Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

uit de Pers.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

In Pnul lichtte Ds. J. H. Gunning "^r.^ op verzoek, zijn standpunt toe.

Hij doet het in deze woorden:

Over de politiek een enkel woord, omdat N.N. mij ook aivraagt: »zijt gij antirevolutionair ot Bronsveld-man? " Ik zou kunnen antwoorden: »dat gaat u niets ter wereld aan, want ik heb nooit aan politiek gedaan, en «Pniël" is niets dan een stichtelijk blaadje." Maar ik wil mijn vriendelijken beoordeelaar niet onheusch afschepen, en daarom antwoord ik hem: »geen van beiden." Ik acht mijn ambtgenoot Dr. Bronsveld hoog, ik waardeer zijn scherpzinnigheid en de juistheid van veel wat hij met zijn welversneden pen ons te genieten geeft, maar ik zou hem niet gaarne door dik en dun willen volgen. Van huis uit voel ik voor de oude antirevolutionaire partij, voor het oude «Program" heel veel, en de toelichting daarvan door Dr. Kuyper heb ik altijd als een meesterstuk van staatkundige wijsheid bewonderd — ofschoon er allerlei in staat dat ik niet begrijp, en ook wel een en ander waar ik instinctmatig voor terugschrik, al kan ik het ook niet weerleggen. Maar ook op dit terrein kan ik niet tot scherpbelijnde partijkeuze komen. Veel van hetgeen sommige liberalen hebben gezegd en gedaan, juich ik van harte toe. Ik vond bijv. in menig woord door wijlen Minister Modderman gesproken, meer Christelijkheid, meer ernstigen, nobelen zin dan in menig woord van de heeren Staalman, Heemskerk en ook wel van Dr. Kuyper, al doet deze laatste ook weer vaak mijn hart trillen van lof en dank aan God, voor zoo menig Idoek en mannelijk getuigenis tegen ongeloof en materialisme, als wij uit zijn machtigen mond hebben vernomen. Dat alles heeft mij huiverig gemaakt mij ooit op politiek terrein te begeven, en terwijl ik als burger zoo getrouw mogelijk mijn kiezersplichten vervul, en mij dan consciëntieus afvraag: »van welken candidaat kan ik nu het meeste heil voor ons lieve vaderland venvachten? " heb ik alle politieke heethoofden en partijmannen steeds zoo vèr mogelijk van mij gehouden, mij er weinig om bekommerend, of zij mij soms de huid volscholden vanwege mijn »halfheid" en aonbeslistheid."

En zoo sta ik nu eigenlijk óók op kerkelijk gebied! »Zijt gij ethisch of Gereformeerd? " vraagt mij N. N. Ik zou willen antwoorden: »wèl, misschien wel allebei! en misschien nog wel evangelisch en modern er bij, als ge dat wilt!" Met de »modernen" erken ik dat een geloof, dat niet rekent met de eischen van onzen ontzaglijken tijd en met de belangrijke vragen, die hij opwerpt, een laf en smakeloos ding is. Met de sevangelischen" stel ik van harte de geheel éénige persoonlijkheid van Jezus Christus op den voorgrond, en deel ik de overtuiging, dat een dor confessionalisme voor kerk noch Christendom zegen brengt. Met de > ethischen" ben ik hartgrondig overtuigd, dat alleen persoonlijke wedergeboorte ons de schatten der goddelijke genade ontvouwt, en dat de onbekeerde mensch, al is hij ook nog zoo rechtzinnig, van de dingen des Geestes Gods niets verstaat. Met de «Gereformeerden" deel ik de hartelijke liefde voor onze wonderschoone confessie, en den wensch naar zuiverder kerkelijk leven, daa^ikdiep doordrongen ben van de onwaaiheid onzer gemeentelijke toestanden, en met heel mijne ziel dorst naar reformatie in belijdenis en kerkbestuur.

Daarom kan ik mij onmogelijk bij een onzer kerkelijke «partijen" aansluiten. Ik acht het een ra nap voor eene Gemeente, wanneer in kerkeraad of kiescollege die geest van exclusivisme voorzit, die met rust, voordat alle predikanten, alle ouderlingen en alle diakenen precies ééne kleur vertoonen; en allen precies ééne taal spreken. Binnen de grenzen der confessie, die het gemeenschappelijke vaandel is, waar alle eerlijke zonen der kerk zich om heen moeten scharen, wensch ik de meest mogelijke vrijheid voor elke schakeermg, die in oprechtheid kan zeggen de oudvaderlijke Belijdenis te eeren en te deelen. En elke «partij", die voor zichzelve en voor zich alléén het monopolie der onvervalschte rechtzinnigheid opeischt, wedersta ik in het aangezicht, om 't even, of zij nu «gematit'd orthodox" dan wel «Gereformeerd", «ethisch" *ol «confessioneel" wil heeten. De historie leert, dat overal, vooral in grootere gemeenten, waar eene onverdraagzame partij den boventoon voert, talrijke scharen van goede, eerlijke, oprechte leden onzer kerk, die van harte hare Belijdenis liefhebben, onbevredigd blijven, en ik acht ons goede Utrecht nog niet zoo ongelukkig, omdat het naast een Bronsveld ook een De Lind, naast een Gravemeijer ook een Gewin, naast een Van Meer ook een Gunning heeft, zes ') «vogels van diverse pluimage", maar die toch allen maar één antwoord hebben op de eerste vraag van den Heidelbergschen Catechismus. Ik zou het even on|elukkig vinden als wij hier elf De Lind's hadden als dat er hier elf Gunning's of elf Gewin's kwamen. Ik voor mij heb niet de allergeringste pretentie, dat ik voor al mijn bont geschakeerde gemeenteleden aan hunne behoeften voldoen kan, en ik verblijd mij van harte, dat er eene billijke schakeering onder onze dienaren bestaat.

