Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Buitenland.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Buitenland.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Engeland.

De nieuw ontdekte zg. »Spreuken van Jezus".

In December van het vorige jaar bevond zich de heer Petrie te Behnesa 80 mijlen ten zuiden van Cairo, op de grenzen van de Sybische woestijn, op de plaats waar het oude Oxyrijnchus gestaan heeft, om opgravingen te doen.

Het bleek dat onderzoekingen op dit terrein vooral van belang zouden zijn voor de kennis der Romeinsche antiquiteiten. Petrie liet daarom dit terrein over aan de Heeren Bernard B. Grenfell en Arthur S. Hunt, beiden siellows" van de Hoogeschool te Oxford, die naar Egypte waren getogen om Popyrus handschriften te zoeken.

De arbeid der genoemde heeren werd ruim beloond. Immers deden zij de grootste vondst van oude handschriften die ooit gedaan werd. Op drie plaatsen vonden zij eene zeer groote verzameling oude schrifturen in manden op el kander gehoopt, en slechts aan de oppervlakte eenigszins verbrand. Dezelfde manden werden gebruikt om de vondst naar de keten der on derzoekers te vervoeren, v/aar zij verder werden ingepakt in kisten. Op een dag vond men 26 zulke manden, op een andere 25. Behal/e deze voorraad in manden vonden ze nog een groote hoeveelheid brokstukken onder aarde en puin bedolven. Men vindt er gedeelten bij van 100 a 200 handschriften van den Ilias van Homerus, ook van Aristophanes, Thyigdides, Demosthenes, moeten er stukken bij zijn evenals geschriften van oude Christelijke schrijvers.

Alles is geschreven op ééne zijde der papyrusrollen ; de andere zijde is later gebruikt voor andere doeleinden, als contracten, brieven, testamenten enz. en die daarom bij wijze van een archief zijn weggeborgen.

Aan de Egyptische regeering werden 150 volledige papyrusrollen gezonden, terwijl 280 kisten met papyrus meest in 't Grieksch, maar ook in 't Latijn, Koptisch, Arabisch geschreven, naar Londen werden gezonden.

Het spreekt wel van zelf dat niet alies wat in deze papyrus rollen geschreven is, kan nagegaan worden. Wel hebben de Heeren Grenfell en Hunt zich gehaast om bij Henry Frowde uit te geven: sLogia Jèsou, " zwoorden van Jezus" ontdekt en uitgegeven door B. B. Grenfell en Arthur S. Hunt. Twee bladen in collotypie (lijmdruk) geven weder hoe het geheel gevonden werd.

Men meent dat het gevonden schrift dateert van 150—300 na Christus, denkelijk dichterbij 200 dan bij 300.

Het eerste woord des Heeren stemt woordelijk overeen met de laatste woorden van het Evangelie van Lukas 6:42 jen dan zult gij zien, die in het oog uws broeders is, uit te trekken."

Het tweede luidt: »Wanneer gij niet de wereld vast (nèsteusête ton kosmon, staat er, hetwelk vermoedelijk beleekent, wanneer gij u niet onbesmet bewaart van de wereld), zult gij liet Godsrijk niet vinden, en wanneer gij niet den sabbath viert, zult gij den Vader niet zien."

Deze spreuk is geheel nieuw. Vasten, met betrekking niet tot spijs en drank, maar tot de wereld, kan men als beeldspraak laten gelden, het zou dan beteekenen de wereld niet in zich opnemen, zich van de wereld onthouden. Justijn de martelaar spreekt van het houden van den Sabbath met dezelfde woorden gelijk als onze spreuk; hij verstaat daaronder een vieren van den dag des Heeren in alle reinheid, daarbij van zonde aflatende. Maar de Heere Jezus heeft nooit de woorden sSabbath" en »vasten" gebruikt in overdrachtelijken zin; altijd sprak hij van het vasten en van den Sabbath in den eigenlijken zin van het woord. Men kan zien dat hier een poging gewaagd is om het woord des Heeren zekere kleur te geven. Het derde woord luidt: jjezus zegt: Ik stond in het midden van de wereld en ik verscheen hun in het vleesch en vond hen dronken, en niemand onder hen vond ik dorstende, en mijn ziel is bekommerd over de menschenkinderen, omdat zij blind zijn in hun hart.... (en zien niet) de armoede.

Ook deze woorden komen in de Evangeliën niet voor. Johannes getuigt wel van het woord dat het in het vleesch kwam, maar nergens verklaart de Heere dit met ei^en mond.

De vierde spreuk luidt: »Jezus spreekt: waar zij ook zijn mogen... alleen ... ik ben met hen. Rukt (hef) den steen op, en daarbij zult gij mij vinden, splijt het hout en ik ben daarbij".

Een deel van den tekst ging verloren. De Berlijnsche hoogleeraar Harnach vertaalt aldus, de ontbrekende woorden bij wijze van hypathese aanvullende: »Waar zij ook zijn mogen, daar zijn zij_ niet zonder God, en juist als iemand aUeen is, ben ik in deze wereld met hen; hef den steen op en daarbij zult gij mij vinden, splijt het hout en ik ben daarbij". Wij betwijfelen of deze uitleggende vertaling juist is. Men zou met den redacteur van den Inquirer even goed kunnen aanvullen: sRicht den steen op (als een altaar), kloof het hout (voor het offervuur) en gij zult ervaren dat Ik met u ben".

