Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Det recht zal in de woestijn wonen."

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Det recht zal in de woestijn wonen."

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

En het recht zal in de woestijn wonen, en de gerechtigheid zal op het vruchtbare veld verblijven. Jesaja 32 : 16.

De kreet om recht is een der diepste, die met niet te breken kracht uit ons menschelijk hart naar buiten dringt.

Zelfs onder de breede schare, die almeer ontzinkt aan elk geloof en met den »dorst naar God" in het vroom gemoed, bits haar spot drijft, ontmoet ge keer op keer nog rechtsdmpen mannen, die wanen zouden zichzelven te onteeren, als ze het recht moedwillig krenken dorsten, of het rechtsbesef lieten verflauwen in hun borst.

Hoe diep ook afhankelijkheid of nood des levens den eenen mensch voor den anderen bukken doet, als tastbaar en brutaal Jut recht geschonden werd, ziet ge telkens de vertrapte vrouw tegen haar dwingzieken man, het hulpeloos kind tegen den ontaarden vader, de zwakke dienstmaagd tegen haar macht-misbruikende meesteresse, den weerloozen arme tegen den rijksten geweldenaar, ja, tot op straat, onder wie aan vechten gewoon zijn, den kleinsten knaap tegen den tienmaal sterkeren man optreden, met een niets ontzienden heldenmoed, die liever zich aan nog brutaler mishandeling blootstelt, dan laf te zwijgen, waar het geschonden recht tot spreken dwingt.

Het recht ligt in het fundament van uw menschelijk hart nog dieper dan de liefde, nog onder wat heilig en wat edel is, geschoven, en de verzwakte orthodoxie, die het aandorst, om de rechtvaardigmaking achter de heiligmaking terug te dringen, heeft de hooge beteekenis van het Evangelie der %& -Q3A& ratX.verhoogd, vasas verlaagd

Wie ophield naar het recht van zijn God te vragen, heeft zijn oor ook voor de diepste eischen van het recht onder menschen toegestopt.

Gods heilig Woord duldt nooit, dat het recht als bijzaak achteraankome, maar eischt steeds dat het vooropga.

Wat ook overigens het fundament van uw hooger leven vorme, het recht is van dat fundament de hoeksteen.

Daarom spreekt het besef van dat recht nog in ons menschelijk hart, als alle andere edele gevoelens verstompt zijn.|

Zelfs onder de eervergeten spelers, die in wilden hartstocht op elkanders goud en zilver azen, werpt men als eerloos en te schande geworden den booswicht uit, die valsch speelde, d. w. z. denj tafelbroeder, die in het booze zondespel zich vergreep aan het recht.

En dat dit rechtsbesef zoo onweerstaanbare kracht oefent, is daarom te opmerkelijker, omdat ons recht, gelijk het op aarde bedeeld wordt, zoo uitermate wankel staat en zoo tastbaar gebrekkig is.

instel­ Het drijft op allerlei menschelijke ling.

Door menschen wordt het bepaald en vastgezet, door menschen beschreven en geldig verklaard. En voorts, als het uitgevaardigd is, wordt het eveneens niet dan door menschen gehandhaafd, doot menschen tegen schending gevrijwaard, of, waar het geschonden werd, door menschen gewroken.

En herinner u nu slechts, hoe dit recht in het ééne land heel anders geldt dan in het andere; in hetzelfde land thans heel anders luidt dan een eeuw terug; hoe de knapste koppen aldoor bezig zijn, om in het bestaande recht leemten en gebreken aan te wijzen; ja, hoe hetzelfde beschreven recht door den eenen rechter zus en door den anderen rechter zóó verklaard wordt, — en immers het lijdt geen tegenspraak, dat wat als recht onder menschen geldt, weinig meer dan een zwakke afschaduwing is van wat als wezenlijk en waarachtig recht ons als uit de diepten Gods zijn fonkelende lichtglansen toestraalt.

En toch, om der zonde wil kan dat niet anders.

Toen het Paradijs zich achter eas sloot, ging daarmee de klare glans van het recht voor altoos onder.

Het straalde nog na, maar met gebroken lichtstraal. Het bewoog ons hart nog, maar met vervalschte trillingen, en had God niet uit louter ontferming de Overheid ingesteld, om het verflauwde recht te steunen, en, tegenover zelfzucht en brutaal geweld, de overgebleven vonkskens van het eeuviig recht te verdedigen, reeds sinds lang zou alle licht van het recht in de donkerheid der ongerechtigheid verzwolgen zijn, en zelfs de vertroosting van dit gebrekkige, dit zoo veelszins ongerechtige menschelijke recht zou aan de volkeren en natiën onthouden zijn. Wat ons nog bleef is enkel genade.

Genade het onuitroeibaar besef van recht dat we in ons hart voelen zwellen, de dorst naar recht die ons dringt en drijft, de veerkracht die we in ons gemoed vinden om tegen rechtskrenking in te gaan.

En zoo ook, genade, en niets dan genade, de vastigheid die voor het menschelijk recht ons nog in tGohisinstelling en T& clatspraak, toen onze God ons de Overheid schonk, gegeven werd.

In de woestijn ontbreekt die vastigheid. Onder de dolende Bedoeïnen, op de eindelooze zandvlakten, is geen menschelijke maatschappij, hanteert geen rechter het zwaard der gerechtigheid, is geen Overheid die regeert.

Een ieder leeft er op zijn zwaard. De machtiger stam stelt er de wet aan den zwakkeren. Gewoonterecht werkt er nog na, maar wee den stam, die de macht mist, om de eerbiediging er van af te dwingen.

