Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Eeredienst.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Eeredienst.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

IV.

Een «samenkomen van de gemeente met haar God" is alzoo de hoogste opvatting, die men zich van onze godsdienstoefeningen vormen kan.

Alle zonde, alle zondige existentie, alle verkeer in een zondige wereld, alle nawerking van vroegere zonde, en alle inwerking op ons hart van een aan God ontzonken demonenwereld, werkt scheidend, en stelt tusschen God en onze ziel een ledige ruimte in.

Vandaar de persoonlijke behoefte, om 'in de eenzaamheid en in het eenzame gebed gedurig weer door die ledige ruimte heen te breken, en zijn God weer na aan zijn hart te voelen. Maar vandaar ook de gemeenschappelijke behoefte, om saam met anderen de nabijheid des Heeren te zoeken. Zoo is het in ons huislijk gebed met ons uisgezin, zoo is het bij bruiloft en begrafenis met heel de familie, zoo is het bij tichtingen en instelKngen. Als men saam ich voor God gesteld, en niet slechts wooren gepreveld, maar ia het wezenlijk gebed e gemeenschap met zijn God weer saam d G k v t m b e d t gevoeld heeft, is voor aller besef het saamleven in huis, het saamleven in de familie, en het saam arbeiden aan inrichting of iastelliag weer krachtighjk geheiligd.

Ea zoo nu ook moet de sgemeeate vaa Christus" gedurig weer voor God verschijnen, gedurig weer zijn aangezicht zoeken, gedurig weer zijn heilige ontmoeting tegengaan, en waar dit doel mag bereikt worden, vormt de plaats waar men saamvergadert zich metterdaad tot een Tente der samenkomst, tot een Tabernakel des Heeren, tot een Tempel Gods.

Ja, sterker nog.

Voor de gemeente des levenden Gods, is dit saam ontmoeten van haar God, niet enkel, evenals voor het huisgezin, voor een familie, voor een stichting, voor een instelling, geraden, gewenscht en heiligend, maar zelfs in den meest volstrekten zin, onmisbaar en noodzakelijk.

De gemeente van Christus is een heilige gemeente. Ze verkeert nog wel in de wereld, maar ze is niet van die wereld. Ze draagt op aarde de pelgrimsgestalte. Vreemdeling hier beneden te zijn is haar wachtwoord, het Vaderhuis niet hier op aarde, maar bij God. Ze is zoekende het vaderland dat boven is, ze trekt op naar het Jeruzalem, waarvan het geloofsoog van verre de kimmen ziet.

Voor haar optreden zijn daarom twee dingen noodig. altoos

Eerste vereischte is, dat de leden der gemeente vergaderen en bijeenkomen, want gespreid door stad of dorp, komen ze niet als gemeente uit. Als gemeente, als eenheid, als saamhangend geheel, ziet ge haar alleen als ze vergaderd is.

Een tweede vereischte is, dat deze vergaderde gemeente den band met de wereld losmake, ea den band met haar God werken en trekken doe.

Ge hebt dit zelf wel ondervonden.

Ga ter kerke op, maar zóó dat ge er nederzit zonder band aan de gemeente te gevoelen, alleen in eigen gepeinzen verzonken, en onderwijl allerlei wereldsche dingen u door het hoofd spelende, zoodat er vaa het ervarea van Gods gemeenschap geen sprake voor u is, dan laat het u onbevredigd, het is ijdel, doelloos werk geweest, en ge treedt uw woning weer binnen ondankbaar, schier wrevelig en oavoldaan.

Uit sleur, als vormendienaar, als slaafsche meêlooper zijt ge in de kerk geweest, maar een realiteit, een zielsgenietiag, eea sterking van uw hart was het u niet.

