Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verkiezing in het kerkelijke.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verkiezing in het kerkelijke.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

IX.

Een uiterst gewichtige vraag in verband met de verkiezing van de ambtsdragers m Christus' kerk is deze:0/ ieder lid der kerk benoembaar moet zijn.

Tot dusverre is deze vraag steeds in dien zin van Gereformeerde zijde beantwoord, dat i'. tot Dienaar des Woords niet een ieder beroepbaar was; 2'. dat Ouderlingen en Diakenen alleen uit de leden der plaatselijke kerk konden gekozen worden; en 3", dat voor allen gold het niet-gecensureerd zijn

Maar overigens was er geen regel.

f& \.^^-Wel werd soms onder verwijzing naar den brief aan Titus protest ingediend tegen de verkiezing van een Ouderling, die thuis moeite met vrouw en kinderen had, en zooveel meer, en ook is het wel voorgekomen, dat hierop regard is geslagen, maarregelen werden hiervoor ia de kerkeaordening niet gesteld.

Ernstig onderzoek of de verkozene geschikt en waardig is, om in het ambt te worden gezet, heeft wel plaats gehad, en werd wel geregeld, in zake de verkiezing van Predikanten, maar niet vaa Ouderlingen en Diakenen.

Art. VIII moge voor niet gestudeerde personen den weg naar den kansel ontsluiten, toch laat het niet toe, dat een kerk of kerkeraad neme wie gevalt. En eerst als de kerken in kerkverband hebben uitgemaakt, dat iemand beroepbaar is, kan een kerk of kerkeraad hem in het ambt zetten.

Van den Dienaar des Woords eischt men niet alleen i". dat hij lid van ééa der kerkea zij, ea 2". dat hij buiten censuur sta; maar ook 3'', dat hij een bijzondere qualificatie bezitte, die hem beroepbaar doet zijn.

Men moge hierbij de eene maal lakscher, de ander maal strenger toezien, maar het feit, als feit blijft, dat niemand op den kansel kan komen, dan die behalve zijn gewone qualificatie als niet gecensureerd lid van één der kerken, ook nog een speciale qualificatie bezit om voor dit ambt verkiesbaar te zijn.

Daarentegen bij de Ouderlingen en Diakenen weet men hier diet van.

Niet-gecensureerde leden der kerk siji zonder meer als zoodanig verkiesbaar.

Dit nu werpt de vraag op, of het raadzaam is, dit zoo te doen blijven.

En op die vraag nu achten we, dat een ontkennend antwoord in het welbegrepen belang der kerken ten slotte zal moeten gegeven worden.

We zeggen dit niet, ais zagen we bet onderscheid tusschen f: < »t; Die.ijaar des Woords en een Ouderling niet in.

Een Dienaar des Woords to< ij moet voor

eerst ia den regel een gestudeerd persoon zijn, ea de leden der kerk kunnen rjtetoordeelen of hij dit wezenlijk is. Ten tweede leeft een Dienaar des Woords geheel voor en van zijn ambt. Men kan hem niet, evenals een Ouderling, na twee jaar weer laten uitvallen. Ea ten derde een Dienaar des Woords wordt meest van buiten geroepen, en de leden der kerk kennen hem dus niet.

Dit nu waren alle geldige| reden, waarom van meet af de regel is gevolgd, dat de kerken in verband en boud vooraf een oordeel uitspraken over de geschiktheid van de personen voor het ambt van Dienaar.

En evenzoo staat het vast, dat dese reden voor het volgen van gelijken regel bij de Ouderlingen niet alzoo aanwezig zijn. Zij behoeven gee7i gestudeerde personen te zijn. Zij worden raet voor levenslang benoemd. Zij wonen ter plaatse, en kunnen dus aan de leden der kerk min of meer bekend zijn.

Maar al geven we dit toe, hieruit volgt nog allerminst, dat deswege alle verdere voorzorge bij de verkiezing van Ouderlingen geheel overtollig of onnoodig zou zijn.

