Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kiezerslijsten.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kiezerslijsten.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Voor onze Diaconieën is het van het hoogste aanbelang, dat ze weten, hoe zij zich te gedragen hebben, als de burgemeester haar uitnoodigt om de noodige opgaven voor de kiezersHjsten te doen.

In aanmerking komt hier Art, 23 van de Kieswet, dat aldus luidt:

De burgemeester zendt jaarlijks na het van kracht worden der kiezerslijst aan het bestuur van elke der in de gemeente gevestigde instellingen van weldadigheid, voorkomende op de lijst, bedoeld in art, 3 der wet van 28 Juni 1854 {Staatsblad n", 100) een afschrift of afdruk daarvan, benevens eene afzonderlijke lijst, gemerkt A, van de namen der personen, die voor plaatsing op de kiezerslijst in aanmerking kwamen, doch wegens het genieten van onderstand van eene instelling van weldadigheid of van een gemeentebestuur niet op die_ lijst voorkomen. De gemelde besturen zijn verplicht jaarlijks vóór den isden Februari aan den burgemeester eene gewaarmerkte opgave te doen toekomen van de namen van alle op deze toegezonden lijsten voorkomende personen, welke in het laatstverloopen burgerlijk jaar van hunnentwege onderstand, rechtstreeks of middellijk, hebben genoten.

Voorts zendt de burgemeester jaarlijks vóór den ? 2sten Februari aan de gemelde besturen eene lijst, gemerkt B, van de personen, die voor plaatsing op de kiezej slijst in aanmerking kunnen komen en niet voorkomen op de van kracht zijnde kiezerslijst of op voormelde lijst A. Die besturen zijn verplicht jaarlijks vóór den 8sten Maart omtrent die personen gelijke opgave te doen, als ia het vorig lid omschreven.

Hierbij nu ontstaan allerlei vragen: i". Als de burgemeester een Diaconie niet erkent en dus haar geen opgave vraagt, is ze dan nochtans tot opgave gehouden ? Stellig niet.

Wie niet gevraagd is, heeft niet te antworden.

2". Als bedeeliag wordt verstrekt aan iemand, die niet tot de burgelijke gemeente behoort, aan welks hoofd de burgemeester staat, zijt ge dan desniettemin tot opgave verplicht f

Stellig niet.

Er staat toch duidelijk: ide in de gemeente gevestigde instellingea van weldadigheid."

In zulk een geval, gelijk zich dit o. a. met de kerk van Nieuvver-Amstel voordoet, kan de burgemeester van Amsterdam aan de Diaconie van Nieuwer-Amstel wel inlichting vragen. Vragen staat vrij. Maar de Diaconie van Nieuvver-Amstel is niet verplicht op andere vragen te antwoorden, dan die door den burgemeester van Nieuwer-Amstel gedaan worden. Op vragen van den burgemeester van Amsterdam, is ze dit antwoord niet schuldig.

Zoo oordeelt ook de heer Kalbfleisch, die op blz. 96 van zijn toelichting zegt:

Toezending der lijsten aan een buiten de gemeente gevestigde instelling van weldadigheid, ook al strekt deze hare zorgen tot ingezetenen der gemeente uit, wordt niet gevorderd; zij is echter wel geoorloofd. Die toezending brengt voor genoemde besturen echter niet de verplichting mede, bij deze alinea opgelegd aan bitinen de gemeente gevestigde instellingen.

3°. Kan de Diaconie volstaan met op de lijst aan te schrappen wie bedoeld zijn?

Waarschijnlijk niet. De wet eischt, dat zij de namen zal opgeven, met vermelding van al zulke bijzonderheden als zij nuttig oordeelt.

De Diaconie zal dus een afzonderlijk stuk moeten opmaken, en daarin met naam en toenaam verklaren, dat die en die personen in dat jaar door haar bedeeld zijn.

Zij heeft er daarbij op te letten, dat niet gevraagd wordt of ze op dit oogenblik bedeeld worden, of sinds i Januari bedeeling erlangen, maar alleen of ze van i Januari tot 31 December 1896 zulke bedeeling ontvingen.

bur­ Er staat toch: in het laatstverloopen gerlijk jaar.

