Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Overdracht van het Rectoraat.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Overdracht van het Rectoraat.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 22 Oct. 1897.

Jongstleden Woensdag heeft Prof. Dr. W. eesink het Rectoraat aan de Vrije Uniersiteit in openbare zitting van den Senaat vergedragen aan Prof. Dr. F. L. Rutgers.

Hij liet aan die overdracht voorafgaan et houden eener oratie, die tot onderwerp ad: De Ethiek in de Gereformeerde Theologie.

Hierbij werd achtereenvolgens in het licht esteld: Wat de Ethiek eertijds in de ereformeerde Theologie geweest is; wat e thans in de Gereformeerde Theologie ehoort te zijn; en wat van gepaste beoeening der Ethiek te wachten is voor wetenchap en leven.

Ia het gepubliceerde verslag lezen we desangaande :

Na op de belangstelling van onzen tijd voor de ethische studiën te hebben gewezen en het karakter der Theologie te hebben gehandhaafd als «wetenschap der kennisse Gods" met de Heilige Schrift als kengrond, wordt eerst op het verschil tusschen de theoretische en de praktische ethiek gewezen. Is de eerste de wetenschap van het zedelijke en zijn norm, de tweede is de toepassing van die wetenschap. Deze tweeërlei ethiek nu kan zoowel in de Theologie als in de Philosophie worden behandeld.

Alsnu wordt een historisch overzicht gegeven van de wijze waarop zij eertijds in de Gereformeerde Theologie is behandeld. Hierbij wordt hare beoefening geschetst in de periode van ontstaan, ontwikkeling en ondergang. Bij het ontstaan worden de gedenkstukken der oude calvinistische literatuur als de elementen waaruit zij opkwam geschetst en op de dogmatisch-ethische differentiën met Anabaptisten en Socinianen, Roomschen en Lutherschen, als de beginselen die haar eigenaardigheid bepalen, gewezen.

Uitsluitend behandeld als practische of»angewandte'' ethiek, die haar theoretisch-ethische grondstellingen aan de dogmatiek ontleende en verder aan de formeele philosophie, werd zij nu in Frankrijk, Zwitserland en Engeland, en meer bepaald door de Puriteinen, tot ontwikkeling gebracht, en bereikte in Voetius als moraal en ascetiek, haar hoogtepunt. De theonome zedewet in den dekaloog gegeven was bij die gansche beoefening de positieve en negatieve norm, met de kracht van een categorische imperatief.

Deze ontwikkeling is toen gestoord door den invloed der foederaal-theologie van Coceejus, waardoor de zedewet haar imperatief karakter verloor en als evangelische wet in een «leiding des Geestes" werd omgezet. De dekaloog verdween toen langzaam uit de beoefening der ethica. Het opkomend rationalisme en de Wolffiaansche philosophie hebben toen langzamerhand haar ondergang in de i8e eeuw veroorzaakt.

Alsnu werd een uiteenzetting gegeven van de wijze, waarop in de thans weer tot ontwaking gekomen Gereformeerde Theologie de ethiek moet beoefend. Dit moet geschieden in aansluiting aan het verleden en wel aan haar beoefening door Voetius; maar ook in aansluiting aan het heden. Zij blijve dus practische ethiek en dat zoowel moraal als ascetiek met den dekaloog als schema van theonoom en imperatief karakter. Hierin moet zij dan ook haar tegenstelling toonen met de beoefening der elhiek in de tegenwoordige Protestantsche Theologie, die vooral in Duitschland onder den invloed van Schleiermaclur en Rothe staat.

Maar ook de aansluiting aan het heden dient gezocht en wel aan het bewustzijn van onzen tijd. Het verschil tusschen onzen tijd en den vroegere ligt in de betere erkenning van het organische tegenover het mechanische. Kan deze erkenning van het organische ook aanleiding geven tot pantheïsme, gelijk dat in de nieuwere philosophie het denken beheerscht, oersaak is deze erkenning daar niet van.

De beoefening der ethiek in de Geretormeerde Theologie staat critisch tegenover het verleden en heeft wat uitvloeisel is van het mechanische af te wijzen, maar ook critisch tegenover het heden, en heeft wat uitvloeisel is van het pantheïsme en het niet buigen voor Gods Woord uit te sluiten. Zij heeft de aanraking met de nieuwe philosophische ethica niet te vermijden; maar vindt juist in haar aansluiting met het verleden een correctief tegen de autonome moraal, met Kant opgekomen, en die het doel der zedelijkheid, hetzij sociaal-eudaimonistisch in den gelukstaat der toekomst, hetzij evolutionistisch in de ontwikkeling van het zedelijk ideaal der Culturaufgabe zocht, waarbij beide dat doel tot dit aardsche leven beperken en de individu door hun altruïsme offeren aan de gemeenschap. Uit de geschriiten van Comte, Mill, Pauly en van Wundt en Spencer wordt dit nader aangewezen. Ten slotte wordt op de gevolgen, die van deze beoefening der ethiek in de Gereformeerde Theologie voor de wetenschap en liet leven zijn te wachten, gewezen.

