Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de gemeene Gratie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de gemeene Gratie.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE STUK.

XXV.

Ook is de wereld bevestigd, zij zal niet wankelen. Psalm 93 : ib.

Nu we den loop der > gemeene gratie" van het Paradijs tot in de Parousie achtervolgd hebben, en daarmede onze tweede eindpaal bereikt is, kan het goed zijn, een vluchtigen blik op den afgelegden weg terug te werpen, opdat in de veelheid der beschouwingen de eenheid van bedoeling niet teloorga.

De Psalmist zingt: sOok is de wereld bevestigd, zij zal niet wankelen" Een lofzang Gode, die alleen zin en beteekenis heeft, zoo ge erkent, dat er voor wankelen alle oorzaak was, dat ze aan zichzelve overgelaten, zekerlijk gewankeld zou hebben, en dat het alleen de intredende genade Gods is, die haar voor wankelen behoedt.

Vergelijking met Psalm 46, waar hetzelfde niet van de wereld, maar van Jeruzalem gezegd wordt, pleit hiervoor. Daar toch heet het: > Dc Heidenen raasden, de koninkrijken bewogen zich; Hij verhief zijn stem en de aarde versmolt, " t. w. om Jeruzalem te redden. Een verlossing ons geteekend in het beeld van wateren die bruisen, en rivieren die zich verheffen, en die bijna Jeruzalem zouden verzwolgen hebben. Maar vrees niet, o, stad Gods des allerhoogsten Konings, Gij zult niet wankelen, want God is krachtiglijk bevonden een Hulp in benauwdheden." Buiten allen twijfel alzoo doelt dat niet wankelen in Psalm 46 op een in stand houden van Jeruzalem door Gods bijzondere genade, waar het anders stellig zou zijn ondergegaan en vernield.

En datzelfde nu wat iu Psalni 46 van Jeruzalem op het erf der particuliere genade geroemd wordt, bezingt Psalm 93 van de wereld op het terrein der gemee-ae gratie. Ook in Psalm 93 toch vindt ge dezelfde beeldspraak van »de rivieren die zich verheffen", van > de rivieren die bruisen", van ïdc rivieren die aanstooten", en ook hier wordt tegenover dat woelen der rivieren om de wereld te verzwelgen de macht en majesteit des Heeren gesteld: sDoch de Heere in de hoogte is geweldiger dan het bruisen van groote wateren, dan de geweldige baren der zee." En daarop nu, en daarop alleen slaat het getuigenis, dat de wereld nochtans niet wankelen zal. Ze zou gewankeld hebben, ze zou verzwolgen zijn, maar > de Heere heeft zich omgord en bekleed met zijn sterkte. Hij heeft haar bevestigd, en dies is het, dat ze niet wankelen zal." Psalm 46 en Psalm 93 loopen alzoo evenwijdig. In beide is sprake van e^ wankelen dat dreigt en niet schijnt af te keeren. En in beide is het God die tusschenbeide treedt, en de wankeling door zijn almachtige genade voorkomt. Maar beide zijn zóó onderscheiden, dat Psalm 46 slaat op Sion, op de kerk, op het volk des Heeren, op het Lichaam van Christus, en dus ziet op de particuliere genade; terwijl Psalm 93 ziet op de wereld, op de aarde, op ons menschelijk leven, op ons mcnschelijk geslacht, en alzoo spreekt op het erf der gemeene gratie.

Maar wat nu opmerkelijk is, is het schijnbaar tegenstrijdig gebruik van den naam waarmee het Eeuwige Wezen hierbij door den Psalmist genoemd wordt. Gelijk men weet is die naam op het erf der particuliere genade: HEERE of JEHOVAH, en op het terrein der gemeene gratie gemeenlijk eenvoudig: GOD. Dienovereenkomstig zoudt ge dus verwacht hebben, dat in Psalm 46 de naam HEERE zou gebruikt zijn, en dat in Psalm 93 staan zou: GOD regeert, de aarde zal niet wankelen. En toch, ge vindt het juist omgekeerd. In Psalm 46, waar betuigd wordt dat Jeruzalem niet wankelen zal, leest ge: > Goö is in het midden van haar", en in Psalm 93, waar beloofd wordt dat de wcri? /^ niet wankelen zal, heft de Psalm aldus aan: »De HEERE regeert". Alzoo waar van Jeruzalem sprake is, wordt gewezen op den Schepper van hemel en vau aarde; en omgekeerd waar betuigd wordt, dat de wereld niet zal wankelen, op Israels Verbondsgod. Een schijnbare tegenstrijdigheid, hieruit te verklaren, dat steeds in de Heilige Schrift op het nauwe verband wordt gewezen j waarin de gemeene gratie tot de particuliere genade staat. Beide staan niet los naast elkander, maar vormen saam één geheel, saam het raadsplan der behoudenis van wat God schiep, tot handhaving van zijn eere als Schepper. Buiten de particuliere genade zou de gemeene gratie geen doel hj^ben g^ljad. En^ ook, zqrider de gemeene gratie, zoii het Goddelijk'voorne­ men der particuliere genade niet voor uitvoering vatbaar zijn geweest. En het gemeenschappelijk uitgangspunt, zoo voor de lijn der gemeene gratie als voor die der particuliere genade, is dat God tegenover satan, die zijn schepping verderven wil, zijn eere als Schepper van die wereld mainteneert. Het is datzelfde verband, dat ook bij Jeremia spreekt als hij zegt, sdat zoo Gods verbond van dag en nacht, zijn verbond met zon en maan kon gebroken worden, dat dan ook zou gebroken worden zijn verbond met Israël."

