Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onze Eeredienst.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze Eeredienst.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

X.

De zin voor het formuliergebed is door de gebeden, die in onze Liturgie aan de kerken worden aangeboden, zeker niet bevorderd.

Wegsleepend schoon is ons Formulier voor het heilig Avondmaal, Ook komen schoone gedeelten voor ia het Formulier voor den heiligen Doop, Maar voor het overige zijn noch de eigenlijke Formulieren, noch de gebeden onzer Liturgie uitmuntende door innerlijke voortreffelijkheid.

De taal van de twee zoo straks genoemde formulieren, is evenals de taal van onzen Catechismus, en van onze Belijdenis, gezalfd, gewijd en meest zeldzaam schoon gestileerd.

Ook ia de Vijf Artikelea komen breede stukken voor, die stichten, aangrijpen, en toch zoo helder zijn als glas.

Maar vooral van de Gebeden kan dit niet in die mate getuigd worden, waar toch bij de gebeden de eisch van het gewijde eer nog klimt dan daalt.

Een zeer ernstige lout in onze formuliergebeden is al aanstonds de te groote lengte der volzinnen. Vele gebeden, zoo b.v. dat voor den Kerkeraad, bestaan uit één enkelen langen volzin. Dit dwong, om zoovele tusschenzinnen in te schakelen, dat alleen wie er aan gewend en er in doorkneed is, den gang der gedachte vanzelf en zonder stoornis medemaakt.

Een tweede hiermede verband houdende fout is, dat ze te veel redeneeren, en te weinig smeekén.

Er is ten deze zeker onderscheid, maar toch is de redeneerende betuiging, verklaring en herinnering in de meeste gebeden te overvloedig.

Terecht heeft de gemeente, en wij met haar, er tegen geprotesteerd, dat uit het Gebed vóór den Doop door zoo menig predikaat de aaahef over Noach en Farao werd weggelaten. Die weglating toch deed vermoeden, dat de prediker, óf de feiten van den Zondvloed en de Roode Zee niet aannam, óf er de symboliek van den Doop in ontkende.

Bovendien, zoolang dit formuliergebed geldt, moet de voorbiddende Dienaar er geen wijzigingen in maken. Dan wordt het verknoeid.

Maar op zichzelf genomen, dient! toch geoordeeld, dat de herinnering aan deze machtige wonderea Gods, zeer goed in het formulier zelt kon zijn opgeaomen, maar minder gepast is in het gebed.

Men versta ons wel,

Men versta ons wel, We loven het, dat in het Doopgebed, God de Heere wordt aangeroepen, als die machtige God, die, in Zondvloed en Roode Zee beide, zijn tegelijk doodende en reddende wondermacht vol majesteit geopenbaard heeft, maar dat alleen hoort daaook ia het gebed; niet de historische details; ea warea die in het formulier nu opgenomen, dan zou vanzelf de opneming in het gebed onnoodig zijn geworden.

Wie dan ook de moeite neemt andere Liturgieën op dit punt met de onze te vergelijken, zal zich kwalijk verhelen kunnen, dat lang niet altoos de rechte toon is aangeslagen, of althans niet genoeg volgehouden.

Zelfs de Liturgie, die a Lasco voor de Nederlandsche Gereformeerden te Londea opstelde, is in .menig opzicht rijker en schooner.

Belijdenis vaa zonde, aanbidding van Gods deugden, dankzegging voor ontvangen zegen ea geaade, ea smeeking om redding, hulpe en voorziening in allen nood, moeten steeds de vier elementen van het gebed blijven, en de vorm van het gebed moet zija teeder gewijd, rustig gezalfd, kort in den volzin, gemakkelijk te volgen.

De gebeden van het Oude Testament dragen bijna allerwegen dezen vorm, ea ook het Ome Vader valt, zonder voegwoorden en tusschenzinnen, als vanzelf in zijn geledingen uiteen. Een zeker niet te evenaren ideaal, maar dat toch steeds heilig model moet blijven.

Hiermede hangt saam, dat niet in één gebed alles moet ingestuwd, en dat de gemeente gevoelen moet, waarom ze nu gaat bidden.

Het gebed b. v. vóór de predikatie, het gebed voor den aood der Christeaheid, de belijdenis van zonde met bede om toepaissing der verzoening, en de dankzeggingen moeten niet identiek zijn. Niet vier gelijksoortige gebeden, maar telkens gebeden met een bepaald doel, en zoo, dat waarlijk het bidden zeil de hoofdzciak, het eigenlijke doel van het gebed blijve.

Er moet een begeerte ia de harten leven; die begeerte moet ernst zijn; men moet het van God begeeren; en als het Amen volgt, weten dat dit nu van God gevraagd en afgesmeekt is, en vertrouwen dat nu de verhooring ook komt.

Het mag niet zijn: het doen van een gebed, maar het moet afbidden, afsmeeken, er God om aanroepen zijn. En juist dit is het, wat vooral het formuliergebed moet geven.

Waar het vrije gebed den Dienaar zoo licht verleidt tot een kleine predikatie in gebedsvorm, moet juist het formuliergebed hem weer tot den rechten standaard van het gebed terugroepen.

Zulk een formuliergebed schrijft men dan ook niet zoo maar op. Zulk een gebed moet uit het verleden en uit het hart der kerk ons toekomen. De vormen en uitdrukkiagen, die van eeuwen her, woord en klank gaven aan wat in de heiligste oogcnblikken ia het hart; leefde, moeten van geslacht op geslacht overgaan, en de ziel toespreken.

Zoolang de gemeente denkt dat een Dienaar in een vrij gebed veel stichtelijker en roerender bidt dan in het formuliergebed, deugt het niet.

Het moet ia toon en taal en inhoud hoog boven het vrije gebed; uitsteken, en ons in den vollen stroom van de gemeenschap der heiligen voor God onderdompelen.

Natuurlijk moet het dan ook smeekend en roerend gebeden worden.

Een Dienaar die zijn eigen vrij gebed eigenlijk veel > mooier" vindt, en daarom het formuliergebed enkel plichtshalve afraffelt, ontwijdt het gebed.

Vooral een formuliergebed moet plechtig, moet langzaam, moet op zulk een toon gebeden worden, dat ieder voelt, hoe de voorbidder het eerst in zijn eigen hart opnam, en nu als uit het hart der gemeente bidt.

Het moet niet zijn een gemeente die er bij zit en bij staat, en nu hoort hoe de Dienaar bidt; maar Dienaar ea gemeente moeten biddende een geheel vormen.

Bovenal het gebed moet reëel zijn.

Dit bedoelen we. Als er een bron is, dan gaat wie dorst, naar die bron, en keert niet terug, eer hij gedronken heeft. En als ge menschen naar een bron zaagt gaan, ze er een tijdlang bij zaagt staaa, zoo iets prevelea hoordet, ea daa weer teruggaaa, zoo zoudt ge vragea, of ze oawijs warea.

En toch, zoo is, helaas, zoo vaak het biddea.

Bij U, Heere, is de Leveasbron. En naar die Levensbron gaat men biddende toe. Men staat eenige minuten lang voor zijn aangezicht. Men prevelt woorden. En ... zie daarna gaat men tot andere diagen over.

Dit nu mag niet.

Het moet zijn bidden, om het water des levens te ontvangen, en dat water moet gedronk& ü worden.

Eerst daa is het Amen waarlijk het Amen op een reëel gebed.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 december 1897

De Heraut | 4 Pagina's

Onze Eeredienst.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 december 1897

De Heraut | 4 Pagina's