Of: sRukt den steen op (als een offer van Mij) kloof het hout (om een beeld van Mij te snijden) en Ik ben met u.

Deze verklaringen zijn even gezocht als die van prof. Harnack.

De vijfde spreuk van Jezus luidt: »Een propheet is niet welkom in zijn vaderstad, en ook werkt een arts geen genezingen bij hen, die hem kennen".

De eerste helft van dit woord komt ook in de Evangeliën voor.

De zesde uitspraak des Heeren is : Jezus spreekt: sEen stad die op den top van een berg gebouwd en vast gegrond is, kan niet vallen of verborgen zijn".

De twee beeldspraken des Heeren van het huis op een steenrots gebouwd dat niet door de regenstormen kan worden weggeslagen en van de stad op een berg geplaatst die niet verborgen kan blijven, zijn hier ondereen gemengd; niet tot bevordering van de duidelijkheid.

De Berlijnsche hoogleeraar is van oordeel dat het gevondene een afschrift is van een uittreksel, dat een onbekende uit een verloren gegaan evangelie maakte. Dat eenvoudig »Jezus" gebruikt is, wijst er op, dat het van zeer ouden datum is; bij aanhalingen in de 2de eeuw noemt men gewoonlijk den Christus sde Heere". Harnack meent dat het ontleend is aan het sEgypterevangelium", dat reeds in het eerste derde deel van de 2de eeuw moet ontstaan zijn. Wat van dit Evangelie bewaard is, doet zien dat het over het algemeen overeenstemde met het karakter dat de drie eerste evangeliën dragen. In de Christologie had het meer overeenstemming met het Evangelie van Johannes, ja het schijnt boven dit Evangelie uitgegaan te zijn, want de volgers van TabeUius beriepen zich er op, om hunne leer, dat de Vader, de Zoon en de Heilige Geest dezelfde zijn, 'te staven op dit Evangelie.

Wij houden het er voor dat de vondst die in Behnesa gedaan werd, niet alleen waarde heeft omdat daardoor eene nieuwe bijdrage gegeven wordt voor de oud-Christelijke litteratuur. Maar wij leeren daaruit de leiding des Heiligen Geestes bewonderen die de kerk er toe bracht om de vier Evangeliën die wij bezitten op te nemen in den Canon des Nieuwen Testaments. Alle andere geschriften werden verworpen, alleen de evangeliën van Mattheus, Marcus, Lukas en Johannes werden aangenomen als door den Hel ligen Geest ingegeven. Het fragment te Behnesa gevonden toont duidelijk, hoeveel dwaling zich in andere berichten onder de waarheid vermengd had. Het goede dat zij bevatte is ook in onze evangeliën te vinden; het nieuwe dat zij bieden is voor de kerk óf waardeloos óf aanstootelijk.

Nog is het den moeite waard om op he volgende te wijzen. Het voorbestaan van Christus, door zoovelen in onze dagen geloochend, houden velen voor eene uitvinding van het vierde Evangelie. Men geeft de voorstelling dat de schrijver van het Evangelie van Johannes het historischenbeeld van den mensch Jezus Christus, dat in de drje eerste Evangeliën geschetst wordt, heeft prijsgegeven, om eene andere daarvoor in de ­ plaats te geven, dat op ee.-i ideaal, nl. de Alexandrijnsche logosleer is gebouwd. Daarom ziet men er niet tegen op om het ontstaan van het ­Johannes Evangelie te plaatsen in den bloeitijd der grostiek.

Nu is het echter vooi niet rechtzinnigen duidelijk, dat het geloof aan de Godheid van Christus niet van lateren datum is, dat het zijn oorspron heeft in den apostolischcn tijd.

Trouwens heeft Harnack in zijn »Chronologie der Oud-ChristeÜjke litteratuur" geleeraard, dat in het jaar iio na Christus het Evangelie van Johannes reeds bestond en in Azië gelezen werd. Al bestrijdt hij ook het Woord Gods 't welk leert, dat de apostel Johannes de schrijver van dit Evangelie was, daarvoor is hij een Ritschliaan, toch moet hij toegeven dat de schrijver tot Johannes in een bijzondere betrekking heeft gestaan; op een of andere manier staat de zoon van Zebedeus achter den schrijver van het vierde Evangelie.

Het is opmerkelijk hoe de opgravingen en vondsten van den laatsten tijd steeds de waarheid van Gods Woord komen bevestigen Al grondt de Kerk des Heeren haar geloof niet op wetenschappelijke onderzoekingen, ten slotte is immers de getuigenis des Heiligen Geestes in de harten der geloovigen, de laatste grond voor haar geloof; toch kunnen wij er ons in verblijden dat de mond van tegensprekers-wordt gestopt, zoodat ook de bestrijders van Gods V/oord zullen moeten erkennen dat hunne theoriën falen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 september 1897

De Heraut | 4 Pagina's

Buitenland.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 september 1897

De Heraut | 4 Pagina's