Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dan de gemeene Gratie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dan de gemeene Gratie.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

DERDE REEKS.

XXIX.

Want u komt de belofte toe, en uwen kinderen, en allen die daar verre zijn, zoovelen als er de Heere onze God toe roepen zal. Hand. 2 : 39.

Alle gevaar, dat ia de gemeene gratie een soort voorbereiding voor het overgaan uit den dood in het leven zou gezocht worden, is dan nu afgesneden. Er zijn maar twee staten, plachten onze ouden te zeggen. Een ziel is geestelijk dood of geestelijk levend. Een tusschenstaat van nog grootendeels doodc, maar toch eenigszins levende ziel is er niet. De wedergeboorte, de inbrenging van het leven, de besnijdenis des harten, de omzetting van het steenen hart in een vleeschen hart, de opstanding der ziel, of met wat naam ge de eerste daad Gods ter mededeeling van zaligmakende genade aan onze ziel ook noemen wilt, is onmiddellijk, kan door niets voorbereid worden, en is bij den gruwelijksten booswicht geheel dezelfde als bij het aanminnigst kind. Voorbereid kan hier niets worden.

Maar, en hiermede betreden we eenheel ander gebied, voorbereiding is niet alleen mogelijk, maar zelfs onmisbaar bij de Bekeering. Tot bekeering komt iemand zelf. Niet uit zich zelf, maar dan s'.? ^ toch. Even lijdelijk als hij in de wedergeboorte is, even actief moet hij in zijn bekeering wezen. Zelfs kan gezegd, dat i> u te bekeeren" ó& \ioo%^\.& actie is, waartoe gij in dit leven komen kunt. Het recht verstand hiervan is wel bijna geheel teloor gegaan door een prediking, die de wedergeboorte bekeering noemde, beide als waren, ze één en hetzelfde beschouwde, en het diepgaand onderscheid tusschen beide ganschelijk uit het oog verloor. Maar dit moet ons juist te meer prikkelen, om vastberaden telkens weer beide uiteen te warren, en het voor anderen en ons zelven steeds duidelijker te maken, dat iemand eerst van dood levend moet gemaakt zijn, om zich te kunnen bekeeren, maar dat dit laatste dan ook een daad is aan hem zelven opgelegd. Immers de Schrift zegt nergens: ïBaar u zelven weder, " maar wel steeds: Bekeer u. Nooit: »Maak u zelven levend, " maar wel tot den levendgemaakte: Sta op.

Hierin nu ligt de oorzaak, waarom de voorbereidende genade even ondenkbaar bij de wedergeboorte, als onmisbaar bij de bekeering is. Niet alleen toch dat hij, die zich na wedergeboren te zijn, bekeert, hiertoe door den Heiligen Geest geprikkeld en gedreven, en bij de daad zelve door den Heiligen Geest gesteund wordt, zoodat hij van achter voor het feit dat hij zich bekeerde, Gode dank weet; maar er moet ook zeer beslistelijk aan de bekeering een genade voorafgaan. Deze aan de bekeering voorafgaande genade nu is van tweeërlei aard. Ze is deels particuliere genade, deels gemeene gratie. De voorafgaande particuliere genade bestaat hierin, dat God aan den zondaar die tot bekeering zal komen, zijn Wet en zijn Evangelie doet toekomen, zijn Wet om het besef van schuld en zonde aan te brengen, en zijn Evangelie om hem den weg der behoudenis te doen kennen. Vele kinderen der r In aanmerMi^ komen wereld ontvangen die Wet en dat Evange. lie ook wel, maar niet gemengd met genade. Wel als uiterlijke rotpiag, aiet ais innerlijke roeping. En die kennisse nu van Wet en Evangelie, gemengd met die eigenaardige genade, dat de wedergeborene, die zich bekeeren zal, er de roepstem van zijn God tot zijn ziel in hoort uitgaan, kan hier niet ontbreken. Wie niet hoort, dat God hem gebiedt: sBekeer u, " die komt ook tot geen bekeering. Bekeering is een daad van geloof ja, maar van geloofsgeJioorzaamkeid. Wie zich niet hoort roepen, die denkt er niet aan, om te komen. Uit dien hoofde laat zich geen bekeering denken, zonder dat de genade der roeping Gods is voorafgegaan. Die voorafgaande particuliere genade der roeping kan óf in het kort saamgetrokken, óf over langer tijdperk uitgebreid zijn. De ééne maal zal het zóó staan, dat de persoon wien het geldt, buiten de kennisse van Wet en Evangelie is opgegroeid, en eerst op volwassen leeftijd, kort vóór zijn bekeering, met Wet en Evangelie in aanraking komt, ea dat alsdan deze kennismaking met Wet en Evangelie bijna onmiddellijk met de roepende genade gemengd is, zoodat hij schier plotseling tot bekeering komt. Maar ook een ander maal zal het iemand gelden, *die van kindsbeen af in de Heilige Schrift was onderwezen, die jarealang gekerkt heeft, en vaak zelfs in vrome gezelschappen verkeerde, zoodat hij sinds lang eea breede uitwendige kennisse van Wet en Evangelie bezat, maar zonder dat deze kennisse nog vat op hem had, omdat ze niet gemengd was met de genade der inwendige roeping; en dat eerst jaren daarna de schellen hem van de oogen vallen, zijn oor geopend wordt, en hij alsnu Gods stem hoort en zich bekeert. Tusschen welke twee uitersten dan natuurlijk weer allerlei tusschengestalten liggen, die hier voor geen nadere beschrijving vatbaar zijn. Maar hetzij dat deze kennisse en deze roepende genade pas kort, hetzij ze hem lang vóór zijn bekeering worde aangebracht, ontbreken kan ze niet. Zonder deze voorbereidende particuliere genade heeft nooit één eenig zondaar dien God wedergeboren had zich bekeerd. Wedergeboorte alleen kan zonder meer niet tot bekeering leiden. Voor bekeering is kennisse van Wet en Evangelie noodig, en deze geeft de wedergeboorte niet.