Kalbfleisch teekent wat het eerste betreft aan:

Het is niet voldoende, indien genoemde besturen gemakshalve de lijsten terugzenden, de door hen bedeelden daarop aangeduid hebbende b.v. door eene korte aanteekening of een streep. De namen der bedeelden moeten door de besturen afzonderlijk opgegeven worden, il dan niet met vermelding der verdere bijzonderheden, tenzij, wat lijst A en B betreft, de toegezonden lijst zoodanig is ingericht, dat zij aan die besturen de gelegenheid biedt, om achter of bij den naam Van den bedeelde, b.v. in een daarvoor bestemde kolom, hun advies uit te brengen, en dit te waarmerken.

Die opgave toch is een officieel stuk, waarop, zoo noodig. Burgemeester en Wethouders zich ingeval van procedure zullen kunnen beroepen.

4". Moet de Diaconie antwoorden ? Zeer stellig.

De wet gebiedt het. In de wet spreekt de last der Overheid. En aan dien last der Overheid hebben wij ons te onderwerpen, zoolang die niet met Gods Woord strijdt. Dit nu kan hier niet beweerd worden.

Al stemt men toch toe, dat de Overheid zeer ver gaat, door zulk een mededeeling te eischen, en het voor de verarmde broederen der gemeente hoogst onaangenaam is, dat aldus hun naam publiek wordt, toch kan niet worden gezegd, dat men door zulk een mededeeling te doen een gebod Gods aanrandt.

5". Moet worden geantwoord, ook als ge geen der personen die op de kiezerslijst staan, bedeeld hebt? Kalbfleisch meent van ja. Hij zegt er van:

De redactie van étze alinea, vergeleken met die van art. 32, 2e al., geeft grond tot de meening, dat door genoemde besturen in ieder geval opgave moet worden gedaan en dat zij dus, wanneer geene op die lijsten voorkomende personen bedeeld zijn geworden, een negatief bericht in te zenden hebben.

Wij betwijfelen het. Er staat, dat de Diaconieën verplicht zijn »de namen op te geven". Waar nu gQ& a namen van bedeelden die op de kiezerslijst voorkomen, bestaan, kunnen die niet worden medegedeeld.

Overmits er echter geen énkele reden denkbaar is, waarom men dit feit niet zou kunnen berichten, achten we dat beleefdheid jegens de Overheid het raadzaam maakt, het schrijven van den burgemeester, ia zulk geval, niet onbeantwoord te laten, maar kortweg te melden, dat zij niets te berichten hebben.

6". Wat is te verstaan onder rechtstreekschen, wat onder middellijken onderstand ?

Wat rechtstreeksche onderstand beteekent is duidelijk. Het is onderstand door een der Diakenen in persoon aan de bedeelden in eigen persoon uitgereikt.

Middellijk daarentegen kan tweeërlei beduiden. Of, dat de Diaken den onderstand niet zelf, maar door een tusschenpersoon aan den bedeelde deed toekomen. Of wel, dat de Diaken, hetzij zelf, hetzij door een tusschenpersoon, den onderstand schonk aan een der andere leden van het gezin, en niet aan het hoofd des gezins.

Eisch blijft het hierbij intusschen, dat de bedeelde getveten hebbe dat het van de Diaconie kwam, en ook dat hij geweten hebbe, dat het door de Diaconie aan eenig lid van zijn gezin geschonken zij.

Wat buiten zijn weten omging kan zijn persoonlijk recht niet aantasten.

be-Kalbfleisch zegt over het middellijk deelen;

«Onderstand" kan op tweeërlei wijze, »w; Wi; /lijli' verstrekt worden.

Allereerst, wanneer de verstrekking van geld of benoodigdheden door de instellingen van weldadigheid niet rechtstreeks aan den armlastige geschiedt, maar door tusschenpersonen^ zooals plaats kan hebben, wanneer b.v. eene commissie van bijzondere personen tot uitdeeling van warme spijzen, turf, kleedingstukken enz. door zoo'n instelling financieel gesteund wordt; of ook, dat een armbestuur de aan een ziekenfonds verschuldigde contributie ten behoeve van bepaalde personen voor zijne rekening neemt. Ook kan het woord de beteekenis hebben, dat de onderstand niet rechtstreeks aan het hoofd van het gezin ten goede komt, maar dat hij verleend wordt aan of ten behoeve van de leden van het gezin.

7". Mogen op lijst B slechts die personen door den burgemeester worden geplaatst, die volgens het oordeel van dea burgemeester en de wethouders ^ kiesbevoegd zijn ?