De regel door den apostel in den briet aan Titus en Timotheus gesteld, spreekt, dit stemt ieder toe, niet uitsluitend van de Dienaren des Woords.

Wel óók van de Dienaren, die hier onder den gemeenen naam van Opzieniers of Ouderlingen begi'epen zijn, maar in geen geval van hen alleen.

Stellig zijn ook de niet-leerende Ouderlingen door Paulus onder den gestelden regel begrepen.

Nu strekt de regel van den apostel buiten kijf, om te beslissen, dat niet elk nietgecensureerd lid gekozen mag worden, mar.r dat mea om geschikt te zijn, bovendien voldoen moet aan een nadere speciale qualificatie, en dat de kerk oordeclen zal, of men zoodanige nadere qualificatie bezit.

Is het nu conform het Woord, om deze nadere qualificatie wei te eischen bij de verkiezing van Dienaren des Woords, en niet te vergen bij de verkiezing van regeerouderlingen ?

Dat geschiedt dan ook niet, zal men zeggen. Integendeel, als er Ouderlingen te verkiezen zijn, kiest men niet den eerste den beste, maar stelt zich wel terdege de vraag, of de persoon op v^ieu de aandacht gevestigd wordt, al dan niet aan den door Paulus gestelden eisch voldoet.

Neem aan, dat dit zoo is, dan blijft toch altoos de vraag: Waarom dan hiervoor geeo regel gesteld, ten einde ook hier het noodige onderzoek en oordeel niet over te laten aan bedekte overweging van de enkele personen, maar het op te dragen aan de kerken zelve?

Thans zit in de stem die men uitbrengt voor een Predikant alleen in, dat mea hem begeert, maar geen oordeel over zijn qualificatie voor het ambt. Daarentegen in de stem, die men voor een Ouderling uitbrengt, zit tweeërlei in: i °. dat men hem begeert, ea 20. dat men hem qualificeert als geschikt. Dit oordeel over de meer of mindere geschiktheid voor het ambt van Predikant gaat dus langs wettigen weg, en naar vasten regel, van de kerken uit; daarentegen het oordeel over iemands geschiktheid voor het ambt van Ouderling schuilt sub-en opreptief, onbewust en onuitgesproken, in de stem der stemmende personen.

En ook W2iar men in sommige kerkeraden de gewoonte heeft, om, eer men tot keuze overgaat, over de candidaten te spreken, blijft dit bij een zeer oppervlakkig onderzoek, gaat dit buiten den persooazelvea om, ea volgt geen vastea regel. Het berust op iadrukkea en niets meer.

Is dit nu de gewenschte toestand?

Een Ouderling is geroepen, om te waken over de Dienaren des Woords, dat zij de leer recht snijden, en hun ambt trouw bedienen. Kan een ieder dit? Is hiervoor niet een nadere en nauwkeuriger kennis der waarheid en der tegenover de waarheid staande dwaling noodig, dan een gewoon lid der kerk bezit? En valt het te loochenen, dat herhaaldelijk allerlei dwaling door de prediking in de kerk insloop, eenvoudig wijl de Ouderlingen geen voldoend besef van de waarheid hadden?

Is dientengevolge het toezicht van de Ouderlingen op dea Dienst des Woords niet ia tal vau kerkea een gaasch denkbeeldig toezicht ?

Ja, mag en moet niet gezegd, dat de dwaling, die siads de i8e eeuw in onze Gereformeerde kerken insloop, daarin alleen kon insluipen, omdat de Ouderlingen die in het ambt zaten, niet berekend waren voor hun taak?

Sterker nog, dient niet erkend, dat zelfs in het eerste vierde dezer eeuw, toen alle Gereformeerde kerken nog in ongebroken eenheid leefde, ouder de tien duizend Ouderlingen stellig geen duizend man gevonden werd, die van verre ook maar roeping en plicht gevoelden, om op de prediking der waarheid toezicht te houden ?

Hoevele Ouderlingen meent ge, dat in de meeste kerken, bij onderzoek, metterdaad blijken zouden, genoegzame kennis van de leer der waarheid ea van de dwaling te hebben, om, met kennis van zaken, licht en duisternis te onderscheiden?

