Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Over de erkenning van den Doop.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Over de erkenning van den Doop.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Slot.)

Kort saaragevat stelt onze Gereformeerde kerk dus drie eischen, wil zij de geldigheid des Doops erkennen.

i». dat die Doop moet bediend zijn naar de instelling van Christus, d, w, z, met water en onder aanroeping van den naam des Driecenigen Gods, 2», dat die Doop moet bediend zijn in eene kerk, die de belijdenis der Drieëenheid vasthoudt, en dus niet heeft opgehouden een Christelijke kerk te zijn,

3", dat die Doop moet bediend zijn door een persoon, die in dien kring waarin hij optreedt als ambtsdrager wordt erkend, of althans ker­

kelijke macht om te doopen ontving. _ Waar een dezer drie voorwaarden niet is vervuld geworden, daar heeft wel eene besprenging met water plaats gevonden, maar geen Doop, en is de Doop der Christelijke kerk dus nog te

[bedienen. I Waar aan dit drietal voorwaarden is voldaan, daar is de Christelijke Doop bediend en is hernieuwing van den Doop derhalve als wederdooperij te veroordeelen.

III. Een laatste vraag is, wat uit deze gegevens volgt met het oog opdepractijk in onze dagen. Voor ik die vraag beantwoord, wensch ik eerst van uit het Gereformeerde standpunt critiek uit te oefenen op hetgeen zoowel binnen als buiten onzen kring omtrent de erkenning van den Doop geleerd wordt.

Als bekrompen kerkisme moet van Gereformeerd standpunt veroordeeld worden, de houdmg der Nederlandsche Hervormde kerk in den beginne zoowel tegenover de scheiding als tegeaover de Doleantie aangenomen. In beide gevallen toch is de Synode begonnen met herdoop te gelasten van wie bij ons gedoopt was, omdat onze kerken riet door den Staat erkend waren. Hier-.ïicdc heeft de Nederhn-dsche Hervormde kerk alleen getoond, hoe zij als staatscreatuur niet tekeöde raet de eischw van Gods Woord, maar alleen met een ministerieel besluit ora den Doop van Christus' kerk te erkennen. In eigen kring heeft dit besluit een storm van verontwaardiging uitgelokt, die haar tolk vond in Van Toorenenbergen, en de Synode dwong op haar onzinnig besluit terug te komen. Het is droef te moeten vermelden, dat deze kerkisrische zuurdeesem ook in enkele Christelijke Gereformeerde kerken zoo was doorgedrongen, dat ook daar in vollen ernst de vraag is gedaan, of men den Doop in de Nederlandsche Gereformeerde kerk, ja in elke andere kerk bediend, nog wel als Doop kon erkennen. Zulk een standpunt veroordeelt zichzelf.

Maar evenzeer als ik critiek uitbreng op de besluiten der Nederlandsche Hervormde kerk wegens enghartigheid, evenzeer moet ik, zij het dan ook noode, opkomen tegen de besluiten soms in onze kerkelijke vergaderingen genomen, als strekkende de erkenning van den Doop wel eens te ver uit. De Classis Alkmaar, die geroepen was om onlangs te oordeelen over de geldigheid van len Doop, bediend tot de belijdenis van den naam des Vaders enz. besloot dien Doop als wettig te erkennen op de volgende gronden:

I». omdat de Heilige Schrift geen vaststaande formule van den Doop aangeeft;

2», omdat de sacramenteele woorden noch magische kracht bezitten, noch ten doel hebben een volledige uiteenzetting van den Doop te geven;

3», omdat de gewraakte formule de belijdenis der Drieëenheid noch verzwijgt noch verloochent; en

4". omdat niet gerekend moet worden met de waardigheid of bedoehng van den persoon, die bediend heeft, en van de kerkelijke vergadering in wier midden bediend werd.

Nu laat ik de vraag, of zulk een Doop als wettig te erkennen is, in het midden. Er is op de Classis zelf reeds appèl aangeteekend. Waarschijnlijk zal de zaak eerst op de Generale Synode definitief beslist worden, en op die beslissing wensch ik niet vooruit te loopen. Maar wel meen ik te moeten opkomen tegen de gronden, waa'-op het besluit der Classis rustte.