Kalbfleisch merkt op dat dit in groote gemeenten bijna niet van den burgemeester te vergen is.

Hij zegt ervan:

Is het opmaken van de kiezerslijst telken jare een veelomvattend werk, het voorschrift dezer alinea verzwaart die taak aanmerkelijk.

Ook al vat men de woorden idie voor plaatsing op de kiezerslijst in aanmerking kunnen köïnên" niet in dien strikten zin op, dat, vóór de plaatsing dier personen op lijst model B, omtrent hen onderzocht is of zij wel aan k\ de in een kiezer gestelde eischen voldoen, en hunne plaatsing op de kiezerslijst dus nog alleen maar afhankelijk gesteld zou worden van het M-of niet genoten hebben van onderstand — eeft onderzoek trouwens, dat in zoo'n korten termijn niet wel doenlijk is — dan toch is het samenstellen dier lijst B een tijdroovend werk, waar bij komt, dat den Burgemeester daartoe slechts zeven dagen zijn gelaten. Daarbij is nog geen rekening gehouden met de mogelijkheid, dat hij op 15 Februari nog niet in het bezit is van de door de Rijksontvangers te verstrekken opgaven. Evenwel, eene mildere uitlegging der aangehaalde woorden schijnt geoorloofd, maar dan toch zal, ook in gemeenten, die haar zielental niet bij tienduizenden'tellen, die lijst nog honderden namen bevatten. Die kunnen eerst bekend zijn, nadat op de door de ontvangers ingezonden opgaven (b.v. met een streep) is aangeteekend, welke personen reeds op de van kracht zijnde kiezerslijst of op de een vorig jaar verzonden lijst gemerkt A voorkomen. "Vooral bij dit onderzoek zal het gemis eener alphabetisch-lexicografische volgorde in de door de ontvangers verstrekte namen ten zeerste worden gevoeld.

De overblijvende — alzoo niet aangestreepte — namen, voor zoover daarachter niet eene aanteekening omtrent wanbetaling voorkomt, vormen den inhoud van lijst B, vermeerderd met de namen van hen, die ingevolge de bij art. ir, 12 en 13 voorgeschreven kennisgeving eene aangifte hebben ingediend.

We stemmen dit den heer Kalbfleisch toe, maar meenen nochtans de stelling te moeten handhaven, dat de Diaconieën niet verplicht zijn eenige opgave te doen aangaande personen, omtrent wier in aanmerking komen voor de lijst niet voorloopig door den burgemeester is beslist.'

Het mededeelen van de namen der bedeelden is toch reeds hard, maar mag dan ook niet verder uitgestrekt dan hoog noodig is.

Het gemeentebestuur heeft geen recht om door middel van onze opgaven achter geheel uw bedeeling te komen.

Niet omtrent willekeurig op een lijst geplaatste personen, maar alleen omtrent die personen, die geacht worden in aanmerking te komen, mag inlichting worden ingewonnen.

Dat de wet op dit punt bezwaar oplevert, is ontegenzeggelijk waar.

Maar dit rechtvaardigt in niets den eisch, dat de Diaconieën dit bezwaar uit den weg zullen ruimen, door meer op te geven dan de wet eischt.

8". Wat is de exceptioneele regeling voor dit jaar ?

Hieromtrent bepaalt Art. 162 al. 3:

Ten behoeve van de vaststelling der kiezerslijst in 1897 wordt in afwijking van art, 23 vóór den 2 2 sten Februari aan de in dat artikel bedoelde besturen ter vervanging van de lijsten A en B eene lijst gezonden.van de personen, die voor de plaatsing op de kiezerslijst in aanmerking komen. De volgens genoemd artikel vereischte opgave wordt vóór 8 Maart ingezonden.

Hieruit volgt dus, dat de Diaconieën voor ditmaal de aanvrage van den burgemeester reeds vóór den 22sten Februari zullen ontvangen; en wel niet voor lijst A en lijst B afzonderlijk, maar voor één lijst in het gemeen. En op die aanvrage zullen zij moeten antwoorden vóór den Ssten Maart.

Dit nu levert van de zijde der Diaconieën geen bezwaar op. Veertien dagen is tijd te over om de opgaven in gereedheid te brengen.