Doch behalve deze voorbereidende particuliere genade werkt hier ook een voorbereidende gemeene gratie, en het is deze laatste, die thans nader uiteen is te zetten. Van de kennisse der Schrift en van de voorafgaande roeping spreken we dus niet meer. Deze toch vallen niet onder de gemeene gratie. Gemeene gratie is nooit iets dat bij onze natuur bijkomt, maar altoos iets dat uit onze natuur, tengevolge van stuiting van zonde en verderf, opwerkt. De Schrift daarentegen en de roeping komen niet uit onze natuur, maar bij onze natuur bij. Het geheel onderscheiden terrein van particuliere genade en gemeene gratie, blijft dan ook hier met oaverflauwde grens onderscheiden.

Die gemeene gratie nu werkt allereerst in onze herkomst. Die herkomst hangt aan onze geboorte, en die geboorte staat in verband met heel het geslacht waaruit we gesproten zijn. Hier bewegen we ons dus geheel op het terrein van het natuurlijke leven. Nu zegt de Heilige Schrift ons, en de uitkomst bevestigt het, dat God zijn uitverkorenen in den regel laat geboren worden uit uitverkorenen of althans uit dezulken die genealogisch met uitverkorenen in verband staan. Het gaat niet van schakel op schakel. Er worden dikwijls schakels overgesprongen. Maar zeer zelden zal een kind van God, dat genealogisch zijn geslacht nagaat, twee, drie geslachten kunnen teruggaan, zonder dat er onder zijn ouders of voorouders kinderea Gods werden gevonden. iU en uwen zade" is de formule, waaronder de Heüige Schrift ons deze gewichtige zaak openbaart.

Op zichzelf liet het zich ook anders denken. God is vrijmachtig en niets zou Hem verhinderen, om nu ecus de schare zijner uitverkorenen in Europa, dan weer in Afrika, een volgend geslacht in Azië ea zoo voorts te hebben. Maar zoo gaat het niet. Soms eeuwen lang leven de uitverkorenen Gods onder eenzelfde volk, in eenzelfde werelddeel, soms tot in geheel dezelfde geslachten, onderwijl ge uit andere volken, ia andere werelddeelen, in andere geslachten, niet dan bij hooge uitzondering, iemand tot genade ziet komen. Zelfs in één en dezelfde stad, in één en hetzelfde dorp, ziet ge gemeenlijk de ééne famile geheel buiten genade blijven, en ia de aader familie de geaade zich voortplanten van grootvader op vader, van vader op kind, en van kind op kleinkind. Het is geen onomstootelijke zetregel. Er zijn geslachten, die na lang met genade bezocht te zijn, verlaten worden. Er zijn er andere, die na lang in het donker te hebben gewoond, naar de levende waterea trekken. Soms zelfs komt het voor, dat er uit een dor geslacht eea eealing tot Jezus komt, die eenling in zijn familie blijft. Maar als regel genomen gaat het door, dat de genade gemeenlijk in deselfde ge£'; ü.chten volhardt, ec. dat het blijft: u en uwen zade. Niet altoos u en uw kind, maar wel; u en uwen zade, gerekend over meerdere generatiën.