Maar ook, laat het omgekeerd zijn, dat aan de plaatse des gebeds de liefde voor de broederen door uw hart sloop, en gij de wereldsche dingen van u kondt zetten, een optrekking der ziel naar boven hadt, ea onder gebed ea lofzang, onder vermaan en prediking van uzelven werdt losgemaakt, ea in de gemeenschap en in de ontmoeting van uw God ingeleid, zoodat uw hart dronk uit de volle beek, die de ziel geestelijk in liefde dronken maakt, dan, ja, was er weelde en genieten, bracht het opgaan u in verrukking, voelt ge u gesticht, en gesterkt, en trilt u heel den dag daarna de toon van lof en liefde door het hart.

Welnu, dit is daaruit te verklaren, dat alleen in dit laatste geval uw opgaan naar de vergadering der geloovigen aan haar doel beantwoord heeft, en was wat het moest zija: y> Een samenkomen •met de gemeente Christi, om saam met haar, het Eeuwige Wezen te ontmoeten".

De uitkomst toont dan ook, dat voorgangers, die de godsdienstoefeaing zóó weten te leiden, dat ze zulk een uitwerking heeft, zelf zich gelukkig gevoelen en de gemeente rijk maken.

En ook omgekeerd, dat predikers en voorgangers, die dit hooge, schoone doel uit het oog verliezen, knechtelijk werk verrichten en gemeenlijk de gemeente verarmen laten.

Het kan niet gedurig genoeg herhaald: Godsdienst is gemeenschap met den levenden God hebben. Die gemeenschap wordt, we zeggen niet het diepst, maar toch het weelderigst »met alle heiligen saam" genoten. En alle godsdienstoefening moet zich ten doel stellen, de opgekomen gemeente die gemeenschap met haar God te doen smaken.

Anders moge er geleerdheid, er moge diepzinnigheid, er moge strafTende ernst zijn, maar godsdienst, en alzoo godsdieastoefening is er niet.

Godsdienstoefening beduidt niet oefening in den godsdienst, maar uitoefening van godsdienst, en die nu was er niet, als de gemeente niet onder de gemeenschap met haar God is gebracht.

Een voorganger die zich telkens weer de vraag stelt, hoe hij dat doel: s Het brengen van de gemeente in de gemeenschapsoefening met haar God", bereiken zal, en hierin slaagt, is als Aaron, wien de heilige zalfolie tot in den kleederzoom afdruppelt. Wie dit uit het oog verliest, blijft zelf dor, en kan de gemeente niet sappig maken.

Vatten we nu beide conditiën saam: i*. dat er een saamvergadering van de gemeente moet wezen; en 2". dat de saamvergaderde gemeente tot de ontmoeting met haar God moet worden geleid, dan is hiermede reeds een tweeledige Liturgische eisch gesteld.

Immers, dan gelden hier vooreerst alle regelen, die het houden van een vergadering beheerschen. Maar ook in de tweede plaats alle regelen, die te stellen zijn, voor e ontmoeting van de gemeente met haar od.

Beide conditiën beperken alzoo de willeeur waarin de voorganger zich zou kunnen erloopen. De voorganger is niet vrij, om e handelen, gelijk hij wil. Maar ten eerste oet hij alzoo te werk gaan, dat [het denkeeld van 6& saamvergadering der gemeente, n ten tweede aldus, dat het denkbeeld van e ontmoeting der gemeente met haar God, ot zijn recht kome.

Reeds zoo is derhalve eea dubbele bron ontsloten, waaruit de Liturgische kracht voortvloeit. Laat ons er thans nog een derde conditie, die het geheel afsluit, aan mogen toevoegen.

Die derde conditie ligt in het: zijn der gemeente". »Verzoend

Zij die opkomen voor de plaatse des gebeds zijn lieden met allerlei geestelijk gebrek behept. Vaak slap in het geloof, zwak in de liefde, traag in het bewustzijn. Ze komen aan de plaatse des gebeds uit de wereld, met de onzalige fontein der opwoelende zonde in hun eigen hart. Ze brengen met zich de herinnering van allerlei tekortkoming. Hoe geestelijker ze staan, des te sterker is de zelf aanklacht. Ze heeten »heiligen", maar ze vragen zich onwillekeurig af, hoe het mogelijk is, dat men hen onder de »heiligen" rekent.