Maar wel ligt hierin een bijna onoverkomelijk bezwaar voor den burgemeester, Hoe toch zullen zij, in den tijd van nog geen acht dagen, in groote gemeenten, voor al de besturen van instellingen van weldadigheid zulk een . alphabetische lijst van alle personen die voor de plaatsing op de kiezerslijst in aanmerking komen, in gereedheid kunnen brengen?

De Gemeentestem die dit bezwaar inzag, schreef er dit over;

sHetgeen nu ingevolge art. 162 al. 3 der «nieuwe kieswet bij wijze van overgang alléén sten behoeve van de vaststelling der kiezerslijst »in 1897 moet geschieden, zou volgens hetoorsspronkelijk wetsontwerp ook in elk volgend sjaar plaats hebben. De in de afd. der Tweede «Kamer gemaakte opmerking, dat in groote ge-»meenten »waar van vele honderden personen «sprake is", de tijd tusschen 15 en 21 Februari «zeker te kort zou zijn voor de samenstelling «der lijst, gaf den Minister aanleiding tot wijzisging van art. 23 in den zin, dien het thans «heeft. Doch de Minister begreep dat in het «eerste jaar art. 23 niet onveranderd dienst kon «doen. Hij stelde daarom voor te bep; den, dat «zoo spoedig mogelijk na i Januari 1897 door «den Burgemeester aan de besturen der instel-«lingen van weldadigheid, behalve de in art. 23 «bedoelde Igst A, afdruk of afschrift zou worden «gezonden van de in 1896 vastgestelde kiezers-«lijsten, terwijl de tweede al. van dat artikel, be-«treiïende de lijst B, ook voor 1897 zou gelden. «De Comm. v. Rapp., die eerst op den dag der «behandeling van de overgangsbepaling met de «voorgestelde wijziging kennis maakte, merkte «op, dat de lijst B in 1897 een zeer grooten «omvang zou bekomen en gaf den Minister het «geïmproviseerd" amendement in overweging, «dat de slotbepaling van art, 162 is geworden. «Of de zaak daardoor echter is vereenvoudigd, «komt ons twijfelachtig voor. Ware de redactie «der Regeering gevolgd, dan had de hier beï doelde lijst althans niet de personen behoeven «te bevatten, die op de thans van kracht zijnde «kiezerslijsten voorkomen (en die daarvan op «grond van bedeeling in 1895 zijn weggelaten) «en zouden ook de armbesturen hun onderzoek «ten aanzien van die personen reeds een paar «maanden vroeger kunnen aanvangen,

«Doch zoowel in het eene als in het andere «geval ... is de tijd voor het samenstellen der «lijst van de personen, tdie voor de plaatsing op •!> de kiezerslijst in aanmerking komen"., zeer krap «toegemeten. In verband met art. 28 zou o. i. eene «verlenging met eene kleine 14 dagen geen be-»zwaar hebben opgeleverd. Zooals de bepaling «nu luidt, blijft de bedenking, die bij het sectie-»onderzoek tegen de oorspronkelijke redactie van «art. 23 werd gebracht, voor het jaar 1897 be-«staan. Doch juist die oorspronkelijke redactie, s zoomede art. 25 c. a., geven ons aanleiding «tot de mtening, dat de Burgemeester, ten aan-«zien van de in art. 162 al. 3 bedoelde lijst «/> / «behoeft te onderzoeken ot de daarop te plaat-»sen personen aan de overige vereischten van ikiesbevoegdheid voldoen, maar dat hij eenvousdig kan volstaan met op die lijst te plaatsen tallen., die in de opgaaf der ontvangers voor-«komen en die zich zelf hebben aangegeven, «Wij meenen het op rekening van den spoed, «waarmede het door de regeering overgenomen «amendement der Comm. v. Rapp. is «geïm-«proviseerd", te mogen schrijven, dat daaruit «het woord «kunnen" is weggelaten, dat in het «oorspronkelijk art. 23 voorkwam en ook in dï «definitieve redactie der tweede alinea van dat «artikel is bewaard gebleven. Voor het overige «schrijft, art. 162 niet voor, dat de aan de be-»sturen te zenden lijst lexico^raphisch of zelfs «maar alphabetisch moet zijn jngericht."

We laten dit antwoord voor wat het is, maar merken toch op, dat aldus op de lijst nog tal van personen zullen staan, omtrent wier kiesbevoegdheid nog zelfs geen voorloopige uitspraak is gedaan, en dat van de Diaconieën op die wijs meer zal gevraagd worden, dan de wet haar oplegt.

