plaats te brengen. De Descen-5if«^-theorie die onlangs uit Berlijn op de natiën werd toegepast, geeft op zoo droeven afloop der historie reeds het voorspel. Wordt dan ook de ontkerstening niet gestuit, dan moeten gelijke oorzaken ook nu weer tot gelijke gevolgen leiden, en zal God ook de Germaansche volkeren ten slotte overgeven in hun eigen verkeerden - zin, om elk van de drie principieele verhoudingen des levens te vervalschen. De voorteekenen kondigen er zich reeds van aan.

Nu lette men er iotusschen wel op, dat de gemeene gratie volstrekt niet alleen daar werkt, waar de particuliere genade ontbreekt, maar dat zij evenzoo zich uitstrekt tot dat deel des menschelijken levens, waar zich de particuliere genade verheerlijkt. Laat ons, om de tegenstelling duidelijk te houden, ook thans alleen Israël tegenover de heidenwereld mogen plaatsen. De toepassing ook op de Christen-natiën zou vooralsnog te ingewikkeld zijn. De tegenstelling daarentegen tusschen Israël en de volkeren is scherp begrensd, aan ieder bekend, en principieel uitkomend. In Israël werkte de paiticulierc genade, in de volken werkte ze niet. Nu mag dit echter nooit zoo verstaan, ajsof de gemeene gratie destijds uitsluitend onder de volkeren uitging, en alsof in Israël niets anders werkte dan de partictiliere genade. Wie het zoo verstond, zou toonen niets van Israels geschiedenis, noch ook van het werk der Openbaring Gods in Israël te begrijpen. Men versta toch wel, dat het grooter deel der Joden, eeuw in eeuw uit, geestelijk buiten de particuliere genade stond, meest zelfs zich in afgoderij verliep, en wegstierf met een onbesneden hart. Maar ook afgezien hiervan is het door en door verkeerd, om de particuliere genade zich voor te stellen, als iets, dat naast de ge meene gratie stond of er voor in plaats komt. Integendeel, de particuliere genade onderstelt juist altijd de gemeene gratie, en het aanwezig zijn der gemeene gratie is de noodzakelijke voorwaarde, waaronder alleen een werking van de particuliere genade kan plaats hebben. Zonder de gemeene gratie ware alle werking der particuliere genade eenvoudig ondenkbaar. Ook bij Israël moet ge u dus die gemeene gratie wel terdege als een der grondslagen van het volksleven denken. Op den wilden stam van het zondige menschelijke leven kon de particuliere genade niet geënt wor­ den, tenzij die wilde stam eerst door gemeene gratie besnoeid werd.

In verband hiermee bestaat er dan ook slechts schijnbaar tegenspraak tusschen de zoo pas gegeven voorstelling, en het woord uit Lukas 16:8, dat we boven dit opstel schreven: ^De kinderen der wereld zijn voorzichtiger in hun geslacht dan de kinderen des lichts." Geen twijfel toch of deze voorzichtigheid van de kinderen der wereld is mede een vrucht van de gemeente gratie; en feitelijk wordt hier dus uitgesproken, dat de gemeene gratie veel krachtiger onder de kinderen der wereld werkt dan onder de kinderen Gods. En dit nu zoo zijnde, ontvangt men allicht den indruk, alsof bij Israël, dat zijn toch > de kinderen des lichts", de gemeene gratie, zoo ze al niet uitbleef, dan toch van minder aanbelang was. Iets wat daarom te meer met onze voorstelling strijden zou, overmits wij juist stelden, dat de gemeene gratie de noodzakelijke onderstelling is, die aan alle particuliere genade voorafgaat

Over deze schijnbare tegenspraak mogen we alzoo niet heenglijden. De juiste stand der zaak behoort te worden toegelicht.