Deze gronden raken ten eerste de Doopsformulc zelve. En al ontken ik nu niet, dat de bekende Doopsformule niet letterlijk aan de Schrift ontleend is, en dat aan de sacramenteele woorden zelf geen magische kracht moet worden toegeschreven, het schijnt mij toe, dat op deze ijegatieve zijde der quaestie te eenzijdig de nadruk is gelegd geworden en dat, juist om aan menschelijke willekeur geen vrij spel te geven, een nadere bepaling hieraan had moeten toegevoegd worden. Zooals het hier staat uitgedrukt, zou het allicht tot de gedachte kunnen leiden, dat de formule, waarmede gedoopt wordt, er niet toe doet. Dit is ongetwijfeld niet de bedoeling der Classis geweest, gelijk blijkt uit punt 3, maar de Classis had moeten aangeven, waar de grens ligt en naar die grens de gebruikte Doopsformule moeten beoordeelen.

De zaak is nl. deze, dat de Doopsformule wel niet door het gezag deï Schrift, maar dan toch door het gezag der geheele Christelijke kerk is vastgesteld. Daarbij ging de kerk niet willekeurig te werk, maar ze ontleende de formule letterlijk aan hetgeen Ciiristus zelf bij de instelling van dan Doop gezegd had. Vandaar dat de kerk het volste recht heeft te eischen, dat bij den Doop deze formule gebruikt zal worden. Elke afwijking vau die formule toont, dat men omtrent den Doop zelf afwijkend denkt en vtv^ atidert dus het wezen van den Doop zelf.

Intusschen hebben de Gereformeerde Theologen, gelijk door Prof, Scholte in zijn geschrift sde Doopsformule" is aangetoond, dit niet zoover getrokken, dat daarom elke afwijking den Doop ongeldig maakt. De Grieksche kerk, wier Doop steeds erkend werd, zegt bij den Doop: sde dienstknecht Gods wordt gedoopt in den naam". Verschillende predikanten voegen ook in onze kerk het woord »Amen" aan de Doopsformule toe. Al zulke afwijking raakt wel den vorm, maar niet het wezen der Doopsformule, en kan daarom geduld worden. Maar elke afwijking in de Doopsformule, die óf het karakter van den Doop, óf de belijdenis der Drieëenheid raakt, heft de geldigheid van zulk een Doop op. Het was^ noodzakelijk geweest tot voorkoming van misverstand, deïen limiet duidelijk aan te geven.

En evenmin is de laatste grond, waarop de uitspraak rustte, volledig en juist geformuleerd. Zooals het daar staat, zou men er uit kunnen afleiden, dat het er niet toe doet, noch wie den Doop bediend heeft, noch in welke kerk dit geschied is, wat feitelijk ons zou terugbrengen tot het Roomsche standpunt, terwijl de Gereformeerde kerk, gelijk ik u had aangetoond, wel degelijk op deze beide punten hare voorwaarden stelt, wil zij den Doop erkennen.

En thans tot de practische zijde van dit vraagstuk komende, laat ik de andere kerken ter zijde, om uitsluitend uw oog te vestigea op den Doop in de Hervormde kerk bediend, vooreerst omdat wij met dien Doop ia ons kerkelijk leven het meest te maken hebben, en ten tweede, omdat wat van de Hervormde kerk geldt, gemakkelijk op de overige kerken kan worden overgebracht.

