Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Toekomst onzer Theol. School., door Ds. A. Littooy., ^ zag. bij A. D. Littooy, te Middelburg, het licht, en geeft nogmaals deze bondige uiteenzetting van het bekende gevoelen.

Mij is het nog nooit duidelijk geworden, dat de Kerken niet zelve mogen onderwijzen, datgene wat rechtstreeks noodig is voor de uitlegging en de bediening des Woords.

En wat zij mogen doen — ik geloof, dat zij het mogen — zou ik haar laten blijven doen; opdat zij zich, in hetgeen haar rechtstreeksch noodig is, niet afhankelijk maken. Opdat zij zich niet afhankelijk maken, in hetgeen zij, naar het Woord en de ordeningen Gods, tot de toekomst van onzen Heere Jezus Christus, voistrektelijk noodig hebben. De Heere toch heeft der Gemeente herders en leeraars gegeven: ot de volmaking der heiligen, tot het werk der bediening, tot opbouwing des lichaams van Christus (Ef. 4 : 11).

Deze dienst, de dienst des Woords, is dus van het allerhoogste gewicht, en hij moet en zal er zijn zoolang er aan de opbouwing van het lichaam vaii Christus moet gearbeid, ja, totdat de Gemeente vergaderd is en zonder vlek of rimpel den Vader kan en zal voorgesteld worden.

Zonder noodzaak zich afhankelijk te maken in betrekking tot hetgeen de Heere reeds gaf, en ook absoluut noodig is, achtte ik en acht ik nog altijd ongeraden.

De Kerken behoeven dat niet te doen, omdat het in het Woord haars Gods nergens is geboden, en daarom ook in hare belijdenisschriften niet is idtgesproken.

In plaats dat het verboden is, te houden wat God in dezen onzen Kerken, — nadat zg zich ontworsteld hadden aan eene Overheid, die haar beletten wilde den Heere naar zijn Woord te dienen en aan Academiën, die geheel verbasterd waren — in zijne groote goedheid gaf, zeggen ons veeleer én de Oude én de Nieuwe Bedeeling, dat de Kerken zelve zorgden voor hetgeen noodig was tot de opleiding en de bediening van het Woord.

Meent iemand, dat dit niet zoo is, maar dat veeleer het tegendeel waar is, welnu, laat hem dit dan voor ons klaar en duidelijk maken uit het Woord, dat het einde is van alle tegenspreken. Zij, die afbreken willen, hetgeen de Heere ons in dien nood der tijden gaf, behooren immers de bewijzen te leveren, dat dit mag en moet.

Dat deze bewijzen, namelijk uit het Woord onzes Gods, nog niet geleverd zijn, zal, dunkt mij, ieder toestemmen. Ook kan, naar ik meen, niet worden tegengesproken, dat de Kerken in de eerste tijden na de apostelen zelve scholen hadden, waar de bedienaars des Woords hunne opleiding ontvingen.

Evenmin kan worden tegengesproken dat, na Constantijn den Groote, de Kerken langzamerhand volkskerken geworden zijn en in strijd met haar waarachtig belang, onder de macht en den invloe d van de Overheid gekomen zijn, en dat toen ook de Staatsacademiën, en ook wel particuliere, gebruikt zijn voor de opleiding van de bediening des Woords. Insgelijks kan niet tegengesproken worden, dat de Kerken der hervorming in de i6e eeuw zich ni^ hebben ontworsteld aan de voor onze Nieuw-Testamentische bedeeling valsche idee van w/ijkerken evenmin aan den te grooten invloed van de Overheid in de zaken der Kerken.

Art. 36 onzer belijdenis getuigt daar o. i. van.

Dat zij zich aan deze beide niet ontworsteld hebben, is, zooals van achteren bleek, tot ontzettend nadeel voor haar geweest. Op rekening daarvan toch moeten de Kerken der hervorming in ieder geval, voor een zeer g-root deel, schrijven . . . hare spoedige en steeds toenemende verbastering.

In latere tijden is het, althans-onzen Kerken, Gode zij dank, duidelijk geworden, dat volkskerken en dat de invloed van de Overheid, gelijk die was, niet in overeenstemming zijn met de bedeeling des Nieuwen Verbonds, en dus niet met den wil en het Woord onzes Gods.

En het is-daarom, dat wij ons in betrekking tot het gebruik maken van Academiën voor de opleiding tot den dienst des Woords niet uit het veld laten slaan, door bewijzen uit de liistorie en de Kerkenorde dier tijden.