En dan ligt de oplossing ook van deze schijnbare tegenspraak in de onderscheiding tusschen de tweeërlei werking der gemeene gratie, waarop we reeds wezen: eenerzijds op het zedelijk-godsdienstige, en anderzijds op het verstandelijk-artistische terrein vsm ons menschelijk leven. Want wel is onze ziel ééa, en vormen eerst alle levensuitingen saam ons menschelijk leven in zijn volheid, maar telkens zien we toch voor oogen, hoe lang niet bij alle menschen elke uiting van het leven tot gelijke ontwikkeling komt. Hoezeer ook aan eiken mensch kunstzin door God is ingeschapen, blijft toch het feit onloochenbaar, dat tal en tal van anders lofwaardige en soms zelfs ontwikkelde menschen, dien kunstzin eer verstompt dan verscherpt hebben; terwijl anderzijds enkele kunstminnaars zoo bijna uitsluitend in kunstzin opgaan, dat ze schier kleurenblind zijn op elk ander terrein des levens, tot zelfs op zedelijk gebied. En hetzelfde kan gezegd van de theoretische en van de practische verstandelijkheid. Diep-en helderdenkende geesten, in wie de theoretische verstandelijkheid sterk ontwikkeld is, zullen vaak op religieus gebied blind, op zedelijk gebied laks, op kunstterrein ongevoelig zijn. En zoo ook zal niet zelden een practisch-ve'CB\.sxLd€iv^ man dat is zulk' een die \ handig en geslepen in zaken is, in dien éénen trek van zijn ontwikkeling schier alle andere hoogere ontwikkeling gesmoord hebben. Op zichzelf ligt er dus niets onbegrijpelijks in, dat de gemeene gratie in deze onderscheidene vertakkingen zeer onderscheidenlijk werken kan, mits men maar niet uit het oog verlieze, dat deze onderscheidene werkingen, noch in waardij noch in beteekenis gelijk staan, ifw/wifontwikkeling, hoe hoog ook geschat, weegt voor den bloei van een volk van verre niet op tegen de gave der verstandelijke ontwikkeling; en zoo ook staat de verstandelijke ontwikkeling in beteekenis weer verre achter bij de zedelijk-godsdienstige kracht, die zich in een volk openbaart. Vergelijkenderwijs zal de werking der ge-

meeae gratie derhalve daar het sterkst en hetjj; meest principieel zijn, waar het zedelijk-godsdienstig leven in den gevallen zondaar het machtigst tegen algeheele inzinking wordt gevrijwaard; het rijkst zal die werking zijn, waar tegelijk ook het verstandelijk leven en het kunstleven opbloeit; en het zwakst zal de werking der gemeene gratie zijn, waar wel het verstandelijke leven of het kunstleven tiert, maar het zedelijkgodsdienstig leven schade lijdt.

En houdt men dit nu in het oog, dan is de onderscheiden werking van de gemeene gratie en de meerdere verstandigheid van de kinderen der wereld hov& a.& itva.Q.A& ki7ideren des lichts, terstond duidelijk. Verstandelijk en artistisch toch is de werking der gemeene gratie ongetwijfeld veel sterker onder de volkeren uitgekomen, dan onder Israël. De kunst in Israël is des noemens niet waard, zoo ge haar vergelijkt met de kunstontwikkeling in Griekenland. Practisch verstandelijk zijn de Egyptenaren vanouds en de Romeinen in hun bloeitijd in veel hooger zin dan de Israëlieten. En wat het theoretisch ver^ standelijke aangaat, zijn de beste denkers in Iraël zelfs niet voor vergelijking met de uitnemendsten der Grleksche denkers vatbaar. Het blijft heel de historie door zooals het in de dagen van Tubalkaïn en Hiram was. Het geslacht van Seth staat in verstandelijk-practische ontwikkeling bij dat van Kam achter, en als Salomo een tempel voor God zal bouwen, moet de bouwmeester voor dien tempel uit het Heidensche Phenicië komen. Het is altoos Mozes, die Gods volk zal leiden, maar die verstandelijk gevoed wordt met de wijsheid der Egyptenaren.

Van elke poging om Israël op kunstgebied of verstandelijk gebied boven de volkeren te verheffen, moet daarom worden afgezien. In dit opzicht werkte de gemeene gratie onder Israël veel zwakker. De kinderen der wereld zvaren kundiger en vindifigrijker dan de kinderen des lichts. Maar dit gemis sloot zoo weinig de werking der gemeene gratie ook onder deze »kinderen des lichts" uit, dat veeleer juist de edelste werking der gemeene gratie, d. i. die op zedelij k-religieus gebied, onder geen volk zoo sterk is uitgekomen als bij hen, ook bij die personen, wien^if^»» particuliere genade het hart vernieuwd had. Zelfs mogen we nog ve/dergaan, en zeggen, dat juist het niet-uitkomen onder Israël vandemenschelijke ontwikkeling op verstandelijk gebied en op kunstterrein een Goddelijk bestel was, om alle kracht der gemeene gratie onder Israël op het ééne zedelijk religieuse gebied saam te trekken. Immers de uitkomst toont telkens, hoe zeer hooge ontwikkeling op kunstgebied en op verstandelijk terrein aan de zuivere zedelijke ontwikkeling eer afbreuk doet. En onze slotsom is derhalve, dat Israël zeer zeker op velerlei ander terrein bij de volkeren achterstond, maar dat het daarom zoo weinig van de gemeene gratie verstoken was, dat het veeleer alleen onder allen de hoogste werking dier gemeene gratie, d, i. die op zedelijk-religietis gebied, eeuwenlang onderging.

CORRIGENDUM.

In ons artikel XIV sloop op blz. i kolom 5, regel 8 van boven, de drukfout in, dat voor: altoos laag blijven staan, gedrukt werd ; altoos lang blijven staan.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 januari 1897

De Heraut | 4 Pagina's

Dan de gemeene Gratie.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 januari 1897

De Heraut | 4 Pagina's