En dan komt krachtens ons Gereformeerd beginsel daarbij in de eerste plaats de vraag ter sprake, of wij in de Ned. Herv. kerk, hoe verbasterd en ontaard zij ook is, te doen hebben met eene kerk, die geheel opgehouden heeft skerk van Christus" te zijn, of niet. Is in haar mets meer van de Katholieke kerk te vinden, dan is haar Doop ook geen Doop. Om die vraag nu te beantwoorden, moet niet onderzoek worden gedaan naar elke plaatselijke afdeeling van haar genootschap, maar naar het genootschap als geheel, evenals onze vaderen ook bij de Roomsche kerk niet vroegen wat elke parochiale kerk, maar wat de wereldkerk beleed. En in de tweede plaats is ook de vraag niet, of de Hervormde kerk door leervrijheid feitelijk alleriei belijdenis in haar midden vrij spel laat, maar of zij zelf, als kerk, gelijk onze vaderen het uitdrukten, directs, d. i. opzettelijk en rechtstreeks de leer der Drieëenheid loochent, of wel de Doopsbediening bij kerkelijk voorschrift veranderd heeft tegen de instelling van Christus in. Geen van beide nu kan gezegd worden. De Hervormde kerk, al handhaaft zij de belijdenis niet, erkrat toch nog altoos de belijdenis der Gereformeerde waarheid ofiicieel als de hare en schrijft, zij het dan ook al zonder strafbepalmg op afwijkmg van den gestelden regel, den Doop voor met water en ènder aanroeping der Drieëenheid. Eerst dan wanneer de Hervormde kerk ofhcieel deze belijdenis ophief en verving door een anütnmtarische belijdenis, gelijk de Unitariërs in Amerika deden, of wanneer de modernen een eigen kerk stichten met een modern symbool, dan zou de Doop, door zulk eene kerk bediend, geen Christelijke Doop meer zijn.

De onderscheiding, die men we eens m onze krin-'en hoort maken, alsof bij de erkennmg van den°Dooo gerekend zou moeten worden met den predikant, die den Doop bediende, zoodat de Doop door een orthodox predikant bediend wettig zou zijn, die door een modernen met, gaat , i"t op Voetius en met hem alle gcdgeleerdea jnzcr Gereformeerde kerk zeggen uitdrukkelijk, dat de g-eldigheid Van den Doop niet hangt aan

het persoonlijk geloof van den Dienaar die doopt, maar aan het geloof der kerk, in wier naam hij doopt. Men heeft dus metterdaad geen andere keuze dan óf te zeggen, dat heel de Hervormde kerk heeft opgehouden eene kerk te zijn, en dan geldt geen enkelen Doop, in haar midden bediend, ook al doopte de meest orthodoxe leeraar, óf men heeft te erkennen, dat nog iets van Christus' kerk in haar overbleef en dan geldt de Doop op haar last bediend, onverschillig wie daarbij als dienaar optreedt. Een kind door een modern predikant buiten de kerk bijv. in een vergadering van den Protestantenbond gedoopt, is daarentegen als niet gedoopt te beschouwen, omdat de Protestantenbond alle karakter van een Christelijke kerk mist.

In de tweede plaats komt de vraag ter sprake, of de Doop in de Hervormde kerk bediend wordt door hen, die daartoe ambtelijk gemachtigd zijn. Voor zoover mij bekend is, komt in de Hervormde kerk geen andere Doop voor dan door ambtsdragers bediend, zoodat aan deze voorwaarde door haar voldaan wordt.

Terwijl eindelijk nog de vraag moet worden beantwoord, of de Doop in haar midden bediend wordt naar de instelling van Christus. Juist op dit punt nu biedt de Hervormde kerk geen absolute zekerheid. Telkens hoort men van gevallen, waar eigenmachtig van de Doopsformule is afgeweken. En waar het feit geconstateerd kan worden, dat dit heelt plaats gevonden, daar dient de kerkeraad te oórdeelen, of deze afwijking het wezen van den Doop raakt of niet. Zoo ja, dan is zulk een Doop als geen Doop te beschouwen.

Bij dit laatste houde men echter in het oog de vaste stelregel onzer vaderen: in dubiis abstinendum, d. w. z. dal men in twijfelachtige gevillen zich behoort te onthouden. M. a. w. wanneer het door verloop van tijd of door gebrek aan getuigen niet zeker meer is uit te maken, of de Doopsformule gebruikt is, doopt men niet weder. De Roomsche kerk doopt in zulke gevallen opnieuw, maar conditioneel, omdat volgens haar aan den Doop de zaligheid hangt; de Gereformeerde kerk, die dit laatste bestrijdt, acht dan een nieuwe Doopsbediening, wegens het gevaar van wederdoop, eer gevaarlijk dan raadzaam.

