Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dan de gemeene Gratie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dan de gemeene Gratie.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE STUK.

XVII.

Maar van dien dag en die ure weet niemand, noch de engelen die in den hemel zijn, noch de Zoon, dan de Vader. Marcus 13:32.

Het inzicht, dat de Heilige Schrift ons gunt in de dingen die komen zullen, strekt niet, althans niet in de eerste plaats, om de weetgierigheid te bevredigen. De profetie staat te hoog en is te heilig, om op te gaan in zekere kunst des voorspellens. En waar Jezus zelf ons het doel uitlegt, waarmee ook de komende dingen voorzegd worden, stelt hij dat doel veeleer na dan voor de vervulling van hetgeen werd aangekondigd. Hij sprak toch: iNu zeg ik het u, eer het geschied is, opdat als het geschied zal zijn, gij gelooven moogt." Een stelregel dien we, behalve in Joh. 14 : 29, nog tweemalen, eerst in Joh. 13 : 19 en daarna in Joh. \\ 16 : 4 herhaald vinden. In Joh. 13 : 21, bijna woordelijk, als het heet: Van nu zeg ik het ulieden, eer het geschied is, opdat, wanneer het geschied zal zijn, gij gelooven moogt dat ik het ben." En in Joh. 16 : 4 aldus: Deze dingen heb ik tot u gesproken, opdat, wanneer de ure zal gekomen zijn, gij ze moogt gedenken, dat ik ze u gezegd heb." Hieruit volgt nu zeker niet, dat de profetie over de toekomende dingen niet óók zekere beteekenis voor het heden heeft. Zeer stellig heeft Israël vanouds troost en sterkte geput uit de Messiaansche profetie, en komt nog aan het Israël des Nieuwen Verbonds bezieling en hope toe uit de profetie van het Maranatha. Maar vooral waar het op meer bepaalde voorzeggingen aankomt, verdwijnt die beteekenis voor het heden bijna geheel. Hoe telkens en hoe herhaaldelijk Jezus zijn naaste discipelen er ook op gewezen had, dat hij, naar de Schriften, moest »overgeleverd worden en veel lijden van de overpriesters, en gedood worden, en dat hij zou opstaan ten derden dage, " zijn jongeren zijn er «zVif ingekomen, hebben die profetie niet in zich opgenomen, en zijn er niet door bewerkt. Zelfs de geheel bijzondere voorzegging aan Petrus over zijn verloochening in verband met het hanengekraai, is niet in haar profetische kracht door hem gegrepen. En eerst nadat de verloochening eejt feit was geworden, en Jezus was overgeleverd, en het op Golgotha al volbracht was, werden de discipelen indachtig, dat Jezus hen vooraf op dit alles had gewezen. En zelfs dit laatste ging nog zoo weinig vlot, dat Jezus den jongeren op den weg naar Emmaus zelf, woord voor woord, nog eerst moest aantoonen, hoe dit alles voorzegd was, en hoe Mozes en al de profeten een Messias hadden aangekondigd, die alle deze dingen lijden moest, en alzoo in zijn heerlijkheid ingaan. De zeer speciale profetieën omtrent het verraad en de dertig zilvcrlingen, het dorsten, het koopen van den akker des bloeds en zooveel meer, waren zelfs in termen vervat, die elk voorafgaand verstand van deze plaatsen uitsloten; en desniettemin wijst de Evangelist er telkens op, dat alle deze dingen moesten geschieden, opdat de Schriften zouden vervuld worden.