De feiten zijn dus deze.

God schept een wereld tot zijn eere, en Hij schept en verordineert die wereld in dier voege, dat de mensch van die wereld het middelpunt zal zijn, en dat de gesteldheid van het hart des menschen over de gesteldheid en het lot der wereld zal beslissen. Dies schiep Hij dat hart des menschen in staat van rechtheid. In verband met den geestelijken staat van 'smenschen innerlijk leven, bloeide ook zijn lichaam, tierde de wereld, was er in en om den mensch leven dat in glorie tintelde.

De ommekeer in het hart des menschen, toen die mensch viel, moest dus ook een volslagen omkeering in 'smenschen uitwendig leven, en daardoor in de gesteldheid en het lot der wereld teweegbrengen. De zonde bracht den dood in zijn hart, uit dat hart den dood in zijn lichaam. En uit heel den mensch kwam daarna dood en vloek over gansch de natuur. Zoo was er een giftig beginsel van verderf ontbonden, dat, werd het voorts vrij gelaten, zoodat het zijn volle werking kon doen, het hart van den mensch geheel verkankerd, zijn lichaam ganschelijk verwoest, zijn geslacht vernietigd, en heel de natuur bij voortgang verdorven zou hebben. Het was van Satan dat deze giftige kanker in deze wereld inkwam. Zijn toeleg was: het groote kunstwerk van den Oppersten Kunstenaar te vernielen. En zoo stond de wereld Tlus voor dit groote probleem: Zal het Satan gelukken ? Zal hij er in slagen, dit verderf in den mensch, in ons geslacht, in deze wereld, in heel het geschapene heelal te doen doorwerken? Of wel zal er een macht opkomen, die deze verdervende werking stuit, ten slotte dezen kanker weer uitbant, den dood en den vloek te boven komt, en alzoo in het eind God Almachtig in zijn Goddelijk werk over Satan doet triomfeeren ?

Op die vraag is toen onmiddellijk in het Paradijs het antwoord gegeven, deels in wat God sprak, deels in wat QoA-deed. En het zijn de twee factoren van de gemeene gratie en van de particuliere genade die het verderf in zijn loop gestuit, en de wedergeboorte van mensch en schepping verzekerd hebben.

Het gif der zonde werd gestuit in 's menschen hart en in het hart van ons menschelijk geslacht. De oorspronkelijke gerechtigheid ging verloren, maar door de gemeene gratie bleven er vonkskens gloren, en werden kleine overblijfselkens van dat oorspronkelijk goed behouden. Evenzoo werd de doorwerldng van het gif des verderfs gestuit in 's menschen lichaam. Hij sterft niet op den dag zelf van zijn zonde, maar ziet zich zijn leven gespaard, tot in een lengte zelfs van negen eeuwen. En wel komt over de natuur de vloek, maar toch ook die vloek werkt niet tot den einde toe door. Al gaat het Paradijs weg, en al komen er doornen en distelen op, toch zal door den arbeid des menschen het brood uit den akker opkomen; en te midden van de grenzenlooze verwoesting blijft er toch een menschelijk leven op deze aarde mogelijk. Dat zijn de drie machtige trekken van de gemeene gratie die doorbreken. Stuiting van de absolute zonde in het menschenhart. Stuiting van den volstrekten dood in het menschelijk lichaam. Stuiting van denalgeheelen vloek over de natuur.