Zelfs staat deze regel zoo vast, dat de Verbondsgenade zonder dezen regel oadenkbaar zou wezen, en de voortplanting der kerk zou zijn afgesneden. De kinderdoop rust dan ook geheel op deze wijze van het doen Gods. Gold die regel als regel niet, zoo zou elke grond ontbreken, om de kleine kinderen der geloovigen te doopen, en nooit mag men, om den geestelijken grond die voor den kinderdoop uiteraard alleen in het vermoeden van wedergeboorte ligt, den rechtsgrond, die alleen aan het Verbond kan ontleend worden, in de schaduw stellen. Immers, of een Idndeken wedergeboren is of niet, weet ge niet; wat de Kerk alleen beoordeelen kan is, of het geboren werd uit geloovige ouders, en in dit feit em in dit feit alleen ligt voor dè kerk de rechtsgrond om tot den kinderdoop, over te gaan. Hiermede is de kinderdoop natuurlijk niet sacramenteel verklaard, en om hem sacramenteel te verklaren moet ge altoos op onderstelde wedergeboorte teruggaan; maar als de kerk voor de vraag staat, of ze een gepresenteerd kmdeken al dan niet doopen zal, weet ze van dea sacramenteelen grond, van dezen geestelijken grond in de ziel van dat kindeken niets hoegenaamd af, ea kan ze alleen rekeaea met het uitweadig waarneembare feit, dat het Idndeken uit zoodanige ouders geboren is. Nu heeft natuurlijk wie het verband tusschen doop ea wedergeboorte aaspeurt, omgekeerd vooral dea geestelijkea. Aanvragen en vermelding van liefdeg dea sacramenteelea grond te onderzoeken, gelijk dit door den zoo vroeg ons ontnomen Kramer zoo keurig geschied is. Maar het resultaat van dat onderzoek mag en kan toch niets af-of toedoen aan dea rechtsgrond vaa dea kiaderdoop in de kerk van Christus, en deze kan nooit aaders liggen dan in den Verbondsregel, d. w. z. ia den regel dat God de Heere zijn uitverkorenen gemeenlijk in genalogisch verband doetgeboren worden.

Dat hierin een genade ligt, een daad van gratie, is duidelijk. Hierdoor toch zijn de geroepenen ten leven in den regel in de kerk geboren en groeien in de kerk op, en dit geboren en opgevoed zijn in dezen stilleren, minder wereldschen kring heeft gemeenlijk de uitwerking, dat de zonde niet zoo schril ia hea uitbreekt, dat er vergelijkerderwijs in hen sterker stuiting van zonde is, en dat alzoo de gemeene gratie krachtiger in hea werkt, en dientengevolge maakt, dat ze bij het komen tot bekeering minder hebben af te breken. Iets zaligmakends ligt hier in het mmst nog niet in; maar bij dea hangen strijd, die in de ure der bekeering voor hen aanbreekt, hebben ze minder zoadige banden te verbreken, ea is het zich keerea tot den Heilige hua minder bang. Dit laatste feit zal niemand loochenen. Bij een die tot moord en doodslag kwam is de worsteling in de ure der bekeering vreeslijk, niet om aan te zien; terwijl er onder de kinderen der geloovigen zijn, die van kindsaf zoo nabij het Koninkrijk leefden, dat hun ingaan in dat Koninkrijk soms plaats greep op een wijze en op een oogenblik, waarvan ze zich ternauwernood rekenschap konden geven. Maar juist dit gropte verschil mag en kan nooit daaruit verklaard, dat {lit Christelijk opgroeiend kind niet geheel denzelfden stap had te doen als die onverlaat; doch hieruit, dat wie minder ver afweek, een korteren weg terug heeft. Beiden zijn even volslagen dood geweest. Beiden zijn even absoluut lijdelijk alleea door God in het levea gezet. Maar de één stond op het oogenblik dat hij zich van dat nieuwe levea bewust werd, miader ver afgedoold op dea weg van zoade, dan de ander. En dit nu was niet zijn doea, maar alleea vrucht van de gemeene gratie die God aan hem gewrocht had.