Het geldt hier alzoo geen bijkomstige opmerking, maar een vaststaanden regel van profetische verklaring, dien dus ook wij niet uit het oog mogen verliezen, waar we toekomen aan de voorzeggingen der apocalyptiek, d. i. van die voorzeggingen die doelen op hetgeen vooraf zal gaan aan Jezus' tweede komst, op hetgeen die wederkomst des Heeren zal uitmaken, en op hetgeen na die parousie van den Christus volgen zal. Sommigen toch stellen zich aan, alsof ze den sleutel in handen hadden, om die voorzeggingen en apocalyptische gezichten haarfijn te duiden en in al hun bijzonderheden zoo Waarlijk bloot te leggen, als kouden ze nu reeds de historie schrijven van wat dan eerst gebeuren zal. Dit nu is met den zoo straks van Jezus'eigen lippen opgevangen regel ia onverzoenlijke tegenspraak. Ook de beteekenis van wat Jezus zelf dienaangaande voorzegd heeft, de eigenlijke zin van wat én Paulus én Petrus ons daarover betuigen, en met naine de eigenlijke beduidenis van hetgeen ons daaromtrent in de Openbaring^ van Johannes v/ordt voorgehouden, zal eerst klaar en helder uitkomen, als die tijden zullen zijn aangebroken. Dan, van acktereti, zal blijken, hoe, tot in de geringste bijzonderheden toe, het program der dingen die komen zullen, vooraf in schets was gebracht. Niet nu, maar eerst dan, in die ure zelve, zal het Gods kerk ten teeken en tea bewijze zijn, dat ze niet de prooi wordt van elkaar vernielende machten, maar door haar Heere en Koning geleid wordt eerst in het onweder, daarna in den storm, en zoo eerst in de zachte koelte. En alsdan zal te midden van haar lijden de gemeente den Heiligen Geest verheerlijken, die al het beleid dezer dingen reeds voor eeuwen voorzegd had. Zoolang daarentegen die ure nog verre is, en de gebeurtenissen zich niet scherper afteekenen, verkeert de kerk van Christus in gelijken toestand als waarin de discipelen vóór Golgotha verkeerden, dat ze wel in de algemeene strekking der komende dingen heeft in te leven, maar van elk pogen, om tot in de verklaring der bijzonderheden af te dalen, heeft af te zien.

Dit moest hier op den voorgrond gesteld, omdat ook bij de verklaring van 2 Thess. 2 : I—12 zoo telkens weer weetzuchtige nieuwsgierigheid geprikkeld werd, om preciese aanduiding te gaan zoeken, waar ons niet anders dan een algemeene blik op den loop der komende dingen gegund wordt. Wat deze en soortgelijke apocalyptische openbaringen inhouden, zegt ons alleen: i*. dat er na Jezus' hemelvaart een geestelijke worsteling zou worden aangebonden tusschen de machten des Koninkrijks en de machten der duisternis; 2". dat deze worsteling een noodzakelijk proces zou doorloopen; 3". dat dit proces ten slotte leiden zal tot een grooten afval; 4'. dat die afval eindigen zal in een schrikkelijke openbaring der ongerechtigheid, uitloopende op de heerschappij van een geweldenaar; en 5". dat, wanneer in het eindelijk optreden van dien'rampzaligen mensch de ongerechtigheid, als ware het vleesch zal zijn geworden, en hiermede het proces niet verder kan, de Christus weder zal komen, om de ontzettende worsteling van hemel en aarde door zijn oordeel te beslechten. Voegt ge hier nu nog bij, dat dit proces velerlei stadiën zal doorloopen, en dat in elk dier vele stadiën »de verborgenheid der ongerechtigheid" zich reeds voorloopig op gelijksoortige wijze zal openbaren, zoodat de kerk, keer op keer, achtereenvolgens te staan komt voor eenen beteekenenden afval, voor een kennelijk uitbreken der ongerechtigheid, en voor een weer inniger zich openbaren van den Heere aan zijn volk, dan is hiermede de hoofdzakelijke inhoud van al deze apocalyptische openbaringen metterdaad uitgeput, en gaat elke prediking feil, die deze hoofdaanduidingen in de schaduw stelt, om de gemeente af te leiden naar meer specieuse verklaringen, die het toch nooit verder dan tot gissingen brengen, en daarom nimmer de uitwerking kunnen hebben, om de Gemeente des levenden Gods te sterken, te troosten, en te bezielen.

In dien zin nu verstaan, dient thans te worden aangetoond, welk verband er bestaat tusschen de gemeene gratie eenerzijds, en tusschen het verloop dezer geestelijke worsteling anderzijds. Op zichzelf ligt er voor ons iets raadselachtigs in, waarom na Jezus' hemelvaart dat bange proces nog moest doorloopen worden, nu reeds meer dan achttien eeuwen. De eerste Christelijke kerk was daarop blijkbaar niet voorbereid, en de vraag der discipelen, op wat dag en wat uur de Messias zijn Koninkrijk zou oprichten, bleef zweven op veler lippen. Er traden toen van meet af twee richtingen in de gemeente op. Eenerzijds de richting van hen, die, tevreden met het heden, geen behoefte gevoelden aan de wederkomst des Heeren, en die, gelijk nu nog zoo vele duizenden en tienduizenden belijders, het de natuurlijkste zaak ter wereld vonden, dat de kerk op aarde bleef, en Christus in den hemel, en dat achtereenvolgens door den dood heel de schare der geloovigen ter zaligheid inging, maar zonder dat hun verminkt geloof ooit dorstte naar de openbaring der heerlijkheid, en die daarom die openbaring van Jezus' heerlijkheid zich liefst in een eindeloos verschiet dachten, zonder dat ooit het: »Kom Heere Jezus, ja, kom haastelijk!" uit hun ziel oprees. Deze soort lieden nu worden door het apostolisch woord bestraft, zoo dikwijls het op de wederkomst des Heeren wijst, als op het onmisbaar aanvulsel, het noodzakelijk complement van al wat voorafging, en het is tegenover de geestelooze dorheid dezer zelfgenoegzame lieden, dat telkens het: »De Heereis nabij, zie hij komt haastiglijk, en als een dief in den nacht zal zijn toekomst zijn", toen weerklonk, en nog altoos moet worden uitgeroepen.