Toch gelooven we dat de Diaconieën wel zullen doen, met deze eerste maal den burgemeester zooveel mogelijk te gemoet te komen, althans indien de lijst alleen uit tijdsgebrek gebrekkig bleef.

De burgemeesters zijn hier buiten schuld. De schuld ligt in de ongereede techniek der wet.

En ons dunkt, het voegt Diaconieën niet, in zulk een geval te kort te schieten in voorkomendheid jegens de plaatselijke Overheid.

En eindelijk 9". Wat is als onderstand beschouwen ? te beschouwen?

Art. 4 der Kieswet zegt dienaangaande dit:

Deze wet verstaat onder onderstand elke ondersteuning in geld of andere benoodigdheden, tot leniging van nood aan behoeftigen verstrekt.

Niet als onderstand wordt dus beschouwd, het leenen van geld of het geven van een voorschot ter voorkoming van armoede.

Desaangaande merkt de heer Stoop in zijn toelichting op;

In het Voorloopig Verslag der Commissie van Rapporteurs uit de Eerste Kamer, blz. 12, werd de aandacht gevestigd op de uitlegging, welke in het dagblad de Standaard van 17 Juni 1896 gegeven is. Aldaar leest men:

«Volstrekt niet elke onderstand komt in aanmerking, maar alleen zoodanige onderstand, die verleend is tot leniging van nood., en dat nog wel tot leniging van nood bij behoeftigen.

Tweeërlei onderzoek moet dus zijn voorafgegaan:1". of de persoon, die geholpen wordt, wel in het algemeen gezegd kan worden tot de behoeftigen te behooren; en 2". of er bij dit behoeftig gezin wel nood aanwezig was. Blijkt dit zóó te zijn, dan is uwe hulp onderstand. Blijkt dit zoo niet., dan ontbreekt het karakter van onderstand aan de door u geboden hulpe. Behoort een gezin niet tot de behoeftige klasse, of ook, is de door u verleende hulpe van dien aard, dat ge door uw helpen den man zeer zeker een genoegen doet, maar dat hij er zonder uwe hulp óók zou zijn gekomen, dan is er geen nood geconstateerd, strekt uwe hulp dus ook niet tot leniging van nood., en er is ook van onderstand, in den zin der wet, geen sprake.

Bij hulp verleend ter voorkoming van armoede, spreekt'dit vanzelf. Wie geeft om noodtevoovkomen, geeft niet en kan niet geven tot leniging van een nood, die er nog niet is, "

Gaarne vernam men van den minister, of hij zich met deze uitlegging wel kon vereenigen.

Het gemeentebestuur heeft geen recht om door middel van onze opgaven achter geheel uw bedeeling te komen.

«De uitingen uit een dagblad in het Verslag overgenomen, zijn in overeenstemming met de bepaling van artikel 4 der wet. Wat niet tot leniging van nood en niet aan hehoeftigen wordt verstrekt, is noch naar den zin der wet noch in werkelijkheid onderstand. Dat bij die opvatting slechts zelden eene ondersteuning als onderstand zou zijn aan te merken, kan de ondergeteekende evenwel niet toegeven. Reeds dadelijk behoort daartoe elke ondersteuning van eenig burgerlijk bestuur, krachtens artikel 21 der Armenwet, gelijk mede van die instellingen, welke onmiskenbaar het karakter dragen van instellingen van armenverzorging en aan wier werkkring voorkoming van armoede vreemd is. Bovendien zijn de instellingen, welke hetzij enkel armenverzorging hetzij tevens voorkoming van armoede ten doel hebben, niét gewoon over zoo ruime geldmiddelen te beschikken, dat zij zonder onderzoek naar hun nood en anders dan bij gebleken behoefte daarvan een deel zouden bestemmen voor lieden, wier uiterlijke staat, vast loon, grondbezit of spaarbankgelden hun eene plaats op de kiezerslijst waarborgen."

Hieromtrent kan alzoo geea quaestie bestaan.

Voorts 13 niet als onderstand te beschouwen, wat verstrekt werd aan iemand die niet als behoeftige is te beschouwen.

Een zeker rekbare bepaling, waarover alleen de administratie en de wet zal kunnen beslissen, maar die in geen geval zóó mag worden uitgelegd, alsof ie& iand door iets aan te nemen behoeftig zou worden.