Deze gemeene gratie nu kan ons toekomen eerst na onze geboorte, reeds in onze geboorte, of zelfs reeds van ver achter onze geboorte, en juist op dit laatste geval komt het hier aan, overmits de geslachtssamenhang eerst door deze, reeds vóór de geboorte werkende, gemeene gratie voor het Genadeverbond lieteekenis erlaagt. Als een measch ter wereld geborea is, valt ia hem te oaderscheiden tusschen datgene wat hij als wezen van zijn God ontving, en tusschen datgene wat hij als lid van ons menschelijk geslacht voor en door dat geslacht zich zag toekomen. Dit onderscheid spreekt duidehjk in de twee stukken der Gereformeerde Belijdenis, ten eerste dat ons ik, onze persoon, niet van onze ouders op ons overgeërfd, maar rechtstreeks Gods schepping is, én tea aadere dat oaze aldus rein uit Gods hand voortgekomen persoonlijkheid krachtens den saamhang met ons geslacht erfschuld beliep en met erfzonde bevlekt werd. Deze beide leerstukken staaa onder ons vast. Het eerste is gaven ea Verslagen van Vereenl^fa^en 10 Ct p. regei. de belijdenis van het Creatianisme tegenover het Traducianisme dat de Lutherschen voorstaan. Het tweede is het leerstuk van onzen saamhang met ons Verbondshoofd Adam. En al is het nu, dat de belijdenis vaa het Creatianisme, meest voorgesteld als een inscheppen vaa een ziel in den reeds gereeden ivleeschklomp", voor de formuleering der termen, ook op grond der Heilige Schrift, wijziging behoeft, de zaak die er mee beleden werd, zullen de Gereformeerde kerken toch steeds vasthoudea; Ons ik, onze persoonlijkheid is geen vrucht van generatie, maar gave Gods.

Hiervan nu uitgaande moet diezelfde onderschei-^'ng ook toegepast op hetgeen de gemeen gratie in het Genadeverbond werkt. Die werking kan namelijk niet daarin worden gezocht, dat de ééne mensch aaders daa de andere mensch uit de hand vaa zijn Schepper is voortgekomen. Wel ontkenaea we aiet, dat dit zoo is. Zeer stellig gelijken niet alle menschen, krachtens hun persoon en aanleg, op clkaader.maar verschillen ze veeleer 'malles. Een fabriek levert bij honderdenen bij duizenden geheel gelijke producten naar vast model af; God nooit. Het werk onzes Gods kent het eenvormige niet. Zijns is een »veelvuldige wijsheid, " en dies een »veelvormige schepping." Maar wat ontkend en betwist moet worden, is, dat door dit verschil in de schepping onzer persoonlijkheid, de één vatbaar, de ander onvatbaar voor zaligheid zou zijn. Wie dit toch stelde, zou hiermee alle mogelijkheid vaa schuld ea van zedelijke veraatwoordelijkheid wegnemen. De mensch als mensch, blijft ook waar hij valt, redbaar, en het persoonlijk verschil tusschen mensch en mensch voorzooveel dit aan onze schepping uit Gods haud hasgt> .brengt hierin geen de minste verandering. Staat het nu desniettemin vast, dat er reeds bij het geborea worden, een zeer sterk verscM kan bestaan, ea gemeenlijk bestaat, tusschen de praedispositie van dea één en van den ander, met het oog op zijn latere bekeering, zoo volgt hieruit, dat dit verschil uitsluitend te verklaren is, uit hetgeen zulk eea mensch niet van God, maar iiit zijn geslacht ontving, en kan de werking dier gemeene gratie, die hier plaats grijpt, niet in zijn persoonlijkheid als zoodanig gezocht worden, maar moet ze uitsluitend gezocht in den plooi, als we het zoo mogen uitdrukken, die zijn geboorte uit die en die ouders, uit dat en dat geslacht aan zijn persoonlijkheid gaf. Ea zulks wel met deze vaste beperking, dat het verschil niet kan se hui len in een verschilleade betrekking tot Adam, want onze erfschuld uit ons Verbondshoofd is voor allen gelijk, maar te zoeken is in die latere wijziging, die de afkomst en de geboorte uit een bepaald geslacht en uit bepaalde ouders aan deze persooalijkheid gaf. Voor wat onze afkomst uit Adam betreft, moet het voor allen gelijk staan, omdat de gemeene gratie niet kan beginnen dan na den val. Maar zoodra de gemeene gratie optreedt, komt het verschil dan ook, en al gaan we slechts tot op Noach terug, dan maakt het voor eea iegelijk oazer reeds verschil, of we onze afkomst hebben uit Sem, uit Japhet of uit Cham. Persoonlijk moge dit niet meer zijn aa te gaaa, maar op zichzelf is het verschil oaloochenbaar.

Sems kinderen hadden reeds omdat ze uit Sem sproten, iets voor, Chams kinderen, v omdat ze uit Cham waren, iets tegen; en dit onloochenbaar onderscheid heeft zich van geslacht tot geslacht voortgeplant; eenvoudig wijl de werking der gemeene gratie sterker was in het geslacht van Sem, dan in de geslachten der Chamieten.