Maar naast en tegenover deze groep tevredenen en zelfgenoegzamen, die aan allen dorst naar Jezus' wederkomst gespeend waren, stond een geheel andere soort Christenen over, met name die Christenen die uit de Jodenwaren toegebracht, en die haastig en schier onstuimig jUaar de parousie des Pleeren henendrongen. Voor dezen was hetgeen vooralsnog op aarde in de kerken zou voorvallen bijzaak. Voor een nog te komen geestelijke worsteling, die in vaste stadiën zeker noodzakelijk proces zou doorloopen, hadden deze Christenen geen oog. Naar zij zich inbeeldden, was alle worsteling afgeloopen en op Golgotha beslecht. Zij kenden slechts ééne tegenstelling, die tusschen Israël en de Heidenen. Welnu, de verschijning van den Christus Gods had die tegenstelling ten nadeele der Heidenen en in het voordeel van Israël opgeheven. Israels Koning had getriomfeerd, en ook de bekeerden uit de Heidenen knielden in stille eerbiedenis voor der Joden Messias neder. Wat bleef er dan nog overig |te doen, dan dat die Koning Israels nu uit dien zelfden hemel, waarhenen hij opvoer, evenzoo weer nederdaalde, en met de macht hem verleend alle woeling der volkeren brak, om het Koninkrijk der hemelen over heel de aarde te doen triomfeeren. Tot hen moest daarom het apostolisch woord zich op geheel andere wijze richten. Hun moest duidelijk worden gemaakt, hoe de geestelijke worsteling nog volstrekt niet uit was, hoe er aan het slottafereel van Jezus' wederkomst nog allerlei veelbeteekenend bedrijf van geestelijke worsteling zou moeten voorafgaan, en hoe met den triomf van Israël over de Heidenwereld het door God bestelde proces nog zoo weinig was afgeloopen, dat veeleer nu eerst dat proces ook in het leven der volken'kors. aanvangen, om eerst alzoo na een harden en verbitterden kamp in het leven der menschheid tot beslissing te komen. Weerklonk daarom tegenover de eerst geteekende het apostolisch vermaan: ïDe Heere is nabij, ziet hij komt haastiglijk, " tegenover deze tweede richting daarentegen weerklonk het juist omgekeerd: »De Heere komt nog nief'; gelijk er duidelijk staat: »Wordt niet verschrikt, alsof de dag van Christus aanstaande ware; want die komt niet, tenzij eerst de afv^ gekomen zij, en de mensch der zonde zal geopenbaard zijn." Tweeërlei apostolisch vermaan alzoo, dat op den oppervlakkige den indruk maakt van tegenspraak, maar dat zich oplost in volkomene harmonie, mits men maar een open oog hebbe, voor de tweeërlei zeer onderscheiden gemoedsstemming, die zich onder de Christenen én destijds openbaarde, én ook sinds alle eeuwen door geopenbaard heeft.

Immers nu nog, evenals toen, vindt ge onder de belijders en belijderessen des Heeren tweeërlei geesten. Aan den éénen kant lieden, die nauwelijks aan de wederkomst des Heeren denken, die er op zinnen noch peinzen, die aan het Maranatha ganschelijk vreemd zijn, en die, zoo zij persoonlijk maar zalig afsterven, er noch iets ongewoons noch iets onnatuurlijks in zouden vinden, indien na hun afsterven het leven der kerk op aarde eeuw in eeuw uit rustig voortging, zonder ooit te wordeti afgebroken. Maar van den anderen kant ontmoet ge ook nu weer in de gemeente telkens Christenen, die met gelijke onstuimigheid als eertijds naar de wederkomst des Heeren dringen, die liefst de teekenen van zijn toekomst zóó zouden uitleggen, dat ze nog vóór hun sterven, of althans zeer kort na hun sterven, de wederkomst des Heeren konden inwachten, en die, den strijd der kerk geheel buiten verband met de historie en het verloop van het menschelijk leven opvattende, eigenlijk geen reden zien, waarom de Heere niet reeds lang gekomen is, en niet morgen den dag komen zou.