En toch is wat daar saamvergadert ^een gemeente van heiligen". TJvt het maar hoe de apostel elke kerk aan wie hjj schrijft altoos toespreekt, als de geroepen heiligen die te Corinthe, de heiligen die te Efese, die te Colosse, die te Thessalonica zijn.

Als ze dat ook niet waren, waardoor zoudt ge ze dan van de wereld onderscheiden!' Waarom zouden ze dan hier saam de gemeente uitmaken?

Als ze met de lieden der wereld gelijk stonden, en eender als zij waren, wat anders dan zelfverhefHng en verachting van anderen zou het dan zijn, indien ze zich nochtans als »heilige gemeente" bijeenvoegden?

Hier is alzoo schijnbare tegenstrijdigheid. Tegenstrijdigheid tusschen den geestelijken adelbrief waarmee ze opgaan, en het gemis aan adel in het hart waarover ze treuren. Ze klagen zich zelven aan, en God spreekt ze vrij.

En of de wereld ze al lastert, en Satan al tegen Gods uitverkorenen roept, het feit blijft nochtans, dat ze als de gemeente des Heeren, als de heilige gemeente des levenden Gods, moeten samenkomen.

Die tegenstrijdigheid nu, die tegenstelling kan alleen overwonnen worden door den Naam van Christus,

Buiten Christus gerekend, zijn er geen heiligen, is er geen gemeente, en is alzoo een saamvergadering der gemeente ondenkbaar.

En voorts, buiten Christus genomen, is er geen vereering van en geen gemeenschap met God.

Zoo ge den Naam van Christus, zijn vleeschwording, zijn ingaan in het heiligdom daarboven, zijn gemeenschap met zijn verlosten vergeet, is zoomin hetj bestaan van een gemeente, als haar saamvergadering, en haar ontmoeting met het Eeuwige Wezen denkbaar.

Maar treedt die Naam van Christus tusschenbeide.

Zijn de leden der gemeente in Hem ingehjfd, onder Hem als aller hoofd vereenigd, in Hem gerechtvaardigd, in Hem verzoend, in Hem geheiligd, ea is het Lam Gods het offer der Verzoening, waarmee ze hun God mogen naderen, dan is er én de gemeente der heiligen, én haar saamvergadering, én haar toegang en toeleiding tot haar God.

Uit dien hoofde nu komt als derde bestanddeel in de godsdienstuitoefening der gemeente altoos de Christus in.

De gemeente komt saam als alleen in Hem één. De gemeente vergadert onder de besprenging met zijn heilig zoenbloed. De gemeente gaat niet zelf tot God, maar wordt door haar eeuwigen Hoogepriester tot den Vader geleid.

En dit alles grijpt plaats niet zichtbaar voor het zienlijk oog, maar is een mysterie, voor het oog des geloofs.

Vandaar dat een dienst in het Heilige, die buiten Christus omgaat, waarbij de Hoogepriester onzer belijdenis niet invloeit in de actie, en die de gemeente niet haar ingelijfd zijn in Christus doet gevoelen, nooit tot de ware, de volle, de rijke ontmoeting met haar God leiden kan.

En zoo wordt dan aan de twee gestelde conditiën nog deze derde conditie toegevoegd, dat de godsdienstuitoefening der gemeente, moet zijn, niet alleen i". een saamvergadering der gemeente; en 2°. een ontmoeting tusschen de saamvergaderde gemeente en , haar God; maar ook 3". een saamvergadering onderling en een ontmoeting van het Eeuwige Wezen onder de besprenging van het bloed Christi.

Dit zijn dan de drie conditiën, waaraan ons dusgenaamd kerkgaan beantwoorden moet. Het zijn deze conditiën, die de vrijheid van den voorganger inperken. Hij mag den dienst bij Gods altaar niet zóó inrichten gelijk hem dit gevalt, maar hij moet dien doen gaan en loop en, zooals deze drie conditiën het eischen.

En in deze drie conditiën wortelt daarom alle Liturgie.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 juni 1897

De Heraut | 4 Pagina's

Eeredienst.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 juni 1897

De Heraut | 4 Pagina's