Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dan de gemeene Gratie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dan de gemeene Gratie.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

DERDE REEKS.

XIV.

Om in de bedeeling van de volheid der tijden wederom alles tot één te vergaderen in Christus, beide dat in den hemel is, en dat op de aarde is. Ephese i : lo.

De ïgemeene gratie, " hoe warm ook bepleit, raakt toch weer zoek, zoolang ge verzuimt, haar ia de voorverordineering, of wilt ge, m het eeuwig raadsbesluit, op te nemen. Alleen wat daarin zijn wortel heeft, komt in de leer der kerk en in de studie der godgeleerden tot zijn recht. En het droeve feit, dat de »gemeene gratie", na door Calvijn zoo beslist beleden te zijn, en in strekking steeds van Gereformeerde zijde gewaardeerd te zijn, nochtans én in de Gereformeerde Confessiën én in de Gereformeerde Dogmatiek, , zoogoed als geheel verwaarloosd is, dient in geen geringe mate aan de uitsluiting van dit leerstuk van de voorverordineering te worden geweten. In de voorverordineering zag men zoogoed als eeniglijk het bestel der particuliere genade omtrent de uitverkorenen en de verlorenen, en dientengevolge zwierf de sgemeene gratie" buiten de poorte rond, geen plek vindende voor het hol van haar voet. Zal hierin een keer komen, en het volle gewicht van de »gemeene gratie" bij de toekomstige ontwikkeling van onze godgeleerdheid in de schaal worden geworpen, dan is het strikt noodig deze onmiskenbare fout in het fundamentwerk te herstellen; iets wat niet wel doenlijk is, zonder dat een meer algemeene bespreking van het wezen der voorverordineering, voor zoover ze ook de opvatting der »gemeene gratie" beheerscht voorafga.

Wie de vele uiteenzettingen van dit leerstuk der voorverordineering in de geschriften uit de dagen onzer vaderen tot ons gekomen, aandachtig nagaat, kan tot geen andere conclusie komen, dan dat men toentertijd in de praedestinatie uitsluitend zag: Het raadsbesluit Gods over het eeuwig lot van de met bewustheid begaafde creaturen. Aldus werd het uitgedrukt, om ook de engelen er bij op te nemen. Toch werd over de engelen bij dit leerstuk niet dan zeer ter loops gesproken, en kwam het leerstuk alzoo ten slotte bijna geheel neer op het raadsbesluit Gods omtrent het eeuwig lot, dat aan ons menschen, hoofd voor hoofd, beschoren was. Van de engelen kon ia dat verband niet anders dan zeer ter loops gehandeld worden, overmits de praedestinatie inhield de vooruitbestelling van de genademiddelen ter verzoening en heiliging van den zondaar, en er zulke genademiddelen ten bate van de engelen natuurlijk niet besteld zijn. - Een gevallen engel wordt niet gered, en de engelen konden uit dien hoofde hier niet anders voorkomen, dan voor zoover ze zalig zouden zijn en voor val in zonde bewaard, of ook voor zoover ze prooi van het verderf werden, en dies aanstonds en onherroepelijk aan dat verderf zouden zijn overgegeven. Dit nu zou men desnoods nog de verkiezing der goede en de verwerping der booze engelen kunnen noemen, maar de praedestinatie als zoodanig was op hen niet anders dan zeer van ter zijde toepasselijk. In hoofdzaak bleef dus de praedestinatie het raadsbesluit Gods omtrent het eeuwig resultaat, waarop de levensexistentie van de menschen, hoofd voor hoofd, zou uitloopen.

Ten bewijze, dat hiermee niet te veel wordt gezegd, sta hier, bij wijze van voorbeeld, wat de bekende godgeleerde Petrus van Maestricht desaangaande in zijn anders zoo veelszins uitnemende Dogmatiek leeraarde. Hij zegt daar:

»Deze Voorverordineering is niets anders, dan het besluit Gods, aangaande de openbaring van zijne bijzondere heerlijkheid in den eeuwigen toestand der redelijke schepselen. Ze wordt een besluit genoemd, omdat ze Gods bepaalde uitspraak en gevoelen behelst, om door een vast en zeker beleid en raadsiag uitgevoerd te worden. Al wat derhalve, in het voorgaande Hoofdstuk van het Besluit Gods in 't algemeen gezegd is, zulks komt wederom voor, om op de Voorverordineering toegepast te worden.

