Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„De lap van het nieuwe.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„De lap van het nieuwe.”

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

En hij zeide ook tot hen eene gelijkenis: iemand zet eenen lap van een nieuw kleed op een oud kleed; anders zoo scheurt ook dat nieuwe het oude, en de lap van het nieuwe komt met het oude niet overeen. Luk. 5 : 36.

De Tijd, in wier stroom we drijven, jaagt ons voort; daarentegen »de Eeuwigheid., die in ons hart is gelegd", lokt ons tot stilheid en ruste.

Onder die diepe tegenstelling worstelt elk menschelijk hart, dat wakker is en meeleeft.

Van den éénen kant een steeds prikkelende aandrift, om aan het heden te ontkomen en den dag van morgen te grijpen; maar ook anderzijds een stille zucht, om ons te ontworstelen aan den maalstroom, en tot ruste te komen in het heiligdom van ons hart.

Schepsel, maar geschapen naar den Beelde Gods. En daarom als schepselen wisselend met den immer wisselenden gang van het leven om ons heen, maar ook, als geschapen naar de» Beelde Gods., dorstende naar de ruste van het Eeuwige dat in God is, en die daarom overblijft voor het volk van God.

Rusteloos voortgedreven op de groote heirwegen van de Tijd; maar als pelgrims op weg naar het »Jeruzalem dat boven is" met »zijn eeuwigen Sabbat".

Aldus is het_ ondoorgrondelijk mysterie van Tijd en Eeuwigheid, waarin God zelf ons gedompeld heeft, en waarin we leven moeten, én door óns te bewegen., én door te zijn.

Te zijn., dat is het blijvende, het duurzame, het eeuwige. En ons te bewegen., dat is het wisselen van toestand in toestand onder het drijven van de Tijd.

En dat zijn in het Eeuwige met dat ons bewegen in de Tijd, maakt saam ons leven uit. Ons leven is die ons omringende en doordringende alomtegenwoordigheid Gods, die zelf de Eeuwige is, en uit zijn Eeuwigheid de Tijd deed en doet uitvloeien.

Waar het zóó is, is de harmonie., gelijk die eens werd ingedronken in het Paradijs, en eens weer met volle teugen zal worden ingedronken in het rijk der heerlijkheid, dat komt.

Maar nu is er voor harmonie wanverhouding. En vandaar onder de kinderen der menschen drieërlei geestesgesteldheid.

Het meest voorkomend een opgaan in de dingen van de Tijd, onderwijl men het Eeuwige varen laat.

Daartegenover de andere eenzijdigheid, dat men in het Eeuwige rust, maar voor de Tijd het oog sluit.

het oog sluit. En tusschen die beide uitersten is een kleine groep, die, onder bange worsteling, in den rijkdom van de zich rusteloos ontplooiende Tijd poogt meê te leven, maar tegelijk, door de poorte van het hart, gedurig schuil gaat in de ruste der Eeuwigheid, om alzoo reeds hier op aarde den ï eeuwigen Sabbat aan te vangen."

Wat Jezus sprak van s den lap van het nieuwe'" op het oude kleed, valt onder dezelfde tegenstelling.

Het oude én het nieuwe heeft zijn bekoring; en in de worsteling tusschen die beide gaat ons menschelijk leven op.

In het oude zit tweeërlei in. Vooreerst de grond van ons leven, het duurzame, het ewwz^e in ons, ons zijn. M33XQ< Ss.devorm die ons leven uit d& Tijd aannam, wat Paulus op den Areopagus noemde: het ons beivegen. En eerst die beide saam maken ons leven uit.

Nu moet dat eerste blijven, maai' dat tweede gaat voorbij, en moet voor het nieuwe plaats maken.

En vandaar ook hier drieërlei geestesgesteldheid onder de kinderen der menschen.

Minnaars van het oude., die onder alle nitum gras een adder vermoeden.

Minnaars van het nieuwe., die het oude woud sloopen, en telken jare een nieuw bosch willen aanpoten.

En in de derde plaats een kleine groep, die het verband met het mde vasthoudt, om het eeuwige dat er in school niet te verliezen, maar die juist uit dien achtergrond van het Eeuwige het leven in gestadig nieuwen vorm doet opkomen.

En ook aan die tegenstellbg kan geen menschelijk leven ontkomen. Het oude wezen verzet zich tegen den nieuwen varm^ als die nieuwe vorm het wezen glippen laat. En evenzoo de groeikracht in ons wezen breekt door den öz^i/ir« vorm heen, zoodra het voelt dat het in dien eui(n vorm zou stikken.

Ook in de Kerk van Christus gaat het aldus toe.

»De oude palen zult ge niet verzetten", roept de één, en spreekt daarmee uit, dat het in Christus' Kerk eeuw in eeuw uit bij het oude moet blijven.