We hopen op deze oratie terug te komen, als ze verschenen zal zijn, wat ze alsnog niet is; iets wat we betreuren. Ons toch komt voor, dat zulk een woord op den dag zelf heel het land door behoort te gaan, opdat, ook wie buiten staat is, tegenwoordig te wezen, onverwijld lezen kunne, wat te Amsterdam verhandeld is.

In vroeger jaren leefde men trager, en was men er aan gewend zekeren afstand tusschen zulk een vierdag en zijn eigen genot er van te overbruggen met lijdelijk geduld; en in onze Oost doen we dit nog.

Maar hier te lande zijn we aan zulk uitstel thans ontwend. Al wat bij een bepaalden dag hoort, en aan een bepaalden dag gebonden is, moet er dien dag zelf dan ook zijn. Anders lijdt de actualiteit schade.

En daarom zij hier de wensch uitgesproken, dat ook Prof. Geesink, gunt God het hem eens zijn tweede rectorale oratie te houden, zich ook in dat opzicht toonen zal een.man van zijn tijd te zijn,

Immers inzage der oratie zal toonen, dat hij dit in ieder ander opzicht is.

Wil onze tijd aansluiting aan de historie, Dr. Geesink heeft ons in zijn oratie een overzicht van de historie der Gereformeerde Ethiek gegeven, zóó beknopt en toch zóó rijk, en zóó welgeordend, dat thans een helder inzicht in het verloop ook van deze theologische wetenschap op Gereformeerd terrein mogelijk is geworden. En opmerkelijk is het, hoe ook hier weer Voetius, dien dusver niemand in zake de Ethiek bij voorkeur noemde, en iiiet Danaeus de man blijkt te zijn, die het echt Gereformeerd karakter der Ethiek het zuiverst bepaald heeft.

Maar historisch kennen is niet genoeg. Onze tijd wil ook dat elke wetenschap die weer opleeft, in verband zal gezet worden met het algemeene denken van onzen tijd, en m met het bewustzijn, waarin zich voor ons het »wereldbeeld", gelijk de Duitschers zeg­ m gen, afspiegelt.

Welnu, ook aan dien eisch voldoet Prof. Geesinks oratie ten volle.

Van alle dorre en onvruchtbare repristinatie afkeerig, wijst hij aan, waar de lijn van vroeger verder moet worden doorgetrokken, en op wat punt ze rectificatie eischt, om tot een nieuwe ontwikkeling van de Gereformeerde Ethiek te kunnen leiden.

Een onderwerp daarom te belangrijker, omdat niets zoozeer als de vervalsching der Ethiek de Theologie van haar fundament afdrong, en toch feitelijk de beoefening der Ethiek in practischen zin meer en meer op den achtergrond geraakte.

Uit onze predikatie is ze zoogoed als verdwenen, except bij de behandeling van den Catechismus over het Gebod. Op catechisatiën wordt ze uiterst spaarzamelijk behandeld. En in voorkomende gevallen geeft menig Bedienaar raad en advies louter op moreele intuïtie afgaande, vaak zonder het verleden van zijn kerk op dit punt te kennen.

Dit nu doet »de Gereformeerde zede", gelijk Prof. Geesink het niet oneigenlijk uitdrukt, practisch gevaar loopen.

Aan het Calvinisme vreemde levensgewoonte dringt in onze kringen binnen, en dreigt het opkomend geslachtj'^van ons te vervreemden.

Zelfs het Socialisme vindt daardoor onder ons maar al te lichten buit.

We mogen daarom Prof. Geesink dankbaar zijn, dat hij dit zoo uiterst belangrijk onderwerp ter sprake bracht; met moeden geestdrift positie nam tegenover de valsche Ethiek; en op zoo degelijke wijze den stoot gaf, om ook deze gewichtige studie onder ons te doen herleven.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 oktober 1897

De Heraut | 4 Pagina's

Overdracht van het Rectoraat.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 oktober 1897

De Heraut | 4 Pagina's