Benevens andere dingen, is er in't bijzonder in de Voorverordineering: n de eerste plaats, eene voorstelling van het einde, de betooning of verklaring van Gods heerlijkheid, niet in 't algemeen van al Gods heerlijkheid, maar van zijne bijzondere heerlijkheid, namelijk ten eerste, van Gods macht en heerschappij, Rom. 9 : 22, willende zijne macht bekend maken. En vs. 21. Of heeft de pottebakker geene macht over het leem ? voorzooverre hij namelijk zijne schepselen, hoezeer ook vrij zijnde, kan schikken tot zoodanige gebruiken, als hij zelf wil, en uit eenen en denzelfden klomp, naar zijn enkel louter welbehagen dezen te schikken tot een vat des toorns, genen tot een vat der eere en heerlijkheid: en tweede, de heerlijkheid van zijne genade en barmhartigheid, Efeze I : 6. Tot prijs van zijne heerlijke genade, voorzoover hij het schepsel, niets anders dan toorn en eeuwige verdoemenis verdiend hebbende, niet alleen tot het eeuwige leven, maar ook zelfs door den dood van zijnen eigen en eeniggeboren Zoon, besloten heeft te hersteilen; ten derde, de heerlijkheid van zijne wrekende gerechtigheid, Rom. 9 : 22. Willende zijnen toorn bewijzen, namelijk, in de rechtvaardige veroordeeling en verdoeming van het hardnekkige schepsel.

Er is in de tweede plaats in de Voorverordineering een denkbeeld en begrip der middelen, en, als 't ware, een inzien daarvan, opdat God uit dezelve de bekwaamste, als 't ware, uitkieze. Die middelen nu zijn, ten eerste de genadige Zaligmaking, en eene rechtvaardige Veroordeeling of Verdoeming; want God heeft vastgesteld om hierin de heerlijkheid van zijne genade en rechtvaardigheid te openbaren. Ten tweede, de algemeene schepping van het gansche menschelijke geslacht; het oprichten met het geschapene menschdom van het Verbond der werken, het laten varen van dat Verbond, of de toelating van den val, opdat Hij namelijk een voorwerp zoude hebben, in wiens genadige zaligheid en rechtvaardige verdoemenis hij openbaren zou de heerlijkheid van zijne barmhartigheid en van zijnen toorn. Alle welke dingen voor eenzelfde middel in het stuk der Voorverordineering samenloopea. Ten derde: Uit alle geschapene menschen eene uitkiezing van bijzondere personen, in welke met name Gods barmhartigheid en toorn openbaar worden zou.

Er is in de derde plaats eene Bedoeling en schikking der middelen, door welke de genadige zaliging van sommigen, en de rechtvaardige verdoeming van anderen zou uitgewerkt en bezorgd worden: namelijk de herstelling van genen door den Zoon als Middelaar en de overlating en verlating van dezen in hunne zonden. Waarvan te zijner plaatse meer.

Het voorwerp der Voorverordineering, waardoor dezelve daarboven van het besluit in 't* gemeen verschilt, is het redelijke schepsel; engelen en menschen, ieder in 't bijzonder, namelijk omdat zij onderhevig zijn aan eenen eeuwigen staat, in welken Gods bijzondere heerlijkheid, door derzelver zaligheid en verdoemenis kan en moet verklaard en geopenbaard worden."

Dit laat aan duidelijkheid niets te wenschen over, en bevestigt volkomen wat we beweerden, dat de praedestinatie zoogoed als uitsluitend wordt opgevat, als een beschikking over het toekomstig lot van den enkelen mensch.

Evenzoo zegt a Marck ia zijn Merch der heilige Godgèleertheid: »Deze voorbeschikking is kortelijks: Gods besluit van de menschen, die in der tijd in en door de zonde vallen zullen, ten deele door Christus en het geloof in Hem te verlossen en zalig te maken tot eere van zijn genade en barmhartigheid ; ten deele hen in hunne ellende te laten en te verdoemen tot betooning van zijn strenge rechtvaardigheid" (p. 170).