Hoe velen zijn er, die zich nog voortdurend daarin oefenen?

Eu is het overdrijving, als men op dit punt bij menig Ouderling spreekt van zeker geestelijk daltonisme, d.i. kleurenblindheidr Doch er is meer.

Een Ouderling moet ook zelf ia de gemeente optreden. Dat goed te doen is een heilige kunst, waarvoor zeker geestelijk talent noodig is. Heeft eea ieder dat? Of dient niet veeleer geklaagd, dat juist het gemis van dat talent vaak da oorzaak is, dat de Ouderling zich vaa optreden ia de gemeente onthoudt?

Hen Oudering moet regeeren. Hij is regeering beheerschea moeten, en iets te verstaan van de beginselen van kerkrecht, waaruit deze regelen voortvloeien?

Waar nu de kennis én vaa die beginselea éa vaa die regelea oatbreekt, kan daar het gevolg uitblijven, dat op menig dorp de Predikant, als de eenige deskundige, feitelijk alleen de regeering in handen krijgt, eu dat de Ouderlingea goedschiks-kwaadschiks, hem hebben te volgen?

Ea is dit zoo, wordt daa de presbyteriale kerkregeering niet meer schija dan wezen?

Is voorts ook het feit, dat het ambt van Ouderling in v/aardigheid naar aller schatting, zoo verre beneden dat van den Dienaar des Woords staat, niet vooral ook daaruit te verklaren, dat de Dienaar voor zijn ambt voorbereid is, de Ouderling niet?

En ook waar de Ouderlingen dcsniettemia zich doen gelden, zullen ze het daar niet veelal doen, zonder genoegzame kennis van zaken, en ontstaat niet juist hierdoor zoo licht een min gewenschte verhouding tusschen Predikant en Ouderling, uit hoofde er dan te veel willekeur ia het spel komt ?

Het is op deze gronden, dat het o. i. eea noodzakelijk uitvloeisel van het presbyteriale kiesrecht is te achten, dat niet alleen voor het verkiesbaar zijn ia het ambt van Dienaar des Woords, maar ook voor de verkiesbaarheid in het ambl van regeerouderling, eea nadere qualificatie vanwege de kerken behoort gegeven te worden.

Verder laten v/e ons hierover voorhands niet uit.

We bespreken nog niet, - welke eischen zouden te stellen zijn, of er zekere opleiding moet wezen, of de qualificatie generaal en buiten verldezing, of alleen bij verkiezing hun zou moeten gegeven worden. Ia geen geval beweren we, dat dezelfde regel te volgen ware, die gesteld is voor de qualificatie van proponenten.

Wat we uitsluitend beoogen, is de quaestie als zoodanig aan de orde stellen, en de vraag op te werpen, of de realiteit en de waardigheid van het Ouderlingenambt, of het vvelbegrepen belang der kerkea, of het toezicht op de prediking, ea of de deugdzaamheid vaa het regeerambt in de kerk, aiet moeten leidea tot het voldoea op eea andere wijze daa dusver aan den eisch vaa Titus cén.

Van de Diakenea zwijgea we voorshands.

Het is noch goed noch wenschelijk, alle vraagstukken te gelijk over dea vloer te halen, en de consideratiën over het Diakonaat gaaa eea geheel auderea kant uit.

Daarover is dus later te haudelen.

Voorshands is het ons genoeg, zoo de vraag ia ernstige overweging mag komen, of het niet goed, niet raadzaam, niet krachtens ons begiasel van het Gereformeerde kerkrecht plichtmatig is, dat het oordeel over de geschiktheid van eea lid der kerk voor het ambt van Ouderling, aan de iavidueele beslissing van de stemhebbende personen ontnomen, en op de kerken overgebracht worde.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 mei 1897

De Heraut | 4 Pagina's

Verkiezing in het kerkelijke.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 mei 1897

De Heraut | 4 Pagina's