Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

IN DEN LEERTIJD.

II.

Op zekeren dag begon de goede predikant te begrijpen, dat zijn jongens nu groot genoeg geworden waren om aan het eigenlijke leeren te beginnen. Tot nog toe hadden zij maar zoo iets aan de beginselen gedaan, en voor het overige gespeeld. Thans zou vader hen onderwijzen, en uit bijzondere vriendschap mocht ook Kasper de lessen bijwonen, en met zijn speelmakkers gelijk op leeren.

Dit was het nu wat vader en moeder vooral genoegen deed. Gij zult zeggen: was er dan geen school daar in Pappenheimr Zeker, wel drie. De eene was de school voor kleine jongens en meisjes; de meester was een gewezen Oostenrijksch onderofficier, die ten gevolge van wonden in den oorlog bekomen niet meer dienen kon, en nu in plaats van soldaten kinderen kommandeerde. Hij was heel streng, en sloeg elk jaar een paar wandelstokken op de jeugd stuk. Wanorde heerschte er dan ook niet in de school, maar geleerd werd er ook al zeer weinig. Kinderen die woorden van één lettergreep konden lezen en de tafels van vermenigvuldiging kenden tot de loe toe, waren al heele bollen. Menig kind studeerde jarenlang op het ABC met toebehooren en vele ganzepennen schreef iemand in den regel stuk, eer hij behoorlijke hanepooten enzoovoorts kon krabbelen. Was een kind eenmaal in al deze kunsten bedreven, dan ging het naar een hoogere school. De meester van deze was koster en voorzanger en doodgraver en kerkbode behalve nog onderwijzer der jeugd.

Dat men 't bij dien meester makkelijker had dan bij den eersten, durf ik niet zeggen. Doch hij had, dat begrijpt gij, veel te doen voor zooveel ambten. De school moest er wel eens bij inschieten. Dan was 't vacantia of roen had een vroegertje. Ik moet er bij zeggen, dat.er nog al veel vacantia was, b. V. heel den zomer, want dan moesten de kinderen op 't veld helpen. Ze rustten dan meteen uit van de vermoeienissen des winters in de school. Of ze echter zoo ook veel leerden ? De meester trouwens wist zelf weinig, en zijn werk werd ook niet hoog geacht. Zijn jaarwedde was voldoende om zijn kleeren en een heel armelijk stuk brood er van te betalen. Nu en dan echter kreeg hij van de boeren een worst of wat hout of een vaatje bier en dat hielp.

Nog was er in het dorp een derde school maar daarvan zullen we straks hooren; zij was ook niet voor jan en alleman.

't Was in dien tijd in verschillende streken van Duitschland en ook in ons vaderland met de scholen vaak vreemd gesteld. Als een heerenknecht of een handelaar zijn werk niet meer goed kon verrichten, zette hij soms een school op. 's Morgens kreeg elk kind een les op, en hij oi zij moest dan zorgen die tegen een bepaalden tijd te kennen. Overigens deed men niet veel dan wat uit het hoofd leeren. De jongens legden soms bij 't schrijven 't papier op de bol van hun hoed. De kinderen zaten op banken langs den muur, en zoo verder naar voren; de meester in een gestoelte midden in. Daar er toch weinig te doen was sliep de meester vaak, en men vindt gemeld dat sommige een hond hielden, die geleerd was te gaan blaffen als de jbtigeiis, ter­ wijl meester de oogen look, aan 't vechten sloegen. Dan werden de rustverstoorders tof loon met de plak afgestraft. Een beroemd man, de Duitsche prediker Oberlin, die een eeuw geleden leefde, verhaalt hoe hij eens door een dorp voorbij een schuur gaande, daarbinnen een groot rumoer en getier vernam. Hij trad naar de deur en ging binnen. Hij trof daar aan een vijftig kinderen, die over elkander buitelden en geweldig te keer gingen.

»Wat leert gij deze kinderen ? " vroeg hij den man die op hen paste.

Niets", was het antwoord.

»Waarom niet? "

»Ik weet zelf ook niets."

't Was nameUjk de varkenshoeder uit de streek; als er niets voor hem in zijn vak te doen was, liet men hem kinderen hoeden.

Al was het nu niet overal zoo, toch waren ook in Pappenheim de scholen van dien aard, dat de ouders er liefst hun kleinen Kasper niet heenzonden. Ook kwam er nog iets bij. Voor de school van den afgedankten onderofficier en die van den koster-voorzanger-schoolmeesterdoodgraver-kerkbode moest men betalen. Wel niet veel, maar de passementwerker verdiende ook niet veel gouden dukaten, en moest zelfs met de kreuzers of 2-centstukjes zuinig wezen, wilde hij elke week rond-en uitkomen.

AAN VRAGERS.

Onze lezer A. H. te S. (Z.) vraagt allereerst: Is een landbouwer nog verplicht volgens eisch van de Schrift (gelijk als onder Israël) zijn land om de zeven jaar te braken?

Aan Israël werden gegeven verschillende wetten, die op het burgerlijk en maatschappelijk leven betrekking hebben, alsook op den eeredienst. Alle deze zijn wel te onderscheiden van de zedelijke wet, waarvan de Tien Geboden de saamvatting zijn.

Nu zijn deze eerstgenoemde wetten uitsluitend voor Israël bestemd, in overeenstemming met zijn wonen in het land Kanaan, met de staatsinrichting, den tempeldienst enz. 't Spreekt van zelf, dat als een volk niet Israël is, in geheel andere toestanden leeft, als de tempeldienst vervalt, ook deze wetten niet meer van toepassing zijn. Zegelden alleen dan en daar waar de toepassing mogelijk is, en voor hen aan wie ze werden gegeven. Wat op zedelijk gebied ligt daarentegen is van algemeene strekking, daar alle menschen zondaars zijn en verlossing noodig hebben.

Het braak liggen van het land was een zeer nuttige instelling, gehjk al wat God gebood. Is nu echter in onzen tijd, wat met die wet beoogd werd, ook te bereiken door andere middelen, voor welke God den menschen verstand gaf, dan mogen ze die ook gebruiken. De bijkomende omstandigheden bestaan bij ons dan ook nagenoeg niet. Weduw, wees e. a. zouden niet op die wijs als Israël genot hebben van hetbraakland.

Is het dus geen gebod, dit neemt niet weg dat het braakliggen, gelijk zeer veel in de bedoelde wetten, toch ons een aanwijzing kan zijn. Er zijn vele zaken in de verordeningen des Heeren voor Israël, welke, al zijn ze ons niet voorgeschreven, toch van nut zijn ter overweging en voor zooveel mogelijk ter navolging.

CORRESPONDENTIE.

J. W. De fout ligt in Uw vertaling. Het zou zot ziju te zeggen, dat iets iemand drukte, als een alp. Nog al een vrachtje. Maar het Duitsche woord salp" beduidt ook wat wij «nachtmerrie" noemen, en dan komt de zin uit.

HOOGENBIRK. K

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 november 1897

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 november 1897

De Heraut | 4 Pagina's