En om nu niet meer te noemen, schrijft op gelijke wijze k BRAKEL, in zijn Redelijke Godsdienst. I p. 170: »De praedestinatie is een .... eeuwig Besluit Gods, om tot verheerlijking van zijn vrije genade eenige menschen te scheppen, onder de zonde te besluiten, en door Christus tot de zaligheid te brengen; alsook om tot verheerlijking van zijn rechtvaardigheid anderen te scheppen, in zonde te laten komen, en om de zonde te verdoemen."

Deze beperking van de praedestinatie tot de verkiezing of verwerping van den enkelen mensch is echter niet het eerst van deze Gereformeerde theologen uitgegaan. Veeleer mag gezegd worden, dat ze ten deze weinig anders deden, dan de leerwijze volgen, die zij in de oude school der Godgeleerdheid, gelijk die onder den invloed der scolastieken haar stempel ontving, gereed vonden. Reeds bij Thomas van Aquino vindt men dezelfde beperking van de praedestinatie tot de voorbeschikking van het eeuwig lot van mensch en engel; oo'n: al moet toegegeven dat Thomas het verband tusschen de voorbeschikking en de voorzienigheid Gods nog sterker gevoelde dau dit later het geval was. Over het algemeen genomen vergete men dan ook nooit, dat onze Hervormers en de Godge­ leerden, die na hem kwamen, er niet aan gedacht hebben, om ean nieuwe theologie te willen scheppen, maar dat ze veeleer hetgeen in de scholen dusver geieeraard werd, overnamen, slechts onder correctie van wat men, krachtens het beginsel der Reformatie als dwaling had ingezien. Duidelijk kan men dan ook in de aloude geschriften over leerstellige Godgeleerdheid twee zeer onderscheidene bestanddeelen onderscheiden. Van de ééne zijde een aantal stukken, die omdat ze met het beginsel zelf der Reformatie in strijd geraakten, geheel omgewerkt en nieuw in elkaar gezet zijn. Maar ook van den anderen kant een aantal even belangrijke onderwerpen, die destijds niet in den strijd gewikkeld werden, en die men, dientengevolge, zonder eigen critiek of correctie, eenvoudig uit de boeken derRoomsche schooUeeraren overnam. Een sprekend voorbeeld hiervan is het volgende. Volgens de leer der Roomsche kerk komt de wedergeboorte in den zondaar tot stand door den Doop. Diensvolgens werd de wedergeboorte oudtijdsuitsluitend bij het leerstuk van den Doop of van de Kerk besproken, en besprak men de heilsleer hoofdzakelijk onder de hoofdstukken van de Boete en het Geloof. Natuuriijk konden onze Gereformeerde theologen deze zienswijze omtrent de wedergeboorte niet overnemen. De wedergeboorte was hun nitt een vrucht van de actie der kerk in den Doop, maar resultaat van een rechtstreeksche werking van den Heiligen Geest in de ziel van den zondaar. Om wel te loopen, hadden zij alzoo de wedergeboorte moeten overbrengen naar de heilsleer, en daarin achtereenvolgens moeten handelen van de wedergeboorte en van de bekeering. Dit echter deed men niet. Aan het oude kader gewoon, bleef men in de heilsleer alleen over de Boete en het Geloof handelen; en hieraan is het te wijten, dr*" het stuk der wedergeboorte feitelijk niet tot ontwikkeling is geraakt, en dat men de vraagstukken dié hierbij ter sprake komen veeleer behandelde bij het geloofsvermogen.