Welnu, tegenover deze beide richtingen in de gemeente moet ook nu nog de Dienst des Woords even onderscheidenlijk optreden, als het apostolisch woord in de eerste eeuw der Christenheid. Aan de eersten moet gedurig] gepredikt, dat de komst des Heeren een onmisbaar, een noodzakelijk slotbedrijf van heel Gods Openbaring, en dat altoos de Heere nabij is. Maar evenzoo moeten de andere, meer onstuimige broederen van hun eenzijdig spiritualisme genezen, en moet het hun aangezegd, dat de Heere nog niet komt, tenzij eerst de groote afval gekomen-zij en de mensch der zonde zij geopenbaard geworden. Iets waarbij ze ook duidelijk moeten gewaarschuwd worden, om niet eiken voorloopigen afval voor den grooten afval aan te zien, noch ook het voorloopig werk van de verborgenheid der ongerechtigheid voor de openbaring van den mensch der sonde en den zoon des verderfs. Uit eenzijdige reactie tegen het Chiliasme was de Gereformeerde gezindheid er toe gekomen, om op schuldige v/ijze het Maranatha ia haar geloofsblazoen te laten verbleeken; en deswege moet het Goddelijk bestel geëerd en gedankt, dat ons. Gereformeerden, weer met kracht en bezieling op dai Maranatha gewezen heeft. Maar ook anderzijds hebben we toe te zien, dat we ons door deze beweging niet tot een vervallen in het andere uiterste laten verleiden. Juist als Gereformeerden hebben we beide stukken der belijdenis vast te houden, eenerzijds dat de Heere komt, en dat zijn komst voor het geloofsoog zeer dicht nabij is, maar ook anderzijds dat de Heere niet komt alvorens het in Gods raad verordende proces ten slotte uitloopt op den grooten afval en op die reusachtige openbaring van de verborgenheid der ongerechtigheid, die zich eerst in de verschijning van den vreeslijken mensch der zonde zal belichamen.

Wat is nu de oorzaak, wat is de reden, dat vooraf zoodanig spannend proces moet doorloopen worden, en dat dit spannend proces, eer Jezus wederkomt, tot zoo ontzettende openbaring der zonde zal moeten leiden? Voor wie Pelagiaansch in zijn hart is, is dit geen vraag. Voor hem hangt ten slotte elke beslissing aan den vrijen wil des menschen. Indien de menschen maar anders wilden, was morgen den dag heel de wereld bekeerd. Dat het tobben blijft voor Jezus' kerk op aarde, is alleen het gevolg van der menschen onwil. Pijl is hierop niet te trekken. Van noodzakelijkheid kan geen sprake zijn. Een geregeld en noodzakelijk proces der dingen is eenvoudig ondenkbaar. Het loopt, zooals het loopt, omdat de vrije wil des menschen, meest op zijn onwil uitloopend, gedurig elke opkomende hope verstoort. Ook is er geen enkele reden denkbaar, waarom het anders zou worden. Morgen den dag kan God de Heere den loop der wcreldhistorie even goed afbreken als over twee eeuwen. Die historie is toch niet anders dan de eentonige herhaling altoos van dezelfde dingen. En het eenig motief voor uitstel van 's Heeren wederkomst kan alleen hierin gelegen zijn, dat wellicht ook uit de komende geslachten nog enkelen zich bekeeren zullen tot den Christus.