Wij meenen veeleer, dat er recht en reden is ze te corrigeeren. Trouwens, dat is dan ook aanvankelijk reeds geschied. Daarenboven moet en zal ieder eerlijk man het hierin met mij eens zijn, dat hetgeen na lange deliberatiën, dus wel bewust, allerplechtigst overeengekomen '\%, als met de Kerkenorde voor ons, daarna, om en met het oog op de Kerkenorde, niet kan en mag verbroken worden.

Nog eens zeg ik: onheilig spel zou het dan geweest zijn, als met de Kerkenorde voor ons, saam te verklaren: ^Dat de Kerken geroepen zijn eene eigen Inrichting tot opleiding harer Leeraren te /leböen, tenminste wal de godgeleerde vorming betreft"

Doch gelukkig was van dit onheilig spel schijn noch schaduw op de Middelburgsche Synode. Integendeel, de Theologische School is er op benijdenswaardige wijze verbeterd. Maar wat de historie, m. a. w., de geschiedenis der Kerken betreft, zij leert ons, dat de Kerken op hare hoede moeten zijn, ja, dat de beste waarborgen in betrekking tot de opleiding harer Leeraren moeten gezocht en, verkregen zijnde, behouden worden.

De Kerken zelven, aan wie het bewaren van het pand van de waarheid, zooals zij in Christus is, door den Heere is toebetrouwd, bieden uit kracht daarvan de beste waarborgen. Hij, wien iets toebetrouwd is, heeft uit den aard der zaak het diepste besef van verantwoordelijkheid, alzoo ook het meest wakend oog, en de meeste behoefte om getrouw bevonden te worden; en in dien weg en dientengevolge in de eerste plaats de genade en den bijstand des Heeren te verwachten.

Ik weet wel, dat men hiertegen de opmerking maakt, dat de Kerken dat immers kunnen doen, als door haar een-en andermaal geëxamineerd wordt.

Maar ik weet ook, dat de Kerken, wanneer zij dan afwijkingen ontdekken, geen zekere en afdoende macht bezitten om die te stuiten en onmogelijk te maken; en daarenboven op die wijze zonder Leeraren en zonder eene Inrichting, die voor haar leeft en arbeidt zouden kunnen geraken.

Waar nog bij komt, dat de Kerken, als zij ten dezen in den nood zitten, allicht meer water in den wijn doen, dan wenschelijk is en door haar zou gedaan worden, indien zij evenwel wetenschappelijk opgeleide Leeraren konden krijgen en mitsdien van de Inrichting niet afhankelijk waren, of daarover alle zeggenschap hadden.

Daarenboven leert ons de geschiedenis van vroegere en latere tijden, dat de ketterijen over het algemeen niet in de eerste plaats uit het volk opkwamen, maar wél uit de Academiën en uit de Scholen voor Hooger Onderwijs.

Dat de Overheden en ook de particulieren, indien van hen het Onderwijs uitgaat, daarvoor niet het pog hebben en tot waken er voor niet die roeping gevoelen, welke de Kerken hebben, ligt m. i. ook voor de hand.

Wijst men mij hier tegenover op de Inrichtingen, die van de Kerken uitgingen en gaan, en desalniettemin van de waarheid Gods afweken, dan stem ik natuurlijk toe, dat dit plaats had en nog plaats heeft. Doch ik merk op mijne beurt daartegen op, dat door mij nooit beweerd is en nog niet beweerd wordt, dat de Kerken de afwijkingen absoluut voorkomen; immers ik weet goed, dat zij zelven verbasteren kunnen. Absolute waarborgen hebben wij alleen in den Heere, onzen God. Maar in de Kerken zelve hebben wij, zooals nu en altijd door mij beweerd is, de beste en de meeste waarborgen ter bewaring van hetgeen tot haar leven en welstand onmisbaar is; en als de Heere God ons de beste waarborgen gegeven heeft, moeten ivij die niet van de hand doen.

Doch, dat de Kerken geen particuliere Opleiding mogen hebben, is door mij nooit ingezien en gezegd.

Duidelijk blijkt hieruit, dat er over en weer nog zekere onklaarheid is, - waardoor het niet gelukt elkander ©p het hoofdpunt te verstaan.

Doch dit is niets.

Waar in zoo ernstigen geest en op zoo rustigen toon geschreven wordt, als Ds. Littooy dit in zijn vlugschrift deed, is de vreg vanzelf gebaand, om ter geschikter ure het debat niet slechts nogmaals op te vatten, maar nog dieper door te zetten.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 februari 1897

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 februari 1897

De Heraut | 4 Pagina's