Ziet ge, zoo vind ik overal beginselen van waarheid, die ik wensch hoog te houden en te waardeeren, maar het is mij onmogelijk «vaste lijnen" te trekken, binnen welke dan alles zuiver en goed, en buiten welke dan alles verkeert enbestrijdenswaardig zou zijn. Het goede te waardeeren overal waar ik het maar ontdek, en niemand te verachten in wien ik ook maar iets van Christus vind, dat is mijn ideaal. Ach, dat ik het altijd maar zuiverder zag en trouwer nastreefde!

Doch — ik weet het maar al te goed, en heb het in mijn zestienjarigen kerkendienst maar al te menigvuldig ondervonden dat de groote meerderheid onzer Christenen, en v o o r a 1 onzer predikanten, zulk een houding allerzonderlingst en allerverderfelijkst acht. Dat noemt men «zwabberen", «weerhaantje spelen", «bang zijn", ja, zonder blikken of blozen werpt men u voor de voeten, dat gij «allemansvrind wilt wezen" en «zelf heeleraaal geen overtuiging bezit". Nu, de kerkelijke strijd heeft al zooveel taalbederf aangericht, dat ik zoo zoetjes aan geleerd heb zulke «groote woorden" hoogstens op y, , , van hun eigenlijke beteekenis te schatten, en voorts zoo min mogelijk mij om de oordeelvellingen der m.enschen te bekommeren.

De vrome Bugenhagen werd, na Lutliers dood, van alle kanten om zijn «ontrouw" en om zijn «kettersche" gevoelens aangevallen, en dat smartte hem zeer. Niet om zijn eigen goeden naam, maar ter wille van de Kerk des Heeren, die hij liefhad. Want zijn geweten stelde hem gerust, dat hij ten opzichte van Gods Woord» en de leer zijner Kerk in geen enkel opzicht ontrouw was. En zoo zijn ze er in alle eeuwen geweest, met meerder en met minder gaven, die dezelfde ervaring hebben doorgemaakt, dat de «rabies theologorum", de «woede der godgeleerden", die ook den, edelen Melanchton zoo vaak deed zuchten, toch wel te doorstaan en te doorkomen is, wanneer men maar dicht bij den Heere blijft en zich innerlijk zoo veel mogelijk losmaakt van de menschen, in één woord: alle partijwezen haat. Zoodra men zich aan eene «partij" verbindt raakt men zijn vrijheid kwijt, en al zie ik nu ook niet voorbij dat men soms, wil men niet heelemaal vernietigd worden, ook zelf min of meer partij kiezen moet, en al ben ik vaak dankbaar, dat er onder mijne vrienden en naaste geestverwanten znn, die de koe eens bij de horens pakken, als het al te bont loopt — ik voor mij voel dat ik nooit ofte nimmer in éénig gareel kan loopen, dat ik telkens uit den band zou springen — en blijmoedig (en zonder heel veel tranen!) draag ik dan ook den toom van tal van broeders, die mij herhaaldelijk verzekeren «toch heusch niet te weten wat zij aan mij hebben", en die zulk een «zwevend standpunt" het bedenkeljjkste vinden op aarde.

Waarom moet dat nu een absolute tegenstelling zijn: «Soms meen ik uit u de stem van Dr. Kuyper te hooren, en dan weer is het mij, of gij Darbyst en Heilslegervriend zijt? " Is erbij alle drie niet wel wat te leeren? Ik ben geen volgeling van Dr. Kuyper, en ik betreur o zoo veel van hetgeen hij gedaan en geschreven heeft; maar ik heb nooit in al dat geschetter en gescheld tegen hem een greintje geestelijke kracht ontdekt! Ik heb het altijd iets onbeschrijfelijks kleinzieligs gevonden, als men van «hervormden" kant een dogmatischen arbeid als bijv. zijn Catechismus en Het werk van den Heiligen Geest, of een reuzenwerk als zijn Encyclopaedic, zooveel mogelijk negeerde of beknibbelde, en met dankbaarheid en blijdschap heb ik de weinig «Synodale" stemmen beluisterd, die ook deze studiën wisten te waardeeren. Ik heb he altijd ellendig flauw gevonden, als men zijn manmoedig opworstelen, toen heel den stroom van het moderne denken en leven, slechts met het voorname dédain kon bekijken, waarmede ik mij voorstel dat een Berlijnsche «Gigerl" de worstelaars in een Grieksche arena zou hebben aangegaapt, al heb ook ik mijn groote bezwaren tegen veel van zijn plannen en adviezen, al heett hij ook mij menigmaal gegriefd en vertoord door zijn critieken en vonnissen over tal van personen en beginselen, die ik liefheb.

En waarom zou ik nu niet af en toe in mijn eenvoudige stukjes een toon mogen doen hooren, die aan zijne dikwijls zoo schoone en innige stichtelijke meditatiën, aan beginselen, ook door hem bepleit en verdedigd, herinnert ? Is er dan niet een breed veld, waarop ik dezen gehamasten strijder als een broeder mag eeren en vergezellen? Is hij niet een belijder van de Godheid des Heeren, van het kruis van Golgotha, van de zaliging des zondaars door vrije genade alleen, en dat met een kloekheid en beslistheid, die menigeen onzer beschamen mag?

We hebben, bij afwisseling, ook aan deze levensuiting een plaats in onze kolommen willen geven.

Niet bij v/ijze van plasdankje, maar omdat waardeering op waardeering aanspraak heelt.

1) Om nu maar niet meerdere tegenstellingen te maken.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 mei 1897

De Heraut | 4 Pagina's

uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 mei 1897

De Heraut | 4 Pagina's