Maar zoo oordeelt wie aan de Schrift vasthoudt, en dus ook een Gereformeerd Christen niet. Hem is het bestaan van een raad Gods geopenbaard. Hij weet dat niet de vrije wil des menschen, die denkbeeldig is, maar de sraad des willens" den loop der dingen bepaalt. Voor hem staat het vast, dat het einde der dingen en dus ook het doel van het bestaan, vastligt in het Goddelijk welbehagen, en dat al wat aan dat einde voorafgaat, niet anders kan zijn, dan het geheel der door God bepaalde middelen, die, in het door Hem verordend verband van oorzaak en gevolg, tot die uitkomst leiden zullen. Evenmin als de menschheid voor hem gelijk is aan de korrelen in een hoop zand, maar één lichaam, organisme onder één hoofd saamgevat, uitmaakt, evenmin is de historie der wereld voor hem een onsamenhangend allerlei van op zichzelf staande gebeurtenissen, maar veeleei^ een wel ineengeschakelde keten, een zich in door God bepaalde bedding voortbewegende stroom, die door den adem zijns Geestes wordt voortgestuwd. Hij ziet in de historie der wereld allerlei krachten en machten, allerlei geesten en allerlei elementen opkomen, die op het door God bepaalde oogenblik allerlei verbindingen aangaan, op allerlei wijze in botsing geraken, naar vaste geestelijke wet om de heerschappij kampen, en die achtereenvolgens in al die vormen, die hun aard en aanleg gedoogt, optredende, die reusachtige worsteling telkens in nieuwen vorm hervatten. En daarom verstaat hij het, dat hier wel terdege een noodzakelijk proces doorgaat, dat niet tot ruste kan komen, eer elk dezer krachten en geesten den vollen inhoud, die er in gelegd is, heeft uitgeput, tot volledige ontwikkeling is gekomen, en alvorens in die volledige ontwikkeling God gerechtvaardigd wordt, in de uitkomst zelve aantoonende, waarop ten slotte die volledige ontwikkeling van de Hem vijandige machten uitloopt, en hoe Hij dan eerst, als ze tot die volledige ontwikkeling gekomen zijn, die machten der boosheid en die geesten der ongerechtigheid zal verdoen. »Sion zal naar recht verlost worden, " en ook Satans burcht zal naar recht worden neergeworpen, en als het eens van engelenlippen weerklinken zal: Baby-Ion is gevallen, Babylon is gevallen I dan moet iu de uitkomst zelve het bewijs liggen, 'dat God Babyion niet afsneed, eer het zijn volle kracht kon openbaren, maar het toen eerst verdeed, toen de uitkomst getoond had, dat er niets meer van Babyion te hopen was, dat Babyion niet kon gered worden, tot het in het rijpste en rijkste van zijn ontwikkeling als stof en puin ineenzonk voor de majesteit Gods.

Op een der laatste dagen voor zijn sterven heeft Jezus tot zijn discipelen het opmerkelijke woord gesproken, dat van die ure, d: . van de ure dër voleinding, nie­ mand weet, ook niet de engelen, en ook niet de Zoon, twant dat de Vader de bepaling van deze ure in zijn eigene macht gesteld heeft" (Mark. 13 : 32). Dit woord verstaat de spiritualist en verstaat de methodist niet. Hoe ? Alle dingen zijn aan Christus van den Vader overgegeven, en weet hij dan niet den dag en de ure, waarop deze dingen komen zullen ? Hij kan immers komen wanneer hij wil ? Het is door den Vader in zijn eigen macht gesteld ? En toch zegt Jezus, dat ook hij dien dag en die ure niet weet en dat hij hierin afhangt van den Vader. Maar de Gereformeerde verstaat dit woord zeer wel. Hij toch leerde onderscheid maken tusschen de sfeer des Vaders of van onze Schepping, de sfeer des Zoons of van onze Verlossing, en de sfeer des Heiligen Geestes of van onze Heiligmaking, en hem is er een licht over opgegaan, hoe de voleinding der eeuwen niet bepaald wordt naar den regel van het Verlossingswerk, maar bepaald ligt in de ordinantie der Schepping. Het is in die scheppingsordinantie, dat het ontstaan en opkomen bepaald ligt van alle krachtenen geesten des menschelijken levens, die zich tegen God stellen, en die in de historie der wereld tegen God zullen inwoelen. En juist overmits nu het einde dan eerst komt, als de worsteling tusschen den Geest van Christus en den geest der wereld alzijdig uitgestreden en uitgeput zal zijn, en hiermede het volledige proces van die worsteling zal zijn afgeloopen, ligt de grondbepaling voor dien dag en voor die ure niet in de sfeer der Verlossing, maar in de sfeer der Schepping, en heeft diensvolgens de Vader de vaststelling ervan in »zijn eigene macht" gesteld. En staat dit eenmaal voor ons vast, dan springt het ook in het oog, hoe hier de gemeene gratie niet slechts meespreekt, maar zelfs leiding geeft. Immers het is alleen dank zij de »gemeene gratie, " dat die krachten en machten van ons menschlijk leven niet in de Idem gesmoord werden, maar zich de ropgelijkheid van volledige ontwikkeling zagen geopend.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 januari 1897

De Heraut | 4 Pagina's

Dan de gemeene Gratie.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 januari 1897

De Heraut | 4 Pagina's