En evenmin is onderstand wat verstrekt is niet tot leniging van nood, zoo met name niet: l*. geneeskundige hulp (wel medicijn), 2*. werkverschaffing, 3". kosteloos onderwijs. Verstrekking van geneeskundige middelen wel, mits aan een behoeftige, en cvenzoo tot leniging van nood, Kalbfleisch zegt er van:

Daaronder is niet te verstaan: het verleenen van geneeskundige hulp; evenmin werkverschaffing en kosteloos onderwijs; wel: kostelooze verstrekking van geneesmiddelen, indien althans hij de verstrekking daarvan ook aan de andere vereischten voor het begrip «onderstand" beantwoord wordt.

Over het begrip van behoeftige en leniging van nood laat Kalbfleisch zich in dezer voege uit:

Niet iedere verstrekking van geld of levensmiddelen is als onderstand te beschouwen; het moet ook gebleken zijn, dat zij, die het een of ander ontvingen, werkelijk tot de behoeftigen behoorden; de nadruk moet voornamelijk gelegd worden op de woorden «tot leniging van nood" en ïbehoeftigen."

De beoordeeling ofde verstrekking geschiedde aan sbehoeftigen" en werkelijk diende tot »leniging van nood", behoort in de eerste plaats aan de besturen der instellingen van weldadigheid.

Zijn deze van oordeel, dat geen onderstand is verleend in den zin der wet, dan plaatsen zij den belanghebbende niet op de a^n den burgemeester toe te zenden lijst van bedeelden.

Burgemeester en Wethouders zijn echter niet gehouden aan de opgaven der instellingen, maar beslissen, ook waar het geldt personen, die opgegeven worden als bedeeld zijnde, zoo zij meenen daartoe gronden te hebben, in tegenovergestelden zin. De beslissing van Burgemeester en Wethouders .hangt natuurlijk voor een groot deel af van het rapport, dat de burgemeester op 8 Maart aan dat College overlegt. De burgemeester zal dikwijls niet den noodigen tijd hebbm om de hem verstrekte gegevens te controleèrcn, maar hij kan ook vooraf informatiën inwinnen en is in geen enkel opzicht aan die opgaven absoluut gebonden.

De eindbeslissing kan, desverlangd, bij den kantonrechter gevraagd worden.

Èn voorts:

Voedingsmiddelen, kleederen, brandstoffen heeft een ieder voortdurend noodig, en waar die geregeld of herhaaldelijk door anderen moeten worden verschaft, kan omtrent de nooddruft van den begiftigde niet worden getwijfeld.

Wie van een gemeentelijk of uit de gemeentekas gesubsidieerd armbestuur onderstand ontving, ook slechts eenmaal, zal vermoedelijk steeds mogen beschouwd worden als ondersteund ter leniging van nood.

Iets anders is het met andere instellingen van weldadigheid, die in koude winters of bij buitengewone omstandigheden ook uitdeelingen doen aan hen, die naar eene strenge opvatting niet hulpbehoevend zijn, en die het aangebodene aannemen, juist omdat het aangeboden wordt, zonder dat zij het volstrekt noodig hebben. (M. v. T.)

Met deze toelichting op de negen behandelde punten zal het althans mogelijk zijn, cenigermate zijn gedraging te regelen.

Toch is en blijft het hard, dat er een boete tot van / 100 staat, ook op het niet naar behoor en doen van opgaven, waar de wet op tal van punten u geheel in het onzekere laat wat al dan niet naar behooren is.

Hierbij late zich intusschen niemand schrik aanjagen,

Wie te goeder trouw antwoordt, zal nooit beboet worden, omdat hij een onduidelijke of vage uitspraak van de wet anders bleek op te vatten dan de burgemeester.

Bovendien is aan de Diaconieën de volle vrijheid gelaten, om bij haar opgaven al zulke mededeelingen te doen, als zij gewenscht achten, om duidelijk te doen blijken, waarom zij dezen of dien persoon wel, en een ander niet opgeven.

En wie zich hieraan houdt, zal nooit kunnen beticht worden, dat er toeleg bestond, om de waarheid te bemantelen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 februari 1897

De Heraut | 4 Pagina's

Kiezerslijsten.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 februari 1897

De Heraut | 4 Pagina's