Daarom kan het ons allerminst verwonderen, dat ook het leerstuk der Voorbeschikking bleef behandeld worden in den ouden trant, en naar de geldende opvolging, als in hoofdzaak op de zaligheid der verkorenen en op de verdoemenis der verlorenen doelende. Er brak natuurlijk ook in dé dagen der Reformatie wel strijd over dit diepzinnig leerstuk uit, en veel strijd zelfs; maar die strijd gold schier uitsluitend het onafhankelijke karakter van de praedestinatie en haar volstrektheid. Er rees strijd over de vraag, of God de Heere in zijn voorbeschikkend besluit al dan niet afhankelijk ware geweest van iets in den mensch, zoodat feitelijk door het voorgezien geloof in den mensch het besluit Gods bepaald werd. En ook werd eenerzijds staande gehouden dat het besluit volstrekt was, d. i. dat het én alle middelen, én de volledige U; ...Jmst, tot in de enkele personen toe, vastelijk bepaalde; terwijl anderen daartegenover beweerden, dat het besluit wel zekere conditiën stelde en zekere middelen aanwees, maar dat de finale uitkomst ten opzichte van de enkele personen niet in het besluit begrepen was. Over deze twee punten is door onze vaderen toen principieel, eenerzijds met de Roomsche godgeleerden en anderzijds met de Remonstranten gestreden. Zij hielden vol, dat een afhankelijk en niet volstrekt Besluit in God ^^«i Besluit was, en hebben dientengevolge in hun Dogmatiek deze beide stukken der waarheid breedvoerig uitgewerkt, en soms tot driemaal achter elkaar, eerst bij de Praedestinatie, daarna bij de Verkiezing, en eindelijk bij de Verwerping herhaald. Doch juist doordat al hun aandacht op de behandeling van deze twee vragen was saamgetrokken, lieten ze zich met de verdere uitwerking van dit leerstuk niet in. Ze hadden daar kracht noch tijd voor. De uitbanning van de Arminianerij vorderde al hun inspanning. En toen op de Synode te Dordrecht de overwinning op de Arminianen behaald was, volgde er een tijdperk van vermoeidheid en verslapping, waarin men weinig anders deed dan de mannen van vóór Dordrecht eenvoudig naschrijven.

Een tweede oorzaak kwam hierbij. Voor de gemeente Gods, en voor de enkele personen in de gemeente, en zoo ook voor de prediking, drong zich op niet onnatuurlijke wijze, juist deze zijde van de praedestinatie steeds naar den voorgrond. De wakker geworden ziel vraagt allereerst en allermeest naar zijn persoonlijke zaligheid, en hij zoekt bij voorkeur zulle een prediking, als hem voor dat stuk zijner persoonlijke zaligheid uitsluitsel geeft en licht verspreidt. Men bedenke toch wel, dat in den strijd met de Remonstranten de gemeenteleden zelven jaren lang deelgenomen hadden in de worste-Img der geesten. In allerlei kring had men er den mond vol over, en zag elk goed-Gereformeerde zich gedurig geroepen, om de waarheid der praedestinatie tegenover de misleiding der Arminianerij te verdedigen. En overmits in den boezem der gemeente deze strijd bijna altoos persoonlijk werd aangebonden, lag het in den aard der zaak, dat men van de praedestinatie bijna niet anders dan in haar toepassing op het eeuwig lot der enkele personen sprak. Zóó was het eenmaal ingezet, en zóó is het in de gemeente blijven hangen, en veilig mag gezegd, dat het gemis aan geloofsverzekerdheid, en het tot aan zijn dood toe tobben over zijn eeuwig lot, dat in zoo hooge mate de geloofskracht gebroken heeft, een rechtstreeksch gevolg was van deze eenzijdige opvatting der zaak.

En, wat ten slotte ook meetelt, de Heilige Schrift zelve geeft ons nooit dogmatiek, maar geeft de openbaring over de waarheid steeds in rechtstreeksch verband met de toestanden, te midden waarvan de profeten en de apostelen optraden. Dit nu had ten gevolge, dat ook in de Heilige Schrift verreweg de meeste plaatsen, waarin van de Voorbeschikking sprake is, haar in nauwer verband met den mensch nemen. En overmits destijds overal nog de methode stand hield, om met losse teksten te strijden, kan het niet verwonderen, dat voor de veel verdere beteekenis der Praedestinatie het oog veelal gesloten bleef. De mensch is metterdaad in het bestel Gods het Iwogste schepsel, en juist dit leidt er zoo licht toe, om deswege heel de Praedestinatie zich om den mensch als het middenpunt te laten bewegen.