Al is het dan ook, dat er tot zelfs in de woestijn nog tintelingen van het recht flonkeren, het recht zvoont er niet.

Gelijk de vruchtbare oase de eindelooze zandvlakte, die haar van alle zijden omringt, slechts te scherper afteekent, zoo ook doen de enkele brokstukken van het recht, die in de woestijn nog gelden, de algemeene rechteloosheid slechts te pijnlijker uitkomen.

En dat ziet God.

Hij die zijn recht liefheeft, en die uit louter barmhartigheid aan de volken en natiën nog een schaduw van zijn recht liet. Hij denkt ook aan die woestijn, waarin het recht tot een speelbal van het zwaard is geworden, en het is in zijn Woord, dat Hij ons een toekomst profeteert, onder den Koning der gerechtigheid, als tot zelfs iji de woestijn het recht weer wonen zal.

Letterlijk opgevat zou dit uiteraard geen zin hebben.

Als eens de Koning der gerechtigheid van zee tot zee regeeren zal, en van de rivier tot aan de einden der aarde, zal er nergens op die aarde een wildernis meer zijn, en geen zandzee zich meer als dorre woestenij over de breedte der aarde uitstrekken.

Een woestijn, waarin het recht zou wonen, ware op de verheerlijkte wereld onbestaanbaar.

Maar niettemin is de zin en beduidenis van deze verkwikkende profetie volkomen doorzichtig.

Eens zal de bedeeling van het recht alle menschelijke steunsels wegwerpen, om vlak en in heilig evenwicht te rusten op niets dan op de zuivere werking van het recht Gods in aller menschen hart.

In deze bedeeling der zonde gaat het recht op krukken, op de krukken van den menschelijken wetgever en van den menschelijken rechter, en hoe onbeholpen ook die krukken vaak zijn, wee het volk dat ze wegwerpt

Het zinkt in en valt rechteloos neder.

Maar toch, om de betrekkelijke waardij van die krukken zult ge het heilig ideaal nooit uit het oog verliezen.

Het recht moet op eigen voeten gaan. In ons eigen levensbloed kracht oefenende, moet het recht, omdat het Gods recht is, met heilige majesteit voortschrijden. En of het in de woestijn, of in de van menschen deunende steden is, het recht moet in aller hart spreken, zuiver, klaar en tot in de onbeduidendste verhoudingen doordringend, en voor dat recht moet ieder wijken, en door dat recht moet een iegelijk zich laten leiden, eeniglijk omdat in dat recht Goddelijke ordinantie schittert bij het klare licht der eeuwigheid.

Dat is de ideale toestand, die in het Paradijs eens blonk, en onderging; en eens keert die van God gewilde toestand weder, als het rijk van den Koning der gerechtigheid ingaat.

Dan zal ook in de sfeer van het heilig recht weer het volle licht der Zon schitteren.

Nu is ons slechts de bleeke glans als van de maan in haar gedempten gloed gelaten.

En zoo er in de woestijn nog soms recht genoten wordt, wat is het anders dan het fonkelen, hoog en uit de verte, van een starrenheir, dat ons van hope spreekt, maar niet kan koesteren.

Is het dan niets dan profetie, niets dan een uitzicht in verre toekomst, als de Heilige Geest ons zoo hartverheffend toeroept, dat eens het recht weer in de woestijn zeil wonen, ?

Maar hoe zou dit kunnen?

Of zendt dan ook de Zonne der gerechtigheid in haar toenadering niet haar morgenrood als meer dan profetie vooruit?

o. Dat het morgenrood van dat volle Goddelijke Recht, dat eerst bij Jezus' toekomst weer aan den middaghemel staan kan, onder de kinderea Gods nu reeds zacht en heflijk gloren mocht, om niet alleen ons zelven, maar ook de wereld buiten onzen kring vertroostend toe te spreken.

Van oudsher weet eeuw na eeuw ons te verhalen van kringen en van gezinnen en van edele mannen en vrouwen, die, onder het juk Christi gebogen, een fijn en diep gevoel van recht in zich voelden opkomen, dat ver boven alle menschelijke rechtsbedeeling uitging, moest het, voor Gods recht, aan het menschelijk recht in zijn onvolkomenheid weerstand bood, en hierin zich van alle trots en eigenzinnig rechtdrijven onderscheidde, dat het, in eigen recht blijmoedig schade lijdende, steeds met den teedersten eerbied voor anderer recht bezield was en opkwam.

Zoo zag men recht en liefde niet elkaar den eerepalm betwisten, maar recht en liefde gehuwd, en als in Goddelijke harmonie saamgesmolten.

En al was het dan nog het rijk der heerlijkheid niet, en al bleef het nog de woestijn op aarde, in die kringen en door die harten heeft dan toch zelfs in die woestijn op aarde het Goddelijk recht gewoond.

Thans zijn vele van Gods kinderen hieraan vreemd geworden. Er is nog wel een morgenrood aan de kim, maar zoo droevig vaal, zoo somber verbleekt.

o, Dat dan de prikkelingen, de werkingen, de uitstralingen des Heiligen Geestes ook onder ons weer in kracht mochten winnen. Het zou zoo heerlijk zijn, als het morgenrood zijn volle purpertinten schitteren liet.

En dat komt, het komt gewisselijk, als ook onder de mannen en vrouwen ^^van Christelijk leven en Christelijk streven^ de liefde niet langer door geringschatting van het recht ontadeld, maar door eerbiediging van het recht, vóór alle dingen, weer bezield mag worden als met een adem Gods.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 augustus 1897

De Heraut | 2 Pagina's

Det recht zal in de woestijn wonen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 augustus 1897

De Heraut | 2 Pagina's