Tegen deze praktijk, die, naar mijne overtuiging, geheel in overeenstemming is met de Gereformeerde beginselen en die dan ook algemeen in onze kerken gevolgd wordt, brengt men een drietal bedenkingen in, die ik ten slotte wil weerleggen, opdat ieder's conscientie ten volle ontlast worde.

Vooreerst werpt men tegen: dat de Doop, in de Hervormde kerk bediend, geen Doop is, omdat de Hervormde kerk niet een onzuivere, of kettersche, maar een schijnkerk is. Men vergeet daarbij echter, dat dit woord > schijnkerk" wel gebezigd wordt om het onwezenlijke en onwaarachtige der Synodale organisatie aan te toonen, maar dat daarmede geenszins bedoeld is, dat in de Hervormde kerk niets meer overbleef van de Christelijke kerk. Tusschen de organisatie en de kerk moet worden onderscheiden. Wie dit niet doet, moet wel tot de conclusie, komen, dat in heel de Hervormde kerk noch een ambt, noch een sacrament, noch eenige gestalte der kerk meer te vinden is.

Ten tweede houdt men staande, dat in de Hervormde kerk alle ambtsdragers onwettig aan hun ambt zijn gekomen, en dus elk recht missen, om een ambtelijke daad als de doopsbediening te volbrengen. Dezelfde bedenking gold natuurlijk nog in veel sterker mate van de Roomsche pastoors, die niet door de gemeente, maar van beven af door den bisschop waren aangesteld; en van de bisschoppen en den Paus, die zelfs ambten bekleeden niet alleen onbekend, maar ook in strijd met de Schrift. En toch aarzelde Calvijn niet te verklaren, dat zelfs de Paus van Rome nog wel degelijk een ambt bezat, en dat, hoe onwettig hij ook aan dat ambt gekomen was, indien hij zijn dwaling afzwoer, zijn ambt zou blijven: dienaar des Woords bij de kerk des Heeren te Rome. Immers, en dit beroep op de Schrift zelf doet alles af, ook Kajafas was op onwettige wijze, geheel tegen de ordinantie Gods in, hoogepriester geworden, en toch heeft de Heilige Geest hem om zijns ambt wille als orgaan gebruikt, en Christus heeft hem als hoogepriester erkend, toen Hij voor hem als aangeklaagde verscheen.

En ten derde werpt men tegen, dat de Doop in de Hervormde kerk onwettig is, omdat die Doop toebediend wordt aan dezulken, die op den Doop geen aanspraak hebben, daar zij uit ouders, buiten het verbond der genade staande, geboren zijn, terwijl de Doop toch alleen mag bediend worden »aan de kleine kinderen der geloovigen." Oök hier is zeer zeker een gebrek in de doopsbediening. Eigenlijk mocht het aldus niet geschieden. Gods verbond wordt daardoor ontheiligd. Maar dit alles neemt de geldigheid van zulk een Doop niet weg. Hier geld de regel: multa fieri non debent, quae factalent; vele dingen moesten niet geschieden, die toch, als zij geschiedt zijn, van kracht zijn. Het was onrecht, dat aan Jacob in plaats van Rachel, Lca ter vrouwe werd gegeven tegen zijn wil, en toch was het huwelijk, al was het met bedrog geschied, een wettig huwelijk, nadat het voltrokken was. Het w^s tegen de ordinantie Gods, dat Zippora haren zoon besneed, want niet aan de moeder, maar aan den vader was de besnijdenis opgedragen, en toch gold de besnijdenis van Mozes' zoon als feit ook voor God, want van dat oogenblik liet de Heere van Mozes af. De Israëlieten in het lo-stammenrijk, die geheel tot den Bacilsdienst vervallen waren, hadden het verbond Gods verbroken en waren Lo-Ammi, niet mijn volk geworden. Dat zij desniettegenstaande het teeken der besnijdenis onderhielden, was eigenlijk een bespotting van Gods verbond. En toch is nooit door een profeet Gods als eisch gesteld, dat deze besnijdenis, als men tot den dienst des Heeren wederkeerde, zovihcrnieuwd worden, maar wel, dat men de voorhuid des harten zou besnijden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 mei 1897

De Heraut | 4 Pagina's

Over de erkenning van den Doop.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 mei 1897

De Heraut | 4 Pagina's