Konden we nu bij elk kind des menschen dat ten leven kwam, van geslacht op geslacht teruggaande, het > boek zijner geslachten", gelijk Genesis het noemt, tot op Noachs zonen saamstellen, en bij elk geslacht uitwijzen, wie al dan niet ten leven verkoren was geweest, zoo zou gansch wonderbaar de Voorzienige zorge van God voor .zijn verkoreaen, door al den loop der geslachten heen, uitblinken. Maar dat kunnen we niet. Het is al veel, zoo we tien geslachten kunnen terugrekenen, en van drie vier geslachten weten, wie al dan niet tot God bekeerd werd. Verreweg de meesten kunnen zelfs dat niet. De overgroote massa weet alleen van vader en grootvader. Wat daarachter ligt schuilt meest in het duister, of is zóó zwevend en onzeker, dat het geen houvast biedt. Maar ook al wordt daardoor de blik op het Voorzienige werk Gods, dat achter onze geboorte ligt, veelal verduisterd, toch is zooveel voor bijna allen duidelijk, dat ook hun voorgeslachten tot de kerke Gods behoorden, en de heilige Doop tot in het verleden van hun geslacht terugging; dat in de krbgen: i, vaa|hunJ.oudersjde vreeze des Heeren gekend|was; Ven meest ook, dat in het geslacht dat daar achter ligt zijns Naams gedachtenis bestond. Dit nu wijzigt het type van een geslacht. Gelijk nog onlangs uit de Minahassa werd medegedeeld, hoe de Christeninlanders in het derde geslacht een geheel ander en veel hooger menschelijk type vertoonen, zoo staat het vast, dat achter ons die geslachten, waarin de vreeze des Heeren, als we zoo zeggen mogen, door een reeks f van geslachten een familiegoed was, gewijzigde neigingen, een gewijzigden zin, een mindere uitbotting van zonde, en in'^dit^alles zedelijk een hooger type vertoonen. Niet alsof schoone burgerlijke gerechtigheid ook niet, atavistisch bijna, in onbekeerde geslachten uitkwame, maar bij deze geslachten staat er dan gemeenlijk verheffing in menschelijken trots tegenover of een afdrijven in week menschelijk gevoel, terwijl de teederdcr, ernstiger, ootmoediger gemoedsgesteldheid gemeenlijk alleen het eigendom werd van die andere familiën, door wier geslacht een heilige verkiezingslijn liep.

Krachtens den samenhang nu van ziel en lichaam, en niet minder krachtens den onberekenbaren invloed der gewoonte, zet zich zulk een gewijzigde levensvorm dan in zulke geslachten vast. De geheele Jmenschelijke verschijning ondergaat [in zulke familiën zekere wijziging. En ^als er dan weer een kind in zulk een geslachtjgeborenjwordt, is de uitwerking van deze veredeling inden regel ook aan zulk een kind te f bespeuren. In een tweede geslacht is dit [eigenaardige nog versterkt, en gaat in nog weer versterkten vorm op het derde geslachtjover. Zoo gaat het voort en voort. De werking der gemeene gratie op het ééne geslacht werkt na in het komende geslacht, en "gaat straks weer versterkt over op^hetderde. En het dat huwelijken met andere famial IS ncr aat nuweujKen mer anaere lami-1 hen hier vaak storend mwerken, alsook dat 1 persoonlijke ongerechtigheden dat werk der I gemeene gratie in de geslachten niet z/el-den breken, ge zult daarom het oog voor dit werk Gods, dat atavistisch door de geslachten gaat, niet sluiten.

Als binnen den kring van het Genadeverbond zachter neigingen uitkomen, de hartstochten minder fel woeden, veel schrikkelijkheid uitblijft, en weldadiger levensvorm postvat, dan ligt dit voorzeker óók aan de opvoeding, aan den levenskring, aan den invloed der kerk en zooveel meer; maar toch zou het ondiep en oppervlakkig, en met heel de Openbaring en Schrift ia strijd zijn, bij dezen na de geboorte komenden invloed te blijven staan. Bezoekt God de zonde der vaderen aan de kinderen tot in het vierde geslacht, en doet Hij weldadigheid aan duizenden onder de nakomelingen van wie Hem liefhebben, dan moet ook hier tot in en achter de geboorte worden teruggegaan, dan moet erkend dat de geboorte in het Genadeverbond nog altoos met het u en uwen sade rekent, en moet eere gegeven aan de Voorzienige zorge van God voor zijn uitverkorenen, die tot in de herkomst uit de geslachten terugloopt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 december 1897

De Heraut | 4 Pagina's

Dan de gemeene Gratie.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 december 1897

De Heraut | 4 Pagina's