En waar nu aldus een terrein voor een menschelijk leven aan ons geslacht is aangeboden, en een rijke ontwikkeling van ons menschelijk geslacht mogelijk is geworden, treedt thans de particuliere genade in. Een genade van heel anderen aard en van heel ander bedoelen, die in het hart van Eva door wederbaring eeuwig leven indraagt, straks ook in Abel, waarschijnlijk ook in Adam. En dan wordt reeds in het Paradijs het groote Godsplan ontvouwd, om uit het vrouwezaad den held Gods te doen opkomen, dien Satan wel de verzenen, maar die den Satan den kop zal vermorzelen.

Eerst nu loopen die werkingen door beide genadebedeelingen onvermengd naast en dooreen met dit gevolg, dat het deel van ons geslacht, dat alleen naleeft uit de ge: meené genade, steeds in zedelijke kracht achteruitgaat, en zijn kleine »overblijfselen" minderen ziet; terwijl afgescheiden van die verwilderde menigte, een kleine groep, dank zij de particuliere genade, aan de vreeze Gods zich vastklemt, ^in Genesis 6 zien we deze beide uiteengaan, nadat reeds in Kaïn en Abel, straks in Kaïn en, Seth de tegenstelling openbaar was geworden. En sinds neemt de verwildering toe, en schijnt de schare die God vreest, al in te krimpen. In Gen. 9 is het hoogstens nog maar één klein gezin, dat aan God vasthoudt, en is al het overige menschdom prooi van zelfverwoesting geworden. Het zijn de ongemeene krachten der oorspronkelijke schepping die aan deze verwildering zulk een reusachtige afmeting gaven. Zoo laat God het openbaar worden, hoe het menschelijk geslacht, aan zichzelven overgelaten, zelfs in weerwil van gedeeltelijke genade, niet anders kon doen dan zichzelf zedelijk en lichamelijk vernielen; en ten leste is in de dagen van den Zondvloed de zedelijke zelfverwoesting reeds zoover voortgeschreden, dat er nog slechts één golfslag noodig is, om ook het laatste Godvreezende gezin te verzwelgen, en daarmee alle toekomst voor deze wereld af te snijden.

Op dit punt nu grijpt Gods almachtige hand in, en wordt heel dat toenmalig geslacht aan den dood prijsgegeven. Het heeft zichzelf buiten de genade geplaatst. Het heeft steeds meer zijn satanischen aard geopenbaard. Al wat overblijft is, dat het verdelgd worde. Zoo komt dan de Zondvloed. En het einde van dit ontzaglijk oordeel en van deze geweldige catastrophe is, dat er slechts één enkel gezin, van man en vrouw en drie kinderen, als drager van heel het menschelijk geslacht overblijft. Heel ons geslacht was van de aarde afgenomen. Al wat er van overbleef dreef in de arke op de wateren. En toen Noach uit de arke ging, gaf God opnieuw de aarde aan ons vernieuwd menschelijk geslacht, opdat het nu die wereld voor God bewerken en voor Hem herwinnen zou.

Van dit oogenblik af eerst neemt de gemeene gratie een vasten vorm aan. Met Noach sluit God een verbond, niet een zaligmakend genadeverbond, maar een gemeen genadeverbond. Doch ook zoo toch een verbond van genade, dat in Noach niet met de kerk, maar met het geheele menschelijk geslacht gesloten wordt. Dit toch staat vast, dat in den Zondvloed wel het toenmaals levende geslacht, maar niet het menschelijk geslacht onderging. In den nacht der duisternis verzonken wel duizenden en tienduizenden der menschen, maar het menschelijk geslacht is niet door God aan Satan prijsgegeven. Dat werd in de arke bewaard, en is uit de arke weer over de aarde uitgegaan. Immers, een ieder zal toestemmen, dat het menschelijk geslacht nu nog op aarde bestaat; en bestaat het nog, gelijk ieder toegeeft, dan volgt hieruit dat het in Noachs gezin moet gescholen hebben, dat het in en met Noach in de arke is geweest, en dat het in en met Noach uit de arke uitging. Alzoo is het gemeene genadeverbond, met den regenboog tot teeken van Gods trouwe, wel waarlijk met heel ons menschelijk geslacht gesloten, en omdat de natuur om ons heen den mensch moet dienen, en bij den mensch hoort, ook met de natuur zelve. Ook de dieren zijn deswege in dat genade verbond, gelijk er uitdrukkelijk bijstaat, opgenomen. En dit gemeene genadeverbond houdt in, dat het bestand dezer wereld niet gelijk in het eerste op een vernielende catastrophe, gelijk van den Zondvloed, zal uitloopen, maar in den band van Gods scheppingsordinantiën rustig door zal gaan en voort zal blijven bestaan, tot aan de wederkomst des Heeren. De wateren zullen de aarde niet meer verdelgen, en zaaiing en oogst zullen niet meer ophouden.