Toch was er steeds één punt, waarbij onze Gereformeerde vaderen deze eenzijdige opvatting braken, in zooverre ze namelijk, ondervraagd naar het »hoogste doeleinde" van alle dingen, onvoorwaardelijk, en zoo ook bij dit leerstuk, het Soli Deo Gloria op den voorgrond plaatsten, en de zaligheid der uitverkorenen nooit anders dan in de tweede plaats lieten komen.

Deze zienswijze nu handhaafden ze ook bij i& Praedestinatie, en geen onzer vaderen heeft ooit dit onderwerp behandeld, zonder vastelijk uit te spreken, dat God de Heere ook in dit zijn Besluit allereerst en allermeest zijn eigen eere zocht. Aan dat hoogste einddoel werd al het overige, ook de zaligheid der uitverkorenen, ondergeschikt verklaard. Jammer was het slechts, dat ze dit wel in den aanhef onbewimpeld uitspraken, maar verzuimden, het in hun verdere ontwikkeling tot zijn recht te laten komen. Iets wat vooral daaruit te verklaren is, dat ze, zich vastklemmend aan de uitspraken van den heiligen apostel Paulus in Rom. 9 : 22 en 23, oordeelden alles gezegd te hebben, indien ze als doel voor de verkiezing en de verwerping wezen op de openbaring der barmhartigheid en der gestrengigheid Gods. Gevolg waarvan dan ook geweest is, dat ze in de leer der Voorbeschikking óók wel den Christus, en zijn vleeschwording, en zijn sterven, en zijn opstanding, en zijn hemelvaart, en zijn zitten ter rechterhand Gods inlaschten, maar dit alles onder geen ander licht lieten voorkomen, dan als xbestelde genademiddelen", om de zaliging der uitverkorenen te verwezenlijken.

Het is nu tegen deze eenzijdige en beperkte opvatting van het besluit der Voorbeschikking, dat verzet moet worden aangeteekend, niet het minst in naam der Heilige Schrift zelve. Op zulk een wijs toch isoleert men den mensch uit de overige schepping; men neemt den mensch apart, en laat de overige schepping glippen. Op die manier wordt de eenheid van Gods schepping, wordt de samenhang in zijn heilig bestel verbroken, en scheidt men wat God vereenigd heeft. De wereld is niet maar een zilveren schaal waarop de gouden appelen een oogeubük zijn neergelegd, om ze er straks weer af te nemen; of, zonder beeldspraak, de wereld is niet maar een schouwtooneel waarop de mensch tijdelijk optreedt, om straks heel dat schouwtooneel weer af te breken, en alleen den mensch over te houden, maar de wereld die God schiep, en de mensch dien Hij in die wereld plaatste, vormen één organisch geheel. God schiep ïden hemel en de aarde", en die hemel en die aarde maken saam het instrument zijner glorie uit. Die aarde en die hemel, zijn niet zonder den mensch, maar ook die mensch is niet zonder die aarde en dien hemel denkbaar. Gelijk wel het oog alleen de glinstering der ziel openbaart, maar toch dat oog organisch één is met heel het lichaam, zoo ook is de mensch wel, als naar Gods beeld geschapen, de rijkste openbaring van Gods scheppende almogendheid, maar ook zoo is die mensch toch niet denkbaar zonder die wereld, wier orgaan en priester hij is. Hij is verwant aan het dierenrijk, verwant aan het plantenrijk, verwant aan het delfstoffenrijk. Hemel en aarde zijn in den mensch als in één brandpunt geconcentreerd. God heeft wel twee aparte dmgen geschapen, eerst het heelal, en voorts den mensch bij en in dat heelal, maar dat heelal en dien mensch schiep Hij toch als één geheel. Noem dat heelal een machtig mystiek lichaam, dan is de mensch in dat lichaam het hart, waarin het leven klopt, de mond waardoor dat heelal ademt, het oog waardoor dat heelal ziet. Maar hoe hoog ook de centrale plaats zij, die de mensch in dat heelal inneemt, ge moogt noch den mensch van dat heelal noch dat heelal van den mensch afscheiden. De mensch is geen schepsel, dat op het heelal als schip, op de haven der eeuwige ruste aanstuurt, om, is hij in die haven aangekomen, het schip vaarwel te zeggen, d. i. om alsdan aan het heelal den rug toe te keeren, en nu voortaan alleen geestelijk met zijn God te bestaan. Integendeel, hemel en aarde zijn door God als één machtig geheel geschapen, opdat eeuwiglijk in dat gansche, in dat grootsche, in dat volledige werk der Schepping de naam onzes Gods zou verheerlijkt worden.