Voor wisseling en verandering overal, alleen niet in Christus' Kerk plaats.

Wat de ouden geleerd hebben, zult ook gij Te^ren. Zooals zij het geleerd hebben, zultook gij het leeren. Al wat nieuw gedacht, nieuw ingekleed, nieuw gevormd is, is voor Christus' Kerk uit den Booze.

Daarentegen roept een ander: Het moetö//« nieuw worden. Het oude is voorbijgegaan en nabij der verdwijning. Hij ruikt aan al het oude schimmel, en werpt het, reeds wijl het oud is, op het vuur.

Wantrouwen tegen het nieuwe^ en weerzin tegen het oude hebben op die wijs alle eeuwen door den kampstrijd aangegaan, waarvan Christus' Kerk de inzet was.

Kerk de inzet was. Zoo riep in de dagen onzer vaderen al wat Roomsch bleef: »Verzet de palen der ouden niet", en juichte al wat Gereformeerd werd het verjongde leven hoopvol tegen.

Zoo staat ook nu de orthodoxe tegen den moderne over.

En zelfs in onzen enger kring klemt de één zich krampachtig aan het oude, niet enkel in zijn wezen^ maar ook in zijn vorm vast; terwijl anderen de kapel aan pop en rups ontlokken.

Zooals Da Costa zong: »In zijn wezen vrucht der tijden, in zijn vorm van dezen tijd."

Wat is hier kenmerk? Wat scheidt hier ïvreemde nieuwigheid", en snieuwen vorm voor het oude wezen" vanéén?

Dat zegt u sde lap van het nieuwe".

s Vreemde nieuwigheid" in zake onze Christelijke Belijdenis is seen nieuwe lap", dien men poogt te rijgen op het oude kleed; en kostelijk is de weerzin, waarmee 'sHeeren volk volstandig tegen die »nieuwe lappen" in verzet komt.

Dat is het werk van snieuwigheidzoekers, " die aan elk woord andere beduidenis willen geven, en wanen de Christelijke Belijdenis te verrijken, door op haar nieuwe lappen phüosophie te spelden of vast te rijgen, zooals helaas, zoO vaak ethische broederen hebben gedaan.

En dat nu mag niet.

Dat brengt ons niet verder. Dat brengt om den vorm ten leste het wezen in gevaar.

De nieuwe lap eindigt met het kleed zelf te scheuren^ en sde nieuwe lap komt met het oude kleed, zooals Jezus ons leeraart, niet overeen."

Neen, het nieuwe dat komen moet, en dat de drijving van Gods Geest schenken wil, is geen lap, maar een nieuwe scheut uit den ouden wortel.

Niet uw menschelijk werk van een sgeweven kleed, " dat gescheurd is en om herstelling roept, maar Gods werk is hier eenig doeltreffend zinnebeeld.

Het nieuwe rijsken uit den afgehouwen tronk, maar ontluikend op denzelfden, nooit wisselenden wortel.

De mensch in zijn kleedkamer lapt, God in zijn natuur verjongt en vernieuwt.

Zoo is de sprake der schepping. Het blad dat in den herfst afvalt, maar als het vogelenkoor de lente inluidt, nieuw en rijker uitbot aan denzelfden ouden stam. Het gras dat verdort en wegsterft, maar straks met nieuwe spriet uit dezelfde wortelkens de velden groenen doet. De bloemstruik die wordt afgesneden, maar om, als het weer zomert, het gewas met nieuwen bloemtooi te doen schitteren aan dezelfde oude plant.

En in die sprake der natuur nu ligt het zinbeeld ook voor het geestelijk leven.

_Wie lappen oprijgt ziet onze heerlijke belijdenis voor een dood kleed aan, en haalt een lap uit den philosophischen winkel, en naait er dien op.

Maar wie weet, door eigen geestelijke ervaring weet, dat zijn heilige Belijdenis een/«z'««(/i? //««fe is, die knapt wel van haar stengelen de verdorde bladeren af en snijdt de uitgebloeide rozen weg; maar hij doet dit opdat het nieuwe blad te vrijer tiere, en de versche bloemknop te weelderiger ontluiken moge.

En daarom kent ge hieraan den geestelijken tastzin van Gods kinderen, of ze dit verschil inzien, of ze dit onderscheid voelen.

Niet het verdorde blad en den uitgebloeiden knop sparen willen; maar ook terdege scherp onderscheiden, of het nieuwe blad en de nieuwe bloemknop wel waarlijk uit den ouden stam zijn voortgekomen.

Er worden soms ook kunstblad en kunstbloem van papier aan de takken gebonden.

En, natuurlijk, een kunstbloem aan den tak of een lap op het kleed, is voor de beduidenis der beeldspraak één.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 december 1897

De Heraut | 4 Pagina's

„De lap van het nieuwe.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 december 1897

De Heraut | 4 Pagina's