Een korte wijle is het leven der particuliere genade dan weer één met dat der gemeene gratie. Immers in de arke was eenerzijds heel ons menschelijk geslacht, maar ook anderzijds de kerke met haar zaad. Doch lang duurt deze dooreenvlechting niet. In Cham ziet ge de scheiding reeds komen. Sem staat tegen Cham over, en Japhet staat tusschen beiden in. Vandaar dat nu het oogenblik gekomen is, om voor de werking der particuliere genade een afzonderlijk terrein af te zonderen, en dit geschiedt in Abrahams roeping en in de toezegging aan Abra^m en zijn nakomelingen van het land Kanaan.

Sinds is er alzoo tweeërlei ontwikkeling. Eenerzijds de algemeene menschelijke ontwikkeling van ons geslacht, die alleen door de gemeene gratie gedragen wordt, en die uitkomt in de historie der volkeren, in Babyion eerst, , daarna in Egypte, straks in Griekenland en Rome. Een veelszins schitterende ontwikkeling, die achtereenvolgens de talenten die God in ons geslacht had gelegd, doet uitschitteren, het menschelijk leven verrijkt, het menschelijk bewustzijn verheldert, het menschelijk zelfbesef verhoogt, en de menscbelijke macht, ons door God gegeven, op verbazingwekkende wijze in groote uitvindingen, in de stichting van rijken, in de voortbrengselen der kunst, in het nadenkeü der wetenschap, in fijnheid van vorm, en zooveel meer, doet uitkomen. En wel woelt de zonde onder dit alles voort, en ontwricht telkens wat sterk dacht te staan, maar als de ontwikkeling dan bij het ééne volk in zonde doodloopt, verplaatst God het terrein naar een ander volk dat nog minder bedorven is, en aldus kan eeuw na eeuw deze grootsche ontwikkeling voortgaan.

Maar hiernevens loopt in Israël een geheel andere ontwikkeUng. Niet alsof in Israël geen gemeene gratie werkte, maar omdat in Israël bij de gemeene gratie de particuliere genade bijkwam. Beide huwen in Israël. De gemeene gratie is het grondvlak waarop het gebouw der particuliere genade wordt opgetrokken, en het is de particuliere genade, die enkele stukken der gemeene gratie bij Israël behoedt voor afslijting. Zoo gaat het van Mozes tot Christus. En ' nu eindelijk heeft Israël zijn vrucht voldragen. De Heiland der wereld is geboren. Maar reeds eer hij geboren werd had de afzondering van Israël een einde genomen. De macht der volken had het heilig erf ingenomen. Rome heerschte te Jeruzalem, en het is in naam van Romes keizer dat het recht te Jeruzalem ook over Messias zal gesproken worden. Zoo gaat hij onder. Maar ook hij staat op uit de dooden, en die opstanding is het doorbreken van de banden, het vrijmaken van zijn volk, het openen van de sluizen die den stroom van Israels volksleven van dien der volken scheidden; en na zijn hemelvaart stroomen alras de wateren der particuliere genade naar alle [zijden over de velden van het menschelijk leven uit. En wat geschiedt nu ?

Wordt nu de stroom van het menschelijk leven, dat welde uit de gemeene gratie, eenvoudig teruggedrongen, en vervangen door den stroom der particuliere genade? Ge weet beter, niet de ééne stroom verdrong den ander, maar beide vloeien inéén, en in de Christelijke kerk valt dankbaar beide te eeren, én de vrucht van de particuliere genade, én de vrucht der gemeene gratie. De afscheiding heeft uit, en het is in de Christelijke kerk (nu niet als instituut, maar als organisme genomen) dat het menschelijk leven een nieuwe toekomst tegengaat. De volken, die Joodsch of Heidensch blijven, of straks Mahomedaansch worden, mogen tijdelijk invloed oefenen, maar verliezen straks schier alle beteekenis, en ten leste zijn het alleen de Christennatiën, die de eigenlijke ontwikkelingvan ons menschelijk geslacht in zich dragen. Zij beheerschen de wereld. Hareris de macht over die wereld. Zij staan bij God voor die wereld verantwoordelijk. Vandaar dat nu in den boezem der Christennatiën het rijkst gezien wordt, wat nog ooit te bespieden viel, t. w.: Een rijke ontwikkeling van zielsleven uit de wedergeboorte saamgaande met een rijke ontwikkeling uit het leven der gemeene gratie. De hoogste ontwikkeling op het gebied van handel en bedrijf, van wetenschap en kunst, dcoreengevlochten met de rijkste betooning van de kracht der genade uit het eeuwig Koninkrijk. Het leven der gemeene gratie is nooit tot zoo rijke ontplooiing gekomen als juist onder de Christenvolken.