Het is dan ook in dien zien, dat de apostel ons openbaart, dat dit hetwelbeha-^ gen is, dat »God voorgenomen heeft in zichzelven, om namelijk in de bedeeling der volheidder tijden alles weer tot één te vergaderen in Christus, beide dat in den hemel en dat op de aarde is." Reeds vroeger is breedvoerig door ons uiteengezet, hoe dit »tot één vergaderen" hier beteekent: «weer onder één hoofd in zijn organische eenheid herstellen". Er ligt alzoo in die woorden, dat aarde ea hemel één organisch geheel in de schepping waren; dat beide door de zonde uit deze him organische éénheid zijn losgeraakt; en dat nu de eere Gods hieraan hangt, dat beide toch weer in hun organische eenheid, als de eene groote, heerlijke Schepping Gods zullen uitblinken. Dit nu leidt ons tot de geheel andere voorstelling, dat de Voorbeschikking ten doel heeft Gode de zekerheid te geven, dat van de volledige zelfverheerlijking die Hij door en van zijn Scheppingswerk zocht. Hem niets ontga, inaar ongebroken en onverlet toekome. " Dit doel der Schepping dreigde verijdeld te worden door Satan. En nu is de Voorverordineering daarin, en ook daarin alleen, van het scheppingsbesluit onderscheiden, dat het besluit der Voorbeschikking de middelen aanwijst en vaststelt, die er met volstrekte zekerheid toe leiden moeten, dat Gode, in weerwE van de zonde, nochtans de voile zelfverheerlijking uit zijn schepping eens zal toekomen. Daartoe is de Christus besteld, opdat onder dien Christus als het nieuwe Hoofd, de uiteengebroken stukken van hemel en aarde weer tot een organisch geheel, naar Gods oorspronkelijke bedoeling, zullen hersteld worden.

Alzoo omvat het besluit der voorverordineering heel de historie, heel het verloop, dat aarde en hemel nemen zullen, en is het gericht op het einde, om uit gansch die schepping, en uit gansch dat heelal Gode zijn eere te doen toekomen. En eerst waar dat scherp gevat en onverkort erkend wordt, is het dan tevens in de tweede plaats duidelijk, hoe in dit voorbeschikte plan de mensch op den voorgrond moest treden. Immers al is hij slechts een stuk, een deel, een lid, een orgaan van deze wereld, hij is er tevens het hoofdorgaan van, en het is alleen door den mensch, dat die eere Gode namens en uit en door heel zijn schepping kan worden toegebracht. De mensch is de mond, de mensch is het hart, de mensch is het bezielde oog van gansch de schepping, en deswege zou er Gode geen eer uit zijn schepping kunnen toekomen, als die mond verstomde, dat hart ophield te kloppen, en dat oog verdonkerd werd. Daarom moet het vaststaan, dat de mensch gered, dat de niensch tot nieuw leven verwekt wordt, en dat de mensch eens in zijn zaligheid Gode lof zal toezingen. Juist omdat de Voorbeschikking Gode zijn lof en eere uit zijn gansche schepping verzekeren wil, moet alzoo de zekerheid van 'smenschcn zaligheid in die voorbeschikking volledig zijn opgenomen. Eu ook overmits »de mensch" hier niets zegt, zoolang er geen zekerheid bestaat omtrent de vraag: ^ivelke deze menschen zijn zullen, " kan de Voorbeschikking niet voleind zijn, dan in de persoonlijke verkiezing, en dus ook de persoonlijke v.-; rvverping. Iets wat oiize vaderen aldus uitdrukten: Dat de Koitiug niet zonder onderdanen kan ziju-

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 juli 1897

De Heraut | 4 Pagina's

Dan de gemeene Gratie.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 juli 1897

De Heraut | 4 Pagina's