Maar ook heeft het onwedergeboren leven in den schoot dier Christennatiën zich aan die rijke ontwikkeling van het leven der gemeene gratie vastgeklemd, om ze te misbruiken als een macht der ongerechtigheid, en tegen God. Dat is geschied op de beurs, geschied in het schandhuis, geschied in de wetenschap, geschied in de kunst, geschied in den gewonen omgang des gezelligen levens, geschied' tot in Christus' kerk, door ketterij en afval. ,

Hierin nu werkt het mysterie der ongerechtigheid.

Hoemeer de afval toeneemt, hoe meer dit mysterie kracht gaat oefenen. Allengs organiseert het zich. Poogt meester van het menschelijk leven te worden. Dat leven te overheerschen. En het weer te ontkerstenen. In 1789 heeft dit pogen zich principieel en publiekelijk geopenbaard. En sinds is het voort en voortgegaan, om de Kerk terug te dringen, de Schrift uiteen te rafelen, het uitzicht in de eeuwigheid te verdonkeren, van den geest naar het vleesch te lokken, en ii; i plaats van den Christus Gods, voor wien allé knie zich moet buigen, alle knie te doen buigen voor de verheerlijking van den mensch als mensch.

Of nu deze tegen-Christelijke ontwiklieling der gemeene gratie nogmaals voor een tijd gestuit zal worden, is niet te zeggen. Maar, ook al werd ze nog voor zeker tijdperk gestuit, Gods Woord zegt ons, dat ze eenmaal stelliglijk ten einde toe zal doorgaan, en alsdan moet uitloopen op een algeheele onderdrukking van het volk des Heeren, en op de concentratie van alle macht op aarde in de hand van een schrikkelijk mensch, den mensch der zonde, den zoon des verderfs. Dien jammerüjken mensch zal God dan verdoen door den Geest zijns monds. De Christus zal op de wolken verschijnen. Het oordeel zal ingaan. Niet door water zal de aarde verzwolgen worden, maar door vuur zal heel deze aarde versmelten. En alsdan zal uit dien wereldbrand heerlijk die nieuwe aarde opdagen, die onder den nieuweii hemel tot Gods eer zal bloeien, en waarop al Gods gezaligden in hun verheerlijkt lichaam eindeloos met Christus triomfeerea zullen.

En dan zal de uitkomst zijn, niet dat wat daarachter ligt eenvoudig onderging en verging, maar dat in dat nieuw Jeruzalem de eere en de heerlijkheid der volkeren zal worden ingedragen, en dat de vrucht der gemeene gratie, zoo in ons geslacht, als in de enkele verkorenen, zal nawerken in Gods heerlijk Koninkrijk. Beide de particuliere genade en de gemeene gratie zullen dan haar loop volemd hebben. Als genadebedeeling ter behoudenis en ter redding, zullen ze, als al wat te redden is, gered zal zijn, vanzelf een einde nemen. Gods oorspronkelijke schepping zal in haar reinheid en volkomenheid weer opdagen uit de nevelen, die zonde, dood en vloek er voor hadden doen opgaan. Ja, wat in de oorspronkelijke schepping^ nog slechts in kiem school, zal dan tot volle heerlijkheid ontplooid zijn. Geen nieuwe afval zal dan denkbaar wezen. Satan zal voor eeuwig zijn teruggeworpen. Al zijn woeling zal te niet zijn gedaan. En in de eeuwige toekomst die daagt, zal God alleen groot zijn. Hij die deze wereld uitdacht in zijn eeuwige wijsheid, die ze schiep door zijn almachtigheid, en die, toen die wereld aan Hem ontzonk en Hem betwist werd, ze door zijn veelvuldige wijsheid voor wankelen behoedde, en herschiep na ze eens geschapen te hebben, orii ze alsdan eeuwiglijk te stellen tot het schouwtooneel van zijn genade en zijn glorie.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 maart 1897

De Heraut | 4 Pagina's

Van de gemeene Gratie.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 maart 1897

De